Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 130324 regres op verzekerde na alcoholgebruik en deelname straatrace; geen aanhouding procedure i.a.v. strafvonnis

RBNHO 130324 regres op verzekerde na alcoholgebruik en deelname straatrace; geen aanhouding procedure i.a.v. strafvonnis

2 Het geschil in de hoofdzaak

2.1.

Ansvar vordert - samengevat – dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het plaatsvinden van het verkeersongeval in Alkmaar op 26 januari 2022 en dat hij in dat verband gehouden is om de daaruit voortvloeiende schade – de betaalde en toekomstige uitkeringen – van Ansvar te vergoeden,

2. [gedaagde] veroordeelt om inzake het verkeersongeval van 26 januari 2022 aan Ansvar te vergoeden het bedrag ad € 133.018,93 vermeerderd met de wettelijke rente,

3. [gedaagde] veroordeelt om inzake het verkeersongeval van 26 januari 2022 aan Ansvar te vergoeden de onderzoekskosten ad € 5.580,52 vermeerderd met de wettelijke rente,

4. [gedaagde] veroordeelt om inzake het verkeersongeval van 30 mei 2020 aan Ansvar te vergoeden het bedrag van € 5.111,84 vermeerderd met de wettelijke rente,

5. [gedaagde] veroordeelt in de buitengerechtelijke kosten van Ansvar van € 1.880,- vermeerderd met de wettelijke rente,

6. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding.

2.2.

Ansvar legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het plaatsvinden van het verkeersongeval van 26 januari 2022. [gedaagde] heeft meerdere ernstige verkeersfouten gemaakt en misdrijven begaan in een Mercedes, die is verzekerd bij Ansvar. [gedaagde] heeft onder invloed van alcohol deelgenomen aan het verkeer, veel te hard gereden, deelgenomen aan een straatrace en onvoldoende oplettendheid betracht. Het verhaalsrecht van Ansvar vloeit voort uit artikel 15 lid 1 WAM, aangezien de aansprakelijkheid van [gedaagde] niet is gedekt onder de Motorrijtuigenverzekering en [gedaagde] ten tijde van het ongeval niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.

Daarnaast heeft Ansvar op grond van artikel 2.3 en 3.10 Primair Autopolis Voorwaarden en artikel 15 WAM een verhaalsrecht voor de als gevolg van het verkeersongeval van 30 mei 2020 uitgekeerde schadevergoeding. Ansvar betoogt dat indien zij kennis had van de ware stand van zaken van het verkeersongeval zij geen dekking zou hebben verleend en de schade niet zou hebben uitgekeerd.

2.3.

[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd.

3Het geschil in het incident

3.1.

[gedaagde] vordert in incident aanhouding van de onderhavige procedure tot zes weken nadat eindvonnis is gewezen in de strafrechtelijke procedure waarin [gedaagde] wordt vervolgd voor zijn rol in het dodelijke ongeluk van 26 januari 2022.

3.2.

[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat er binnen een relatief korte termijn eindvonnis wordt verwacht in de strafzaak waardoor de verzochte aanhouding niet leidt tot een onredelijke vertraging van de procedure. [gedaagde] heeft er een groot belang bij dat de beoordeling van de tot hem gerichte verwijten niet wordt gebaseerd op een onvolledig beeld van alle omstandigheden waaronder het verkeersongeluk heeft plaatsgevonden. Door aanhouding kunnen aanvullende schriftelijke rondes worden voorkomen en wordt het gevaar vermeden dat in verschillende vonnissen verschillend wordt geoordeeld.

3.3.

Ansvar voert aan dat het aanhouden van de civiele procedure in afwachting van de strafrechtelijke procedure een onredelijke vertraging oplevert. Het is niet bekend op welke datum de strafrechter vonnis verwacht te wijzen zodat onduidelijk is hoe lang de onderhavige procedure zal moeten worden aangehouden. Indien het strafvonnis zal worden gewezen voordat de mondelinge behandeling in de onderhavige civiele procedure zal plaatsvinden, zoals [gedaagde] stelt, kan hij het strafvonnis tegen die tijd in het geding brengen. Het aanhouden van de civiele procedure is om deze reden voorbarig en niet noodzakelijk.

4De beoordeling

4.1.

De rechtbank zal de incidentele vordering van [gedaagde] afwijzen. Zij licht hierna toe waarom.

4.2.

Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat op 13 juni 2024 de inhoudelijke behandeling in de strafprocedure zal plaatsvinden. Twee weken later zal in beginsel het vonnis volgen. Een mondelinge behandeling in deze civiele zaak zal hoogstwaarschijnlijk pas kunnen worden bepaald in mei 2024 omdat Ansvar eerst nog in de gelegenheid zal worden gesteld te antwoorden op de eis in reconventie van [gedaagde] op een termijn van zes weken na vandaag. Vervolgens zal deze zaak voor beraad mondelinge behandeling naar de rol worden verwezen op een termijn van twee weken. Volgens de huidige planning ziet het ernaar uit dat een mondelinge behandeling niet eerder dan ná de zomer van 2024 zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat het strafvonnis dan zal zijn gewezen. Aanhouding van de civiele procedure is daarvoor dus niet nodig.

4.3.

Daarnaast merkt de rechtbank op dat het – afhankelijk van de uitkomst – voor [gedaagde] en de officier van justitie mogelijk is om in hoger beroep te gaan van het strafvonnis. In dat geval zal [gedaagde] weer een aanhouding wensen van de civiele procedure. De rechtbank vindt het daarom niet gerechtvaardigd om de voortgang van de onderhavige procedure afhankelijk te maken van de strafprocedure. De rechtbank gaat er evenwel vanuit dat [gedaagde] , zodra het strafvonnis is gewezen, het vonnis op grond van artikel 21 en artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het geding zal brengen.

4.4.

[gedaagde] zal in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, omdat uit het voorgaande volgt dat hij dit incident nodeloos heeft veroorzaakt. ECLI:NL:RBNHO:2024:5225