Rb Haarlem 260510 geen aansprakelijkheid producent voor niet waarschuwen voor mogelijke gezondheidsschade bij verwijdering chrysotiel-houdende vloerbedekking in 1977
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 260510 geen aansprakelijkheid producent voor niet waarschuwen voor mogelijke gezondheidsschade bij verwijdering chrysotiel-houdende vloerbedekking in 1977
De (on)rechtmatigheid van het handelen van Forbo
4.9. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 25 november 2005, LJN AT8782 (Eternit / Horsting) moet de rechtmatigheid van het handelen van de producent/leverancier van asbesthoudend materiaal worden beoordeeld in het licht van de maatschappelijke opvattingen ten tijde van de verweten gedragingen of nalatigheden en verdient daarbij opmerking dat vanaf het moment waarop binnen de maatschappelijke kring waartoe de producent/leverancier behoort, bekend moest worden geacht dat aan het werken met asbest gevaren voor de gezondheid zijn verbonden, een verhoogde zorgvuldigheidsnorm had te gelden met het oog op de belangen van diegenen die zich bevinden in de directe nabijheid van een plaats waar met asbest wordt gewerkt. Voorts is overwogen dat het afhangt van de omstandigheden van het geval en van de toentertijd bestaande kennis en inzichten, welke veiligheidsmaatregelen vanaf dat moment van de producent/leverancier konden worden verwacht en dat in dat verband mede van belang zijn de mate van zekerheid dat het werken met asbest gezondheidsrisico’s meebracht en de aard en de ernst van die risico’s.
4.10. Uit voormeld arrest volgt ook dat reeds begin jaren zeventig onder deskundigen bekend was dat vrijkomend asbest mesothelioom zou kunnen veroorzaken. Dit oordeel, waarop [eiseres] zich beroept, vindt steun in een groot aantal door [eiseres] als productie overgelegde publicaties. Zo is door [eiseres] overgelegd publicatieblad P-116 van de Arbeidsinspectie uit 1971 (hierna: P-116). Dit stuk houdt onder meer het volgende in:
De schadelijke werking van asbest kan zich ook uitstrekken tot de pleura en het peritoneum. Het is sinds enige jaren bekend, dat contact met asbest kan leiden tot een vroeger vrij zelden geconstateerde afwijking, het mesothelioom, een langzaam en fataal verlopend ziekteproces, waarbij hoofdzakelijk het longvlies en/of het buikvlies wordt aangetast.
4.11. Forbo heeft betoogd dat in de relevante periode werd gedacht dat de asbestgevaren, in het bijzonder met betrekking tot mesothelioom, met name verbonden waren aan blauw en bruin asbest en veel minder aan wit asbest. Forbo heeft zich ter onderbouwing van haar stelling beroepen op P-116 en op publicaties van de Werkgroep van Deskundigen Nederland, WGD uit 1984, de Beraadsgroep Toxicologie en Ecologie van de Gezondheidsraad uit 1988, van prof. mr. J de Ruiter uit 1997 en dr. ir. A. Burdorf uit 1999.
4.12. Daar staat tegenover dat uit door [eiseres] overgelegde publicaties kan worden afgeleid dat andere deskundigen wel een verband hebben genoemd tussen wit asbest en mesothelioom. De rechtbank noemt in dit verband in het bijzonder de weergave van een beraadslaging in de Ingenieur, jaargang 82, nr. 14 van 3 april 1970 en het rapport van P.H.J.J. Swüste, A. Burdorf en J.A.M. Klaver van 1988.
4.13. Een en ander brengt de rechtbank tot de constatering dat in de relevante periode onder deskundigen kennelijk verschil van inzicht bestond in het gezondheidsgevaar van met name wit asbest.
4.14. Forbo heeft er voorts op gewezen dat asbestgevaren oorspronkelijk werden gekoppeld aan de beroepsbevolking en dat pas na het proefschrift van dr Stumphius in de jaren zeventig en tachtig geleidelijk aan het besef is doorgedrongen dat asbest mogelijk ook een gevaar voor de volksgezondheid zou kunnen worden. Deze stelling vindt steun in door Forbo overgelegde producties. Daartegen heeft [eiseres] ingebracht dat het proefschrift van Stumphius al uit 1969 dateert en dat Stumphius reeds in 1970 heeft gewezen op gevaren voor de niet beroepsbevolking. Voorts wordt in voornoemd rapport van Swüste, Burdorf en Klaver gememoreerd dat op de Tweede Internationale Asbestconferentie in Dresden in 1968 asbest als volksgezondheidsprobleem aandacht kreeg. Een en ander biedt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun aan de stelling dat in de relevante periode onder deskundigen als algemeen aanvaarde kennis gold dat asbest niet alleen voor de beroepsbevolking, maar ook voor de volksgezondheid gevaarlijk is.
4.15. Ten derde heeft Forbo erop gewezen dat in de jaren zeventig nog niet werd gedacht in termen van risico’s bij de -eenmalige- verwijdering van asbesthoudende producten en dat de risico’s van verwijdering van asbesthoudende vloerbedekking pas vanaf het einde van de jaren tachtig relevant werden geacht.
4.16. Deze stelling treft doel. In de door partijen overgelegde literatuur in de periode tot 1982 die geacht kan worden de weerslag te vormen van de wetenschappelijke discussie in die jaren wordt naast de hierboven gememoreerde discussie over de gevaren van de verschillende soorten asbest vooral aandacht besteed aan (on)veilige concentraties en blootstellingsduur en niet zozeer aan blootstellingsvormen.
4.17. In aanmerking genomen dat in de relevante periode onder wetenschappers verschil van inzicht bestond in het gevaar van de verschillende soorten asbest en voorts dat blootstelling aan asbest door verwijdering van asbesthoudend materiaal geen, althans geen significante aandacht had in de wetenschap, kan niet worden geoordeeld dat bij Forbo bekendheid bestond met de gevaren verbonden aan het verwijderen van door haar geproduceerde asbesthoudende vloerbedekking. Van onrechtmatig handelen door niet te waarschuwen tegen de thans wel bekende gevaren is dan ook geen sprake en Forbo is niet aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden schade.
4.18. Het onder 4.17 weergegeven oordeel brengt mee dat in het midden kan blijven of de door [eiseres] verwijderde vloerbedekking asbesthoudend was, of causaal verband bestaat tussen het verwijderen van de vloerbedekking en het ontstaan van het mesothelioom, of alternatieve causaliteit aan de orde is en de omvang van de schade. LJN BN0877