GHARL 300822 langdurige blootstelling aan CO en gezondheidsklachten agv gebrekkige cv-ketel niet aangetoond
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 300822 langdurige blootstelling aan CO en gezondheidsklachten agv gebrekkige cv-ketel niet aangetoond
In vervolg op:
RBOVE 250320 medisch dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor schade a.g.v. gestelde gebreken aan CV-ketel; omkeringsregel n.v.t.
3
Waar gaat deze zaak over?
Na een klacht van [appellante] is door een monteur op 1 februari 2016 vastgesteld dat de warmtewisselaar van de cv-ketel in de woning van [appellante] rookgaslekkage vertoonde. [appellante] meent dat zij vanaf de installatie van deze ketel in 2009 tot aan de vervanging van de warmtewisselaar op 1 februari 2016 door dit gebrek in de warmtewisselaar bloot is gesteld aan een voor de gezondheid schadelijke hoeveelheid koolmonoxide met gezondheidsklachten tot gevolg. Zij heeft Bosch, de producent van de cv-ketel, aansprakelijk gesteld voor haar schade. Bosch heeft aansprakelijkheid afgewezen. Dit geschil heeft de volgende achtergrond.
(volgt zeer uitgebreide bespreking van onderzoeken m.b.t. uitstoot van de cv-ketel en de medische situatie van appelante (red. LSA LM))
7
De beoordeling
Verzoek tot aanhouding
7.1
Bij brief van 24 januari 2022 heeft [appellante] met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) een verzoek bij de NVWA ingediend voor het toezenden van alle bij de NVWA aanwezige informatie over veiligheidsproblemen met de Nefit Topline HR-ketelserie, over het daarop volgende onderzoek door de NVWA en BuRO en voorts van alle aanwezige informatie die dateert van na het eerdere Wob-verzoek van 27 februari 2017. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] verzocht om de procedure aan te houden zodat zij in de gelegenheid is alsnog deze stukken in te brengen zodra zij deze verkregen heeft.
7.2
Het hof wijst dat verzoek af omdat het onvoldoende aanknopingspunten heeft om te veronderstellen dat de thans opgevraagde informatie betrekking heeft op schadelijke koolmonoxidelekkage uit de cv-ketels van de serie Nefit Topline. [appellante] heeft dat onvoldoende toegelicht. Verder heeft [appellante] onvoldoende toegelicht waarom dit verzoek pas ruim anderhalf jaar na het uitbrengen van de appeldagvaarding is gedaan. Dat is laat. Het aanhouden van de procedure in afwachting van de verkrijging van de stukken, acht het hof dan ook in strijd met de goede procesorde, in het bijzonder met een voortvarende procesvoering die van en door partijen verwacht mag worden.
Twee hoofdvragen
7.3
In deze procedure gaat het allereerst om de vraag of een gebrek aan de warmtewisselaar heeft geleid tot een voor de gezondheid schadelijke koolmonoxidelekkage in de woning van [appellante] . Daarnaast is van belang of de gezondheidsklachten van [appellante] met de gestelde blootstelling aan koolmonoxide in causaal verband staan. Hierna zal het hof allereerst ingaan op de gestelde koolmonoxidelekkage als gevolg van een gebrek in de warmtewisselaar. Daarna zal het hof ook ingaan op de gezondheidsklachten en het gestelde causale verband met de blootstelling aan koolmonoxide.
Koolmonoxide-lekkage als gevolg van een gebrekkige warmtewisselaar?
A. Uitgangspunten
7.4
[appellante] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat het aannemelijk is dat haar cv-ketel al in 2009 kort na of bij installatie defect was, althans vanaf februari 2011 tot aan februari 2016, het moment waarop de warmtewisselaar is vervangen. Dit defect zou tot koolmonoxidelekkage hebben geleid waardoor [appellante] gedurende de gestelde periode en daarmee langdurig is blootgesteld aan koolmonoxide met op momenten mogelijk hoge of piekblootstelling.
7.5
Op grond van artikel 6:188 BW is het aan [appellante] om de schade, het gebrek en het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade te bewijzen. Voor toepassing van de omkeringsregeling, zoals [appellante] heeft betoogd, ziet het hof geen aanleiding. Het feit dat Bosch in 2009, zoals onweersproken is gesteld, een veiligheidswaarschuwing heeft gegeven voor een ander mogelijk defect, te weten een openstaande branderklem van de V1-brander met een ander mogelijk gevaar, te weten brand, alsmede voor de warmtewisselaar van B3L-ketels, een ander type warmtewisselaar en een ander type cv-ketel dan die van [appellante] , rechtvaardigt niet de conclusie dat Bosch in dit specifieke geval een norm heeft geschonden die strekt tot het voorkomen van lekkage van gevaarlijke hoeveelheden koolmonoxide. Ook de veiligheidswaarschuwing uit 2017 rechtvaardigt op zichzelf en in samenhang beschouwd met de eerdere veiligheidswaarschuwing een dergelijke conclusie niet. In 2017 werd in relatie tot de ‘versie 1-brander’, gewaarschuwd voor brandgevaar in verband met de gebrekkige brander. De term ‘warmtewisselaar’ komt in het bericht niet voor. Ook de RAPEX-assessment van 7 mei 2012 voor de B3L-ketel waarbij het risico op CO-blootstelling voor deze ketel werd ingeschat op ‘low’ met een kans van kleiner dan 1 op 1.000.000, maakt het oordeel niet anders. Het betreft het andere type cv-ketel van de Nefit Topline, terwijl het ingeschatte risico laag is.1
7.6
Tussen partijen is niet in geschil dat de warmtewisselaar van de cv-ketel van [appellante] eind januari 2016 defect was. De zijwandpakking van de warmtewisselaar vertoonde een lekkage en in de warmtewisselaar was rookgaslekkage aanwezig, Het aluminiumprofiel in de warmtewisselaar vertoonde ook een verbuiging. Daarmee staat vast dat op dat moment sprake was van een gebrek in het product van Bosch. Verder staat tussen partijen vast dat de V1-brander van de cv-ketel van [appellante] in orde was en geen verband houdt met de gestelde lekkage van koolmonoxide. Er was geen sprake van openstaande, niet goed sluitende of onjuist gemonteerde branderklemmen. Ook staat vast dat de cv-ketel geen smelt- en brandschade had.
B. De situatie op 31 januari 2016 en 1 februari 2016
7.7
Het hof gaat op basis van de verklaringen van [naam1] en [naam2] ervan uit dat op 31 januari 2016 en 1 februari 2016 een verhoogd gehalte aan koolmonoxide in de woning van [appellante] aanwezig was. Of de meetwaarde daadwerkelijk op 31 januari 2016 87 ppm was en op 1 februari 2016 boven 100 ppm uitkwam, wordt betwist en staat daarmee niet vast. Van de meting zelf is ook geen nader bewijs voorhanden. [naam2] verklaart ook met zoveel woorden dat hij niet meer exact weet welke waarde hij gemeten heeft.
7.8
[appellante] heeft haar stelling dat het gebrek in de warmtewisselaar heeft geleid tot het verhoogd gehalte aan koolmonoxide in de woning waaraan zij is blootgesteld laten steunen op onder meer rapportages van [naam4] (IAC), [naam6] (C+B Advies en Expertise) en [naam5] zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.14, 4.18, 4.19, 4.27, 4.28 en respectievelijk 4.17 geciteerd en meer algemene rapportages. De deskundigen hebben ten aanzien van de cv-ketel van [appellante] het standpunt ingenomen dat koolmonoxide uit de mantel van de cv-ketel naar de (opstellings) ruimte kan hebben plaatsgevonden als voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1) door de lekkage van rookgassen uit de warmtewisselaar naar de mantel van de cv-ketel heeft onvolledige verbranding plaatsgevonden, waardoor het percentage koolmonoxide is opgelopen, 2) door de invloeden van bijvoorbeeld wind of mechanische ventilatie moet een hogere onderdruk in de woning zijn ontstaan dan in de mantel van de cv-ketel en 3) de mantel van de ketel moet niet luchtdicht zijn geweest, waardoor koolmonoxide naar de opstellingsruimte is gelekt. Bosch heeft de stelling van [appellante] gemotiveerd betwist.
7.9
Het hof is van oordeel dat met de door [appellante] in het geding gebrachte rapportages niet vaststaat dat het geconstateerde gebrek in de warmtewisselaar de oorzaak is geweest van het verhoogd gehalte aan koolmonoxide in de woning zoals dat op 31 januari 2016 en 1 februari 2016 is gemeten. Weliswaar heeft Bosch erkend dat de mantel van de ketel niet luchtdicht is, dat zou inherent zijn aan het ontwerp, maar daarmee staat nog niet vast dat de onderdruk in de woning op die dagen zodanig was, dat koolmonoxide vanuit de mantel van de cv-ketel in de woning heeft kunnen lopen met de gestelde waarden tot gevolg. Bosch heeft een en ander onder verwijzing naar onder meer het memorandum van
5 september 2018, het rapport van 6 februari 2019 van TNO en eigen onderzoek gemotiveerd betwist. Uit het memorandum volgt dat de weersomstandigheden op 31 januari 2016 en 1 februari 2016 niet hebben geleid tot een grotere onderdruk in de woning dan binnenin de ommanteling van de cv-ketel. Specifiek voor de woning van [appellante] concludeert TNO in de rapportage van 6 februari 2019 dat het, er van uitgaande dat het toestel verder goed functioneerde, onwaarschijnlijk is dat er een gevaarlijke hoeveelheid koolmonoxide uit de warmtewisselaar en/of V1-brander naar de woning is uitgetreden op 31 januari en 1 februari 2016. Dat [naam6] en [naam4] in hun rapporten stellen dat onderdruk in de woning door windkracht en/of mechanische afzuiging in de woning kan zijn ontstaan, wil nog niet zeggen dat daar op de bewuste dagen ook daadwerkelijk sprake van was en dat koolmonoxide daardoor vanuit de mantel van de cv-ketel de woning is ingestroomd. [appellante] heeft daartoe, in het licht van de gemotiveerde betwisting, te weinig in de processtukken gesteld. Aldus staat onvoldoende vast dat het gebrek in de warmtewisselaar van de cv-ketel de oorzaak is geweest van de koolmonoxideblootstelling op 31 januari 2016 en 1 februari 2016. Aan bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen.
7.10
Het hof merkt nog op de [appellante] onder verwijzing naar het bericht van BuRO van 18 december 2019 en de eerdere rapportage uit juli 2018 waarvan in het bericht melding wordt gemaakt (zie rechtsoverwging 4.25), kritisch is op de rapportage van TNO van 19 november 2018 waarop Bosch zich in deze procedure onder meer heeft beroepen. Ook heeft zij gesteld dat het aan Bosch was om het rapport van BuRO uit juli 2018 eerder in het geding te brengen. Uit de brief van de minister voor Medische Zorg en Sport van 20 december 2019 (zie rechtsoverweging 4.26) blijkt evenwel dat de NVWA naar aanleiding van het bericht van BuRO van 18 december 2019 Bosch heeft gevraagd de representativiteit van de steekproef en de validiteit van temperatuur en CO-metingen nader te onderbouwen. De minister geeft verder aan dat Bosch aan dit verzoek heeft voldaan en dat de NVWA vervolgens op basis daarvan geen vraagtekens meer heeft bij de selectie van de ketels en de gehanteerde meetmethoden van TNO bij het onderzoek waarvan zij op 19 november 2018 verslag heeft gedaan. Dit betreft het onderzoek van TNO naar de B3M-keel met V3 brander. Daarmee is de kritiek van [naam6] op de TNO rapportage van 19 november 2018 als ‘prutswerk’ (zie rechtsoverweging 4.28), nu redengevende feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen niet zijn gesteld of gebleken, voldoende weersproken. Op 6 februari 2019 is door TNO gerapporteerd over onderzoek specifiek naar de B3M-ketel met V1-brander, het type van [appellante] . BuRO heeft bij deze rapportage geen vraagtekens geplaatst. Ook gaat [naam6] in zijn rapportages en brieven van 21 juni 2021 niet op dit laatste rapport van TNO en de resultaten daarvan in. Tijdens de mondelinge behandeling refereert [naam6] aan de V-1 brander als deksel die voor de gestelde vraag naar de koolmonoxidelekkage er in dit geval niet toedoet, maar daarmee is dit laatste rapport van TNO onvoldoende door [appellante] weersproken. De verwijzing van [appellante] naar de rapportage en het bericht van BuRO maakt het oordeel dat zij onvoldoende heeft gesteld dat op 31 januari 2016 en 1 februari 2016 koolmonoxidelekkage naar de woning heeft plaatsgevonden als gevolg van de lekkende warmtewisselaar, niet anders. Voor de periode tussen 2009 en 2016 geeft het rapport, gezien het hier overwogene, ook geen aanknopingspunten.
C. De situatie vanaf 2009 dan wel februari 2011
7.11
Dat het gebrek in de warmtewisselaar van de cv-ketel al in 2009 kort na of bij installatie aanwezig was - althans vanaf februari 2011 toen [appellante] na een periode van afwezigheid terug in haar woning kwam - en tot een langdurige koolmonoxidelekkage heeft geleid waaraan [appellante] is blootgesteld, staat evenmin vast. Redengevend voor dit oordeel is het volgende.
7.12
[appellante] heeft mede aan de hand van het rapport van [naam6] van 1 juni 2018,
9 januari 2018 en zijn toelichting tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat door de keuze van aluminium voor de verbrandingskamer die deel uitmaakt van de warmtewisselaar (zie rapport van C+B Advies en Expertise van 1 juni 2018, rechtsoverweging 4.19) eenvoudig vervorming kan optreden van de verbrandingskamer. Omdat de gasvlam veel warmer is dan het smeltpunt van aluminium zou vervorming optreden met rookgaslekkage tot gevolg. [naam6] spreekt in zijn rapport van de ontwikkeling van een ‘CO bom’.
7.13
Voor de conclusie dat in dit geval een dergelijke vervorming van het aluminium heeft plaatsgevonden direct vanaf het moment van installatie van de cv-ketel in 2009 en de daaropvolgende eerste inwerkingstelling van de cv-ketel of kort daarna, althans vanaf februari 2011, is evenwel geen bewijs aangevoerd.
7.14
Bosch heeft gemotiveerd aangevoerd dat iedere cv-ketel voordat deze in het verkeer wordt gebracht aan een eindtoets wordt onderworpen, zo ook het toestel van [appellante] dat is geproduceerd op donderdag 4 december 2008 en waarvan de eindtest positief is afgesloten om 15:21:57 op diezelfde dag. Ook dient, aldus Bosch, de installateur het toestel na installatie te controleren. Niet is betwist dat Lobbezoo bij de installatie van het toestel geen afwijkingen heeft gemeld aan het toestel, waarbij op dichtheid van de wisselaar dient te worden gecontroleerd volgens de installatie en onderhoudsinstructie. Verder is door [appellante] niet betwist dat Lobbezoo regelmatig onderhoud heeft gepleegd aan het toestel. Dit onderhoud vond plaats in 2011 en laatstelijk op 16 april 2013. Bosch heeft aangevoerd dat tijdens het onderhoud ook op eventuele rookgaslekkages moet worden gecontroleerd. Door [appellante] is niet betwist dat meldingen van rookgaslekkages naar aanleiding van dit reguliere onderhoud niet zijn gemaakt. Onbetwist is verder dat op 26 juni 2013 nog een reparatie aan het toestel is uitgevoerd in verband met waterlekkage en dat ook bij deze reparatie geen melding is gemaakt van enige rookgaslekkage. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] nog naar voren gebracht dat een monteur bij onderhoud moeilijk rookgaslekkages kan constateren. Niet alleen wordt de controle binnen tien minuten en daarmee ‘koud’ uitgevoerd, de monteur maakt daarbij ook gebruik van een spiegeltje waartegen rookgassen indien zij vrijkomen condenseren, maar dat is een simpele methode die geen absolute zekerheid geeft. Bosch heeft dit tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd betwist en aangevoerd dat op basis van veldanalyses en veldretouren van ketels van het type dat bij [appellante] was geïnstalleerd, duidelijk is dat in de beginjaren na installatie de kans op lekkage klein is en dat dat gegeven, gecombineerd met de kans dat tijdens de installatie, het onderhoud en de reparatie tenminste 4 maal geen lekkage is gedetecteerd, het onaannemelijk maakt dat vanaf 2009, althans vanaf februari 2011 al sprake zou zijn van vervorming van het aluminium met rookgaslekkage tot gevolg. Bosch wijst er ook op dat tijdens het onderhoud en de reparatie geen melding is gemaakt van sporen van rookgaslekkage in het inwendige van het toestel, zodat aangenomen moet worden dat er geen rookgaslekkage is geweest ten tijde van het onderhoud en de reparatie in 2013. Het hof gaat aan de stelling van [appellante] om deze redenen dan ook voorbij. Het betrekt hierbij ook de rapportage van [naam6] van 1 juni 2018 waarin hij onder meer verklaart dat de vervorming van het aluminium aan de rechter- en aan de linker bovenzijde van de warmtewisselaar ‘een zeer veel voorkomend fenomeen’ is en dat ‘alle installateurs met wie de onderzoeker heeft gesproken’ het fenomeen kennen en ‘deze situatie veelvuldig (hebben) aangetroffen bij de dagelijkse onderhoudswerkzaamheden.’ Dat vier maal een veel voorkomend fenomeen niet is geconstateerd, acht het hof onaannemelijk. Redengevende feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen zijn onvoldoende gesteld.
7.15
Het hof overweegt verder dat [naam6] in zijn rapport van 1 juni 2018 weliswaar omschrijft dat onder omstandigheden de mantel van de cv-ketel een koolmonoxidebom kan vormen ten opzichte van de woonruimte, maar voor die conclusie zal moeten vaststaan dat ook daadwerkelijk rookgassen zijn vrijgekomen als gevolg van de vervorming van het aluminium, althans een gebrekkige warmtewisselaar. Voor de conclusie dat al vanaf 2009 dan wel februari 2011 aldus rookgassen zijn vrijgekomen, is in het licht van de gemotiveerde betwisting door Bosch met onder meer ook een beroep op het TNO-rapport van 6 februari 2019, onvoldoende gesteld.
7.16
[appellante] heeft nog nadrukkelijk gewezen op het door SGS verrichte onderzoek naar de sporen op de afdichtingsrand van de mantel (kleefmonsters) waarbij is geconcludeerd dat de aangetroffen deeltjes op de cv-ketel nagenoeg zeker afkomstig zijn van een verbrandingsproces vanuit de ketel. Het hof constateert evenwel dat niet vast staat dat deze roetdeeltjes aanwezig waren op enig moment in de periode tussen 2009 en 1 februari 2016 toen het gebrek aan de warmtewisselaar werd geconstateerd. Bosch heeft aangevoerd dat voor zover roetsporen op de afdichtingsrand aanwezig zijn geweest, zij het logisch gevolg kunnen zijn van het feit dat de cv-ketel voor onderzoek meerdere malen zonder mantel in bedrijf is geweest. Onder verwijzing naar het rapport van KIWA dat is opgesteld naar aanleiding van de IAC rapporten waarvan de brieven van SGS deel uitmaken (zie rechtsoverweging 4.20), heeft Bosch aangevoerd dat KIWA deze roetsporen bij haar onderzoek niet heeft aangetroffen. In het rapport worden door KIWA foto’s gepresenteerd waarop geen roetdeeltjes bij de afdichting van de mantel zichtbaar zijn. Volgens de verklaring van Lobbezoo trof de monteur op 1 februari 2016 ook enkel zwarte sporen op de brander, op de bovenste aluminiumdeksel, dat duidt op rookgaszijdige lekkage. Over roetsporen op de afdichtingsrand van de mantel wordt niet gesproken. De door SGS geconstateerde roetsporen vormen daarom ook onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat sprake is geweest van koolmonoxidelekkage in de woning als gevolg van een gebrekkige warmtewisselaar vanaf 2009, althans vanaf februari 2011 tot 1 februari 2016.
7.17
Verder is evenmin enig bewijs voorhanden voor de omstandigheid dat de onderdruk in de woning in de periode vanaf 2009, althans vanaf februari 2011 (regelmatig) zodanig is geweest, dat deze de druk in de mantel van de cv-ketel heeft opgeheven met als gevolg een (al dan niet langdurige) blootstelling aan koolmonoxide. Dat dit zo zou zijn is door Bosch gemotiveerd betwist onder verwijzing naar onder meer de rapporten van TNO.
D. Conclusie
7.18
Resumerend komt het hof tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat de cv-ketel van [appellante] al in 2009 kort na of bij installatie defect was, althans vanaf februari 2011 en evenmin dat de ketel tot het moment waarop de warmtewisselaar werd vervangen daadwerkelijk koolmonoxide heeft gelekt naar de woonruimte. Daarmee is niet komen vast te staan dat [appellante] langdurig bloot is gesteld aan koolmonoxide als gevolg van een gebrek in de warmtewisselaar van de cv-ketel. [appellante] heeft uitvoerig toegelicht dat en onder welke omstandigheden een en ander mogelijk zou zijn geweest, maar heeft onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat het daadwerkelijk ook zo is gegaan. Feitelijk onderzoek daartoe is er ook niet. De rapporten van [naam6] (C+B Advies en Expertise), [naam4] (IAC) en [naam5] scheppen daarover geen duidelijkheid. Aan nadere bewijslevering wordt niet toegekomen. 2
7.19
Op grond van het voorgaande stuit de vordering van [appellante] af. Vanwege de gezondheidsklachten van [appellante] en het omvangrijke partijdebat daarover acht het hof het opportuun, om daarop in het navolgende wel in te gaan.
Causaal verband gezondheidsklachten met de gestelde koolmonoxide-lekkage?
7.20
[appellante] heeft gesteld dat zij in de periode 13 januari 2009 tot en met 15 september 2009 en in de periode 10 februari 2011 tot en met 1 februari 2016 langdurig is blootgesteld aan koolmonoxide als gevolg van het gebrek in de warmtewisselaar en daardoor diverse gezondheidsklachten heeft gekregen. In de periode van 16 september 2009 tot en met 9 februari 2011 had zij haar woning verhuurd aan expats en verbleef zij zelf niet in de woning. Ter onderbouwing van de gezondheidsklachten als gevolg van koolmonoxideblootstelling heeft zij naast haar patiëntenkaart van de huisarts met medische informatie tot en met 2018, verschillende ondersteunende verklaringen van (medische) deskundigen in het geding gebracht. Het hof verwijst naar de verklaringen van de longarts [naam7] , de toxicoloog [naam9] , de adviseur Toxicologie [naam10] , een ‘Monografie koolmonoxide-intoxicatie’ uit 2020 van het RIVM, een verklaring van de internist [naam13] en van de longarts [naam14] .
7.21
In lijn met de hoofdregel van artikel 6:188 BW en artikel 150 Rv is het aan [appellante] om, naast het gebrek, ook het causaal verband tussen de medische klachten en het gebrek te stellen en bij betwisting te bewijzen. Het hof overweegt in dit verband dat het bewijs van het conditio-sine-qua non verband in beginsel geleverd is, indien [appellante] zou hebben aangetoond dat zij voor de installatie de betreffende gezondheidsklachten niet had, de klachten op zich door de koolmonoxideblootstelling veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.
7.22
Naar het oordeel van het hof is [appellante] ook voor wat betreft het door haar gestelde causale verband in haar stelplicht tekort geschoten. Redengevend daarvoor is het volgende.
7.23
[appellante] heeft in de memorie van grieven een overzicht gegeven van de klachten die zij in verband brengt met de gestelde koolmonoxidevergiftiging in de van belang zijnde periode. Het betreft van 2009-2016 hoofdpijnen en overgevoeligheid voor geuren, vermoeidheid, buikklachten, malaise, van 2012 tot heden een pijnlijk bewegingsapparaat, van 2015 tot 2020 stemklachten en het wegvallen van de stem, van 2015 tot 2020 geheugen en concentratie problemen en stemmingsklachten, van 2015 tot heden zenuwpijnen (aanvang 2015 ook in de armen), een goedaardige tumor in de lever, ademhalingsproblemen, in aanleg benauwdheid/astma-achtige verschijnselen (longklachten), extreme haaruitval, van 2016 tot heden zichtproblemen, wazige grote vlekken in het zicht, last van licht en contrast, vanaf 2019 tot heden depressieve gevoelens, van 2020 tot heden, ademhalingsmoeilijkheden en pijn op de ribben. Verder heeft zij gesteld dat zij na reparatie van de cv-ketel klachten is blijven behouden, maar dat ook bepaalde klachten zijn verdwenen, terwijl klachten die verband houden met een koolmonoxidevergiftiging kunnen blijven bestaan of zich alsnog later kunnen manifesteren.
7.24
Wat opvalt is dat [appellante] , ondanks het uitvoerige verweer dat Bosch op dit punt heeft gevoerd, niet heeft gesteld dat zij de door haar gestelde klachten of een deel ervan niet had voor de installatie van de cv-ketel in 2009. Bosch heeft op grond van een analyse van het medische dossier en onder overlegging van verklaringen van de toxicoloog [naam11] en verzekeringsarts [naam12] onder meer gewezen op hoofdpijnklachten in 1980, 1997, 2006 en 2007; vermoeidheidsklachten in 1980, 1987, 1989, 1990, 1993 en 1997; buikklachten in 2002, 2005 en 2006; longklachten/benauwdheidsklachten in 1996, 1997, 2004 en 2005; pijnklachten in het bewegingsapparaat, zijnde nek in 2004 en schildklierklachten in 2006. Het had op de weg van [appellante] gelegen om duidelijk te stellen en te onderbouwen dat de door haar gestelde klachten niet al zijn begonnen voor 13 januari 2009, de datum van installatie van de cv-ketel. Zij heeft dat evenwel nagelaten. Een algemene verwijzing naar ondersteunende verklaringen van deskundigen waaruit het een en ander zou kunnen blijken is niet voldoende.
7.25
[appellante] heeft aan de hand van ondersteunende verklaringen in het algemeen gesteld dat haar klachten op zich door de koolmonoxideblootstelling veroorzaakt kunnen worden. Het hof plaatst daarbij de kanttekening dat de door haar geraadpleegde deskundigen uitgaan van een langdurige koolmonoxide blootstelling die niet is komen vast te staan en dat ook ppm-waardes zijn verondersteld die niet vast staan. De door [naam13] genoemde ppm waarde van 128 is zelfs niet eerder in het procesdossier opgedoken. Waarop deze waarde is gebaseerd, blijft onduidelijk. Daarnaast is [appellante] in haar stellingen weinig specifiek ten aanzien van de klachten. Dat is van belang omdat de door [appellante] geraadpleegde deskundigen ook niet alle klachten in verband brengen met de veronderstelde langdurige blootstelling. Het hof wijst bijvoorbeeld op de verklaring van [naam7] die op basis van de anamnese (het verhaal), de symptomen en het verloop van het herstel wijst op koolmonoxidevergiftiging, alhoewel hij dat niet kan objectiveren terwijl hij ook verklaart dat zij is ‘hersteld’. [naam8] verklaart zelfs dat hij geen duidelijke ‘aanknopingspunten voor relatie mogelijke CO en de klachten van patiënte’ ziet. De conclusie van [naam14] dat het ‘op basis van de uitslagen van de reeds uitgevoerde medische onderzoeken en de literatuur onwaarschijnlijk (is) dat schade aan de luchtwegen of longen de oorzaak van haar klachten van benauwdheid is’ laat in ieder geval de mogelijkheid open dat hij, anders dan de suggestie van longarts [naam7] , er niet van uitgaat dat de koolmonoxideblootstelling tot een periode met RADS heeft geleid.
7.26
Wat daar evenwel van zij, [appellante] heeft verder niet althans onvoldoende gesteld dat een alternatieve verklaring voor haar gezondheidsklachten ontbreekt. Dat had gelet op het uitvoerige verweer van Bosch op dit punt wel op haar weg gelegen. Bosch heeft bijvoorbeeld gemotiveerd gewezen op de bijwerkingen van door haar gebruikte schildkliermedicijnen en op het klachtenpatroon dat ook kan worden gekwalificeerd als SOLK. Ook heeft Bosch gewezen op de mogelijkheid van arbeid gerelateerde oorzaken. De vraag naar een mogelijke arbeidsongeschiktheid is, aldus Bosch die zich daarbij baseert op het medisch dossier, voor het eerst in 2002 aan de orde geweest. Dat niet is onderzocht dat alternatieve oorzaken moeten worden uitgesloten, lijkt ook te volgen uit de niet weersproken conclusie van [naam12] dat [naam13] in het kader van een causaliteitsbeoordeling geen nader onderzoek heeft verricht om alternatieve oorzaken uit te sluiten en dat [naam14] in zijn rapport ook niet ingaat op alternatieve verklaringen.
7.27
[appellante] heeft aldus niet voldaan aan haar stelplicht voor wat betreft het causale verband tussen de gezondheidsklachten en de door haar gestelde langdurige blootstelling aan koolmonoxide als gevolg van het gebrek in de warmtewisselaar. Om die reden zou ook op dit punt niet aan nadere bewijslevering worden toegekomen, daargelaten dat de door [appellante] gestelde langdurige blootstelling aan koolmonoxide als gevolg van een gebrek in de warmtewisselaar ook niet is komen vast te staan. ECLI:NL:GHARL:2022:7451