Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 210323 wraking in letselschadezaak slaagt niet

RBNHO 210323 wraking in letselschadezaak slaagt niet

2 Hoofdzaak
2.1 De hoofdzaak betreft een deelgeschilprocedure op grond van artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) over een geschilpunt bij de afwikkeling van een letselschadeclaim. Verzoekers zijn, mede namens hun minderjarige dochter, de verzoekende partij in de hoofdzaak. Op 15 december 2022 heeft de mondelinge behandeling van de hoofdzaak plaatsgevonden. Verzoekers, hun dochter, hun advocaat, de twee verweerders en hun advocaten waren daarbij aanwezig. Na afloop van de behandeling heeft de rechter de beslissing op het deelgeschil aangehouden tot 12 januari 2023 om partijen de gelegenheid te geven met elkaar in overleg te treden en zich erop te beraden of voortzetting van de deelgeschilprocedure nog nodig is (middels aanhouding of beschikking) of dat het verzoekschrift wordt ingetrokken.

3Standpunten
3.1 Verzoekers hebben ter onderbouwing van het wrakingsverzoek (samengevat) aangevoerd dat naar aanleiding van gedragingen en uitingen van de rechter tijdens de behandeling van de hoofdzaak bij hen de indruk is ontstaan dat de rechter vooringenomenheid koesterde, in het nadeel van verzoekers. Zij hebben hierdoor geen vertrouwen dat de rechter de hoofdzaak onpartijdig zal behandelen en beoordelen. Daarbij hebben verzoekers gewezen op de volgende gedragingen en uitingen:

- de rechter leek tijdens de behandeling niet geïnteresseerd in het feit of het dossier wel volledig was;

- tijdens het pleidooi beperkte de rechter de spreektijd van de advocaat van verzoekers, waardoor zij haar pleitaantekeningen niet helemaal kon voordragen;

- de rechter hield verzoekers een ‘vergelijkbare’ zaak voor waarin werd geoordeeld dat niet onrechtmatig was gehandeld, welke zaak volgens verzoekers niet vergelijkbaar is;

- tijdens de zitting schoof de rechter door verzoekers overgelegde getuigenverklaringen, die hun standpunt onderbouwen, terzijde;

- tijdens de zitting maakte de rechter richting zowel verzoekers, hun advocaat als hun minderjarige dochter zodanige opmerkingen over het letsel en de inhoud en de omvang van de schade, dat verzoekers vrezen dat de rechter niet onpartijdig is.

3.2 De rechter heeft gereageerd dat ten aanzien van geen van de aangevoerde klachten sprake is van vooringenomenheid of rechterlijke partijdigheid. Over de beperking van de spreektijd heeft de rechter gesteld dat dit in het betreffende geval viel onder zijn regiefunctie op de zitting. Verder was het de intentie van de rechter om de verschillende inhoudelijke aspecten van de hoofdzaak met partijen te bespreken, door zowel verzoekers als de wederpartijen kritische vragen te stellen en zo de sterkere en de zwakkere aspecten over en weer te belichten. De rechter betreurt het dat deze aanpak en de behandeling op de zitting gevoelens van onvrede en ongenoegen hebben veroorzaakt bij verzoekers.

4Beoordeling
4.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een rechter kan echter worden gewraakt als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die elk afzonderlijk of in hun samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter richting een partij vooringenomen is. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn als sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat een rechter partijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. In het licht van dit kader overweegt de wrakingskamer het volgende.

4.2 Tijdens de zitting van de wrakingskamer is gebleken dat de klachten van verzoekers in de kern niet zijn gericht op de inhoudelijke aspecten van de behandeling van de hoofdzaak. Op vragen van de wrakingskamer hebben verzoekers laten weten dat de rechter wat hen betreft inhoudelijk kritische vragen heeft gesteld aan alle betrokken partijen en dat zich op dat punt geen onevenwichtigheden hebben voorgedaan. Ook voor zover de rechter voorlopige oordelen heeft gegeven, stuit dit bij verzoekers niet op bezwaren, omdat ook wat hen betreft de behandeling van het deelgeschil gericht was op resultaat in het overleg met de wederpartijen en er op dit punt uiteindelijk geen sprake was van onbalans. De wrakingskamer stelt bij deze stand van zaken vast dat met name de interactie tussen verzoekers en de rechter tijdens de mondelinge behandeling ter beoordeling staat. De deelklachten lenen zich daarom voor een gezamenlijke bespreking.

4.3 De wrakingskamer begrijpt dat de mondelinge behandeling van het deelgeschil een beladen karakter had. De aanleiding voor het geschil wordt gevormd door het letsel dat de vijftienjarige dochter van verzoekers bij een ingrijpend verkeersongeval heeft opgelopen en de dochter van verzoekers was ook bij de mondelinge behandeling aanwezig. Tegen die achtergrond begrijpt de wrakingskamer dat verzoekers en hun dochter een zekere verwachting hadden van de behandeling van het deelgeschil en de interactie tijdens die behandeling met de rechter.

4.4 Verzoekers hebben toegelicht dat de rechter bij aanvang van de mondelinge behandeling enkele vragen heeft gesteld aan met name hun dochter, bijvoorbeeld over (de zichtbaarheid van) het letsel. Deze voldeden niet aan de verwachtingen van verzoekers en zij en hun dochter hebben zich daardoor weinig invoelend bejegend gevoeld. Gebleken is dat dit heeft doorgewerkt in de beleving van verzoekers van het verdere verloop van de mondelinge behandeling. De wrakingskamer merkt op dat, hoewel die beleving in zekere zin wel een rol speelt, de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn. In dit verband is het van belang vast te stellen dat de gevolgen van het letsel in het persoonlijke leven van verzoekers en hun dochter van een geheel andere orde zijn dan het juridische geschil dat de kern vormt van de hoofdzaak en de wijze waarop de rechter op de zitting onderzoek moet doen.

4.5 Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter diverse aspecten van de hoofdzaak besproken, waarbij hij over en weer (kritische) vragen heeft gesteld aan verzoekers en de andere procespartijen. Uit de klachten van verzoekers kan worden afgeleid dat de rechter vragen heeft gesteld en (terloopse) opmerkingen heeft gemaakt, die zich in enkele gevallen laten typeren als onhandig en die in ieder geval bij verzoekers verkeerd zijn gevallen.

4.6 Wat betreft de spreektijd van de advocaat van verzoekers overweegt de wrakingskamer dat een rechter tijdens een zitting een regisserende rol heeft en dat van hem wordt verwacht onder andere sturing te geven aan de tijd die door partijen wordt genomen om het standpunt toe te lichten. Het staat vast dat de advocaat van verzoekers uitgebreid het woord heeft gevoerd en de standaard beschikbare spreektijd ruimschoots heeft overschreden. De rechter heeft de advocaat erop gewezen dat zij, ondanks haar omvangrijke pleitaantekeningen, niet op voorhand om een verlenging van de spreektijd had verzocht. Ook heeft de rechter de advocaat gevraagd om een deel van de aantekeningen niet voor te dragen, omdat de discussie op dat punt bekend was. Daarmee heeft de rechter zich naar het oordeel van de wrakingskamer gekweten van zijn taak om de belangen van alle partijen op de zitting in acht te nemen. Dat de rechter ook enkele keren heeft gezucht, kan weliswaar niet als zakelijk worden getypeerd, maar bij elkaar genomen kan de handelwijze van de rechter op dit punt naar het oordeel van de wrakingskamer niet als vooringenomen worden aangemerkt.

4.7 De wrakingskamer komt tot de conclusie dat dit samenstel van vragen en opmerkingen van de rechter, gegeven ook het feit dat verzoekers zich door de inleidende vragen niet gehoord voelden, ervoor heeft gezorgd dat verzoekers zijn achtergebleven met twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter en de vraag of hij vooringenomenheid jegens hen koesterde. Uit de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek valt op te maken dat hij zich heeft aangetrokken dat deze beleving en perceptie bij verzoekers is ontstaan. Hij betreurt die gang van zaken en heeft uitgelegd dat wat hem betreft sprake is van een misverstand.

4.8 Ter beoordeling staat de vraag of de rechter met genoemd samenstel van vragen en opmerkingen ervan blijk heeft gegeven, of de schijn heeft gewekt, dat hij op de hand van de wederpartij(en) was. De wrakingskamer is van oordeel dat dat niet het geval is. Daarbij betrekt de wrakingskamer dat verzoekers hebben toegelicht dat zij inhoudelijk gezien en wat de kritische vraagstelling betreft geen onevenwichtigheid hebben ervaren. Weliswaar hebben zich in de interactie tussen verzoekers en de rechter tekortkomingen voorgedaan, waaraan de rechter door zijn gedragingen en uitingen heeft bijgedragen, maar daarmee is naar het oordeel van de wrakingskamer niet de objectiveerbare twijfel aan de rechterlijke onpartijdigheid gewekt.

4.9 Dit alles leidt tot de slotsom dat de door verzoekers ter onderbouwing van de wraking naar voren gebrachte feiten en omstandigheden noch afzonderlijk noch in hun samenhang een grond opleveren voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert en dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen dus geen grond voor wraking. Dat betekent dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek zal afwijzen. ECLI:NL:RBNHO:2023:3502