RBROT 091020 ouder die pro-se schadevergoeding van leraar vordert vanwege mishandeling kind niet-ontvankelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 091020 ouder die pro-se schadevergoeding van leraar vordert vanwege mishandeling kind niet-ontvankelijk
2.
Het geschil
2.1
[eiseres] heeft, na wijziging van eis, gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht te verklaren dat PCPO zowel voor als na het incident onzorgvuldig jegens [naam] heeft gehandeld en daarnaast op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor alle door [naam] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade (tot een beloop van € 25.000,-) als gevolg van de mishandeling van 20 september 2019, dan wel
subsidiair:
voor recht te verklaren dat PCPO zowel voor als na het incident onzorgvuldig jegens [naam] heeft gehandeld en daarnaast op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor alle door [naam] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade (tot een beloop van € 25.000,-) als gevolg van de mishandeling van 20 september 2019,
zowel primair als subsidiair:
met veroordeling van PCPO in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
2.2
Aan die vordering heeft [eiseres] -sterk samengevat- ten grondslag gelegd dat PCPO op grond van artikel 6:170 BW dan wel artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die haar dochter [naam] , geboren op [geboortedatum] 2008, als leerlinge van [school] heeft geleden en nog lijdt als gevolg van een mishandeling door een van haar leerkrachten op 20 september 2019.
2.3
PCPO heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in het door haar gevorderde, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
2.4
Op hetgeen PCPO daartoe naar voren heeft gebracht alsook op hetgeen [eiseres] overigens (mede in reactie op dat verweer) heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.
3.
De beoordeling
3.1
Vooropgesteld wordt het hier materieel gezien gaat om een vordering van [naam] , de minderjarige dochter van [eiseres] . Zij zelf is, als minderjarige, in beginsel onbekwaam tot het verrichten van proceshandelingen en wordt -behoudens een aantal in de wet voorziene uitzonderingen, die hier niet aan de orde zijn- op grond van artikel 1:245 lid 4 BW zowel in als buiten rechte vertegenwoordigd door degene(n) onder wiens gezag zij staat.
3.2
Een en ander brengt met zich dat om de onderhavige vordering door de kantonrechter te kunnen laten beoordelen, [eiseres] in het exploot van dagvaarding tot uitdrukking had dienen te brengen dat zij te dezen optrad als formele procespartij ten behoeve van [naam] , de materiële procespartij, derhalve in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam] . Dat heeft [eiseres] echter niet gedaan. Zij heeft het exploot van dagvaarding immers op eigen naam laten uitbrengen, als ware zij zelf de materiële procespartij, terwijl het hier, als gezegd, om een vordering van de minderjarige [naam] gaat. Dat alles heeft tot gevolg dat [eiseres] hierna niet-ontvankelijk in het door haar gevorderde wordt verklaard en dat aan een inhoudelijk beoordeling van de zaak daarom niet wordt toegekomen.
3.3
De door [eiseres] bij repliek als productie 2 overgelegde machtiging van de kantonrechter (als bedoeld in artikel 1:253k jo. 1:349 BW) kan tot geen ander oordeel leiden. Weliswaar wordt [eiseres] daarmee een machtiging verleend een procedure tegen PCPO te starten, maar dan wel in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger (als formele procespartij) van [naam] (de materiële procespartij), en in die hoedanigheid is zij deze procedure niet gestart. Evenmin heeft [eiseres] haar hoedanigheid bij repliek in die zin gewijzigd. Zij heeft weliswaar bij repliek de grondslag van haar vordering uitgebreid in die zin dat zij primair de vordering baseert op artikel 6:170 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW, doch blijkens het voorblad van de conclusie van repliek treedt zij onverminderd op in haar eigen hoedanigheid en dus niet (tevens) in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam] . Aangezien [eiseres] derhalve haar hoedanigheid bij repliek niet heeft gewijzigd, kan de vraag of het überhaupt mogelijk is om hangende de procedure de hoedanigheid te veranderen verder in het midden blijven. ECLI:NL:RBROT:2020:9005