RBGEL 270325 getuigenverhoor; Voorgenomen beslissing om verzoeker n-o te verklaren; Overgangsrecht Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 270325 getuigenverhoor; Voorgenomen beslissing om verzoeker n-o te verklaren; Overgangsrecht Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht
2De beoordeling
2.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen (artikel 186 lid 1 Rv (oud)). [verzoeker] wil getuigen horen om de inhoud van een overeenkomst van geldlening tussen hem en [belanghebbende] te kunnen bepalen. Volgens hem is namelijk afgesproken dat de geldlening door verrekening met een andere schuld zou worden terugbetaald, terwijl [belanghebbende] dat betwist en inmiddels de geldlening heeft opgeëist. [belanghebbende] heeft bij dagvaarding van 18 juli 2024 [verzoeker] gedagvaard tegen de roldatum van 31 juli 2024 bij de rechtbank Gelderland. Inmiddels is in deze zaak een conclusie van antwoord ingediend.
2.2.
De rechtbank is voornemens om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek op de grond dat tussen partijen reeds een zaak aanhangig is. Het huidige Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is namelijk van toepassing, wat in artikel 196 lid 1 Rv bepaalt dat een voorlopige bewijsverrichting kan worden bevolen voordat een zaak aanhangig is, of als het geding aanhangig is gemaakt, voordat de zaak op de rol is ingeschreven. Er is tussen partijen reeds een zaak aanhangig sinds 18 juli 2024.1
2.3.
[verzoeker] betoogt echter dat het recht dat gold tot 1 januari 2025, wat in artikel 186 lid 2 Rv bepaalt dat ook tijdens een reeds aanhangig geding de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor kan bevelen, nog van toepassing is op het verzoek, omdat de dagvaardingsprocedure voor 1 januari 2025 is aangevangen. Dit betoog faalt. Een verzoekschriftprocedure is een zelfstandige procedure die aanvangt zodra het verzoekschrift bij de rechtbank wordt ingediend.2 Het aanhangig zijn van een dagvaardingsprocedure heeft dus geen invloed op het moment waarop een verzoekschriftprocedure aanhangig is. Uit het overgangsrecht3 volgt dat ten aanzien van zaken die reeds met een verzoekschrift zijn ingediend op 1 januari 2025 het recht dat gold vóór deze datum van toepassing blijft. Het onderhavige verzoekschrift is echter ingediend op 10 februari 2025. Dat betekent dat het huidige artikel 196 Rv van toepassing is op het verzoekschrift en niet, zoals [verzoeker] dus betoogt, artikel 186 Rv (oud).
2.4.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over de voorgenomen beslissing gedurende twee weken na deze beschikking. Indien [verzoeker] en/of [belanghebbende] een mondelinge toelichting of reactie op dit verzoek wil of willen geven, dan zal een mondelinge behandeling worden bepaald als daarom wordt verzocht. Beide partijen zullen voor deze mondelinge behandeling worden opgeroepen. Indien geen van partijen een dergelijk verzoek doet, dan zal er zonder mondelinge behandeling op het verzoek worden beslist (vgl. 1.6.2 Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken: kanton, handel en voorzieningenrechter).
3De beslissing
De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking en het verzoekschrift met bijlagen zal verstrekken aan [belanghebbende] ,
3.2.
stelt partijen tot 10 maart 2025 in de gelegenheid een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het voornemen van de rechtbank om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en/of de rechtbank te verzoeken om een mondelinge behandeling te bepalen, een en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 2.4.,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
1Artikel 125 lid 1 Rv.
2artikel 278 Rv.
3artikel XIIA van de Wet van 6 maart 2024 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht).