RBNHO 021220 rauwelijks gedagvaard, zodat proceskosten worden gecompenseerd
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 021220 rauwelijks gedagvaard, zodat proceskosten worden gecompenseerd.
2
De feiten
2.1.
[gedaagde] is een bollenoppotbedrijf in de tuinbouwsector.
2.2.
[eiser] is door middel van een inleningsovereenkomst met [arbeidsbemiddelaar] (hierna: [arbeidsbemiddelaar] ) vanaf 23 januari 2020 te werk gesteld bij [eiser] . [eiser] heeft de Poolse nationaliteit en is de Nederlandse taal niet machtig.
2.3.
Op 7 februari 2020 hebben [eiser] en [medewerker gedaagde] , werkzaam bij [gedaagde] (hierna: [gedaagde] ) op verzoek van [gedaagde] kapotte kasruiten vervangen op de vestiging van [gedaagde] te [locatie] . Tijdens deze werkzaamheden heeft [eiser] letsel opgelopen aan zijn hand (hierna: het ongeval).
2.4.
Bij brief van 25 februari 2020 is [gedaagde] namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. [gedaagde] wordt in deze brief verzocht om ‘binnen twee weken na heden’ de aansprakelijkheid te aanvaarden, ‘bij gebreke waarvan ik de zaak aan de rechter zal voorleggen.’
2.5.
Bij brief van 12 maart 2020 is namens [eiser] aan [gedaagde] geschreven: ‘( ... ) Daar ik tot op heden geen reactie heb ontvangen zal ik de zaak thans aan de rechter voorleggen. ( ... )’
2.6.
De verzekeraar van [gedaagde] heeft bij brief van 26 maart 2020 aan de gemachtigde van [eiser] geschreven: ‘( ... ) Onze verzekerde heeft deze schade tijdig bij ons gemeld, alleen is er bij ons intern iets misgegaan met de registratie daarvan. ( ... ) jammer dat u zo snel dit middel in zet. U geeft onze verzekerde en ons nauwelijks de mogelijkheid om de polisdekking en aansprakelijkheid te onderzoeken. ( ... ) Ik wil u verzoeken de dagvaarding in afwachting van ons onderzoek naar de polisdekking en aansprakelijkheid in te trekken. ( ... )’
2.7.
Daarop is namens [eiser] bij e-mail van 26 maart 2020 gereageerd: ‘( ... ) als uw verzekerde op mijn berichten (twee!) niet reageert, zelfs niet aangeeft met mijn brief bezig te zijn, moet zij, en u, er niet vreemd van opkijken dat ik ga dagvaarden. De zaak wordt aangebracht. Als u wilt kan ik de rechter vragen de zaak met twee maanden aan te houden, in afwachting van uitkomst onderzoek. ( ... )’
2.8.
Bij e-mail van 3 september 2020 heeft [arbeidsbemiddelaar] aan [gedaagde] geschreven dat [eiser] op 9 april 2020 weer is begonnen met werken en dat hij in overleg met het UWV op 14 april 2020 beter is gemeld.
3
De vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor het door [eiser] opgelopen letsel op of omstreeks 7 februari 2020, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Gedurende de werkzaamheden bij [gedaagde] heeft een ruit de hand van [eiser] opengehaald met zenuwletsel tot gevolg.
4
Het verweer
4.1.
[gedaagde] betwist de vordering (gedeeltelijk) en verzoekt de kantonrechter om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de proces- en nakosten.
4.2.
[eiser] is rauwelijks overgegaan tot dagvaarden en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard of in ieder geval in de proceskosten veroordeeld te worden.
Daarnaast is [gedaagde] niet aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval, omdat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Zo heeft zij zorggedragen voor een veilige werkomgeving, zij heeft [eiser] op een voor hem begrijpelijke wijze (in het Engels) één op één begeleid en geïnstrueerd en zij heeft snijbestendige werkhandschoenen aan [eiser] ter beschikking gesteld. Daarbij komt dat [gedaagde] beschikt over een Risico-inventarisatie en Evaluatie Glastuinbouw (hierna: RI&E).
5
De beoordeling
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid lid 4 BW.
5.2.
[gedaagde] voert primair aan dat [eiser] rauwelijks tot dagvaarden is overgegaan. [eiser] betwist dat. De kantonrechter is van oordeel dat van [gedaagde] naar aanleiding van de brieven van 25 februari 2020 en 12 maart 2020 verwacht had mogen worden dat zij in ieder geval aan [eiser] kenbaar had gemaakt dat de brieven in behandeling waren genomen en dat de kwestie bij de verzekeraar was gemeld. Nadat de dagvaarding was uitgebracht heeft de verzekeraar voor het eerst contact gezocht met de gemachtigde van [eiser] . Daarop heeft [eiser] aangeboden de kantonrechter te verzoeken de zaak twee maanden aan te houden. Als onweersproken staat echter vast dat [eiser] dit verzoek weer heeft ingetrokken, nadat hij erachter kwam dat [gedaagde] een advocaat had ingeschakeld. De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] haar, althans haar verzekeraar, in de gelegenheid had moeten stellen een gedegen onderzoek te laten doen naar het ongeval, voordat [eiser] tot dagvaarding zou overgaan. Niet gebleken is dat [eiser] [gedaagde] daartoe een redelijke termijn heeft geboden. Alhoewel dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering, moet wel worden geconcludeerd dat [gedaagde] rauwelijks gedagvaard is met alle gevolgen van dien voor de toedeling van de met dergelijk procederen gemoeide kosten.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden voor [gedaagde] letsel heeft opgelopen. [gedaagde] stelt echter dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht, zodat zij niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval. [eiser] betwist dat [gedaagde] aan haar zorgplicht heeft voldaan. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
5.4.
Het mag zo zijn dat [gedaagde] (in het algemeen) de nodige aandacht besteedt aan het verschaffen van (veiligheids)instructies aan haar werknemers en het voorkomen van ongevallen, maar het gaat hier om de vraag of [gedaagde] jegens [eiser] heeft voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Het is de plicht van de werkgever om die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
5.5.
Beide partijen stellen zich op het standpunt dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als [eiser] snijbestendige handschoenen zou hebben gedragen tijdens de werkzaamheden die hij op 7 februari 2020 verrichtte. Daarmee staat het belang van het dragen van dergelijke handschoenen bij werkzaamheden als de onderhavige vast. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] ook niet ontkent dat zij dergelijke handschoenen aan [eiser] ter beschikking had moeten stellen. [gedaagde] stelt echter dat zij dergelijke handschoenen aan [eiser] heeft aangeboden, maar dat [eiser] er kennelijk vanaf heeft gezien op dit aanbod in te gaan door zijn eigen handschoenen te dragen. [eiser] betwist dat hij snijbestendige handschoenen van [gedaagde] aangeboden heeft gekregen en om die reden heeft hij zijn eigen, niet snijbestendige, handschoenen gedragen. Gelet op het gemotiveerde verweer van [eiser] heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter niet aangetoond dat zij snijbestendige handschoenen aan [eiser] heeft aangeboden. De enkele stelling van [gedaagde] dat zij dergelijke handschoenen aan alle werknemers (voor zover benodigd voor de werkzaamheden) aanbiedt, is daartoe onvoldoende.
5.6.
Het is juist dat van [gedaagde] niet verwacht kan worden dat zij op ieder moment toezicht houdt op haar werknemers en de werkzaamheden die zij verrichten. [gedaagde] stelt echter zelf – onder verwijzing naar de RI&E – dat er toezicht wordt gehouden op gezond en veilig werken waarbij gecontroleerd wordt of de verstrekte instructies ook daadwerkelijk worden nageleefd. Volgens [gedaagde] was [medewerker gedaagde] ervaren in het vervangen van de kasruiten en instrueerde en begeleidde hij [eiser] tijdens de werkzaamheden op 7 februari 2020. Verwacht had mogen worden dat [gedaagde] [medewerker gedaagde] had geïnstrueerd om te controleren dat (ook) [eiser] snijbestendige handschoenen aan had tijdens deze werkzaamheden. Daarbij komt dat [bedrijfsleider], bedrijfsleider bij [gedaagde] , op schrift heeft verklaard dat hij op 7 februari 2020 enige tijd bij de werkzaamheden van [medewerker gedaagde] en [eiser] heeft gekeken. Van een bedrijfsleider had zeker verwacht mogen worden dat hij er op toezag dat [eiser] snijbestendige handschoenen droeg. Daarvan is niet gebleken. Dat geldt te meer nu [eiser] op 7 februari 2020 pas enkele weken bij [gedaagde] werkzaam was en hij de Nederlandse taal niet machtig was.
5.7.
Het standpunt van [gedaagde] dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht door niet te onderbouwen wat er in de gegeven omstandigheden wel of nog meer van [gedaagde] verlangd kon worden, volgt de kantonrechter niet. Het is aan [gedaagde] om aan te tonen dat zij haar zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen.
5.8.
De conclusie is dat de kantonrechter van oordeel is dat [gedaagde] jegens [eiser] tekort is geschoten in aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW, zodat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt, althans heeft geleden, als gevolg van het ongeval.
5.9.
Voor verdere bewijslevering zoals door [gedaagde] is aangeboden ziet de kantonrechter geen aanleiding.
5.10.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen als hierna te melden.
5.11.
Hiervoor is reeds geoordeeld dat [eiser] [gedaagde] rauwelijks in rechte heeft betrokken. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
6
De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor het door [eiser] opgelopen letsel als gevolg van het ongeval;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt; ECLI:NL:RBNHO:2020:10693