Rb Zwolle-Lelystad 220409 gelbrander ontploft nadat 15 jarige deze had bijgevuld; toedracht onduidel
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zwolle-Lelystad 220409 gelbrander
ontploft nadat 15 jarige deze had bijgevuld; toedracht onduidelijk;
aansprakelijkheid fabrikant, 15 jarige, en opdrachtgever van 15 jarige.
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 22 april 2009
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 135208 / HA ZA 07-1011 van
1. dhr VAN D.,
wonende te Almere,
2. mw VAN D.,
wonende te Almere,
eisers,
advocaat mr. H. de Jager, te Zoetermeer,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HENDI B.V.,
gevestigd te Rhenen,
gedaagde,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge, te Zwolle,
2. C,
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H.M. van Haastert, te Zwolle,
3. de naamloze vennootschap
RVS SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H.M. van Haastert, te Zwolle,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 140187/HA ZA 07-1590 van
1. C,
wonende te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
RVS SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Ede,
eiseressen,
advocaat mr. M.F.H.M. van Haastert, te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HENDI B.V.,
gevestigd te Rhenen,
gedaagde,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge, te Zwolle.
Partijen zullen hierna Van D c.s., Hendi B.V., C. en RVS genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 31 oktober 2007
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
- de akte van antwoord op productie van de zijde van Van D. c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1. Op 20 juli 2003 was Van D. c.s. aanwezig op een verjaardagsfeest georganiseerd
door en gehouden bij mevrouw B.l (hierna: Bl) in de .... te Almere.
3.2. Het feest vond grotendeels plaats in de tuin van B. Op een tafel in de tuin
waren warmhouders geplaatst om het eten warm te houden.
3.3. Deze warmhouders waren door B.l geleend van C.. De warmhouders
gebruikten als warmtebron zogenaamde gelbranders, waarvan de brandstof brandgel of
brandpasta is.
3.4. Op enig moment constateerde C. dat één van de gelbranders niet
brandde. Zij heeft vervolgens deze brander onder de warmhouder
weggehaald en deze op de hoek van de tafel gezet. Daarop heeft zij aan
de toen veertienjarige L. die met zijn moeder ook op het feest was,
gevraagd de brander bij te vullen uit een jerrycan of kleine
vulcontainer (hierna: de container).
3.5. L heeft aan dit verzoek voldaan. Kort nadat L de brander heeft
bijgevuld, is Van D. c.s. geraakt door rondvliegende brandstof. Zowel de heer Van D.
als mevrouw Van D. hebben daarbij brandwonden opgelopen.
3.6. C. heeft haar (wettelijke) aansprakelijkheid verzekerd bij RVS.
3.7. Hendi B.V. brengt, onder meer onder de naam "A-Heat" brandstof voor
gelbranders op de markt.
3.8. Andriessen en Geurts Expertises B.V. heeft een onderzoek gedaan naar de
gebeurtenissen op 20 juli 2003. De resultaten van het door haar verrichte onderzoek heeft zij
bij brief van 19 januari 2004 aan RVS Schadeverzekeringen B.V. doen toekomen. Deze
brief is door Van D. c.s. in het geding gebracht.
3.9. Op verzoek van Hendi B.V. heeft Hagens Consult bij brief van 20
september 2007 verslag gedaan van diens onderzoek naar het zogenaamde
brandgedrag van het product"A-Heat". Deze brief is door Hendi B.V. in
het geding gebracht.
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1. Van D. c.s. vordert - samengevat - dat Hendi B.V., C. en RVS hoofdelijk
worden veroordeeld tot vergoeding van de schade van Van D. c.s., nader op te maken bij
staat. Voorts vordert Van D. c.s. dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot
betaling van een voorlopige vergoeding van € 15.000,00 bij wijze van voorschot.
4.2. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt
hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.3. C. vordert - samengevat - dat Hendi B.V. wordt veroordeeld om aan C. te
betalen al hetgeen waartoe C. jegens Van D. c.s. in de hoofdzaak mocht worden
veroordeeld, met veroordeling van Hendi B.V. in de kosten van de hoofdzaak en de
vrijwaring.
4.4. Hendi B.V. voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna,
voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
De vordering van Van D. c.s. op C
5.1. Van D. c.s. voert aan dat C. onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld.
C. heeft, aldus Van D. c.s., een onrechtmatige daad gepleegd door aan een jongen
van veertien jaar te vragen een gelbrander bij te vullen en op de uitvoering daarvan geen
toezicht te houden. Dit klemt te meer nu de container de waarschuwing "buiten bereik van
kinderen bewaren" zou hebben vermeld. Zij heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan
gevaarzettend handelen en is aansprakelijk voor de door Van D. c.s. geleden schade.
5.2. C. betwist deze aansprakelijkheid. Zij geeft daartoe aan dat zij bij wijze van
vriendendienst Babel geholpen heeft met het feest. In dat kader heeft zij Luciano, die kan
worden getypeerd als een rustige en verantwoordelijke jongen, gevraagd de gelbrander bij te
vullen nadat zij eerst zelfde brander onder het toestel vandaan had gehaald. Tevens waren
er de nodige volwassenen aanwezig die zicht op het gedrag van Luciano zouden hebben.
Voorts heeft zij Luciano niet gevraagd de gelbrander aan te steken en is voorts de toedracht
van het ongeval onduidelijk gebleven, aldus C., zodat uit de wijze waarop het ongeval
plaats heeft gevonden evenmin aanleiding kan worden gevonden C. aansprakelijk te
houden voor de geleden schade. Zij heeft geen zorgvuldigheidsnorm geschonden noch
onrechtmatig gehandeld.
Beoordelingskader
5.3. Van D. c.s. lijkt te betogen dat C. aansprakelijk is voor de door Van D.
c.s. geleden schade, gelet op het enkele feit dat zij een jongen van veertien jaar heeft
gevraagd de gelbrander bij te vullen. Daarvoor is, aldus Van D. c.s., niet van belang of dit
handelen als onrechtmatige daad van Luciano kan worden aangemerkt. Deze laatste stelling
wordt verworpen.
Zoals blijkt uit artikel 6:164 BW kan een onrechtmatige daad vanaf de leeftijd van veertien
jaar aan een kind worden toegerekend. In artikel 6:169 lid 2 BW is voorts bepaald dat
degene die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent over een kind van veertien of vijftien
jaar (ook) aansprakelijk kan worden gehouden voor de onrechtmatige daad van de onder
zijn gezag vallende kinderen, tenzij hij kan aantonen dat hem niet kan worden verweten de
gedraging niet te hebben belet. Daarbij is van belang dat de wetgever ervan uit gaat dat de
ouders of voogden doorgaans eenvoudig aan dit bewijs kunnen voldoen; vergelijk hiertoe
Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 680. De eigen aansprakelijkheid van het kind vanaf
veertien jaar staat voor de wetgever klaarblijkelijk voorop.
Indien het standpunt van Van D. c.s. wordt gevolgd, zou dit betekenen dat op een persoon
die niet in een bijzondere relatie staat tot het kind een aansprakelijkheid rust die verder gaat
dan de aansprakelijkheid van de ouders of voogd, namelijk een aansprakelijkheid die zich
ook zou uitstrekken over handelingen van het kind waarvan niet is vastgesteld dat zij zijn
aangemerkt als onrechtmatig. Deze zeer vergaande (risico)aansprakelijkheid vindt geen
steun in het recht.
5.4. De vraag naar de onrechtmatigheid van de opdracht van C. aan Luciano
zonder op de uitvoering daarvan toezicht te houden, dient te worden beoordeeld aan de hand
van de jurisprudentie omtrent gevaarzettend handelen. Daarbij wordt voorop gesteld dat niet
de enkele mogelijkheid van schade als verwezenlijking van een aan bepaald gedrag inherent
gevaar dat gedrag reeds onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag
pas onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat
gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat
gedrag had moeten onthouden (vergelijk hiertoe onder meer HR 7 april 2006, NJ 2006, 244)
De vraag of C. zich naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden van het
onderhavige gedrag (de opdracht zonder op de uitvoering toezicht te houden) dient
beoordeeld te worden aan de hand van de omstandigheden het geval, waarbij moet worden
gelet op de aard van het gedrag, de kans op ongevallen, de waarschijnlijkheid van schade en
de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen (vergelijk
voor deze criteria HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (kelderluik) en wederom HR 7 april
2006, NJ 2006, 244). In deze kwestie is tot slot van belang dat de wetgever bij de invoering
van eerder gemeld artikel 6:169 lid 2 BW nog heeft overwogen dat aansprakelijkheid voor
andere toezichthouders (dan ouders of voogd) op jongeren van veertien en vijftien jaar niet
op haar plaats wordt geacht, nu deze hoogstens een feitelijk, veelal aan anderen ontleend
gezag zullen uitoefenen.
Gevaarzettend handelen?
5.5. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van handelen door C. waarvan
zij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden, waartoe als volgt wordt
overwogen.
C. heeft aangegeven dat Luciano een rustige, verantwoordelijke jongen is. Ook Babel
geeft, zoals blijkt uit gemelde brief van Driessen en Geurts d.d. 19 januari 2004, deze
typering van Luciano. Van D. c.s. heeft dit slechts in algemene termen - en daarmee
onvoldoende - weersproken. Het moet er aldus voor worden gehouden dat C. Luciano
inderdaad als een rustige en verantwoordelijke jongen mocht beschouwen.
Van belang is voorts dat er een aantal volwassenen op het feest aanwezig waren, waaronder
de moeder van Luciano. Dit maakt de kans op ongevallen des te kleiner nu in dergelijke
omstandigheden mag worden verwacht dat eventueel onverantwoord gedrag zal worden
gecorrigeerd.
Dat op de container de waarschuwing zou zijn vermeld deze "buiten bereik van kinderen te
bewaren" is voor de beoordeling van de onderhavige gedraging niet van belang. Het
bewaren van de container staat immers niet ter discussie. Beoordeeld dient in dezen te
worden of C. een specifieke opdracht tot het bijvullen mocht geven. Gemelde
waarschuwing op de container ziet niet op die situatie.
Voorts is van belang dat tussen partijen vast staat dat C. Luciano niet heeft gevraagd de
brander aan te steken. Evenmin is in geschil dat C. de gelbrander op de hoek van de
tafel heeft geplaatst en deze niet warm was, alvorens zij het verzoek aan Luciano heeft
gedaan. Zij heeft aldus voorzorgsmaatregelen genomen teneinde mogelijk gevaar te
verminderen.
5.6. Tot slot geldt dat in deze procedure van onzorgvuldig of verwijtbaar handelen aan
de zijde van Luciano niet is gebleken, zodat in zijn handelswijze evenmin een aanwijzing
kan worden gevonden voor de stelling dat C. hem niet met deze taak had mogen
belasten.
De toedracht van het ongeval is onduidelijk gebleven. Van D. c.s. heeft aangegeven dat
deze onduidelijkheid niet voor zijn rekening kan komen en heeft daarbij een beroep gedaan
op de omkering van de bewijslast uit hoofde van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 150
Rv, dan wel de zogenaamde "omkeringsregel" nu een veiligheidsnorm zou zijn geschonden.
Dit beroep faalt.
Voor omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid is slechts in
zeer uitzonderlijke gevallen plaats. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor.
Gelet op het feit dat de wetgever aansprakelijkheid van tijdelijke toezichthouders juist niet
op haar plaats heeft geacht, ligt een omkering die tot een bewijslast aan de zijde van C.
zou moeten leiden voorts te minder in de rede.
Van toepassing van gemelde "omkeringsregel" - met betrekking tot het condicio sine qua
non-verband - kan evenmin sprake zijn, omdat niet is komen vast te staan dat een
veiligheidsnorm is geschonden die tegen dit specifieke gevaar dient te beschermen.
5.7. Gelet op al deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de kans op
schade dusdanig was, dat C. zich van de litigieuze opdacht had moeten onthouden. Dat
Van D. c.s. ernstig letsel heeft opgelopen is op zichzelf onvoldoende om tot een andere
conclusie te komen. De vordering van Van D. c.s. jegens C. zal dan ook worden
afgewezen, nu niet kan worden geoordeeld dat C. een onrechtmatige daad heeft begaan
jegens Van D. c.s.
De vordering jegens RVS
5.8. Van D. c.s. heeft RVS in rechte betrokken op grond van de zogenaamde "directe
actie" ex artikel 7:954 BW. Waar is geoordeeld dat C. niet aansprakelijk is en RVS
derhalve evenmin tot uitkering is gehouden, ligt de vordering jegens RVS voor afwijzing
gereed.
Proceskosten
5.9. Van D. c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. Nu C. en RVS voldoende belang hadden bij het instellen van de vordering
in vrijwaring en de proceskosten in de vrijwaring derhalve niet nodeloos zijn gemaakt, dient
Van D. c.s. ook te worden veroordeeld in de kosten van het vrijwaringsincident en de
kosten waarin C. en RVS in de zaak in vrijwaring zullen worden veroordeeld. Deze
kosten in de vrijwaringsprocedure komen aan de orde in rechtsoverweging 5.18 en verder.
De kosten aan de zijde van C. en RVS in de hoofdzaak worden begroot op:
- vast recht € 330,00
- salaris advocaat 1.356,00 (3,0 punten x tarief € 452,00)
Totaal € 1.686,00
5.10. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een
(forfaitair) bedrag van€ 131,00 aan salaris advocaat zonder dat
betekening van het vonnis heeft plaatsgehad,
verhoogd met een bedrag van € 68,00 indien en voor zover de
veroordeelde partij niet
binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en
het vonnis om die
reden is betekend.
De vordering jegens Hendi B. V.
5.11. Van D. c.s. betoogt dat het op 20 juli 2003 gebruikte product van Hendi B.V.
gebrekkig is in de zin van artikel 6:185 BW, nu onvoldoende wordt gewaarschuwd tegen de
mogelijke gevaren van het gebruik. Met name ontbreekt volgens Van D. c.s. een
waarschuwing tegen het plaatsen van de brandpasta in de zon.
5.12. Krachtens artikel 6:188 BW rust op Van D. c.s. de stelplicht en de bewijslast van
het gebrek van een product, de schade en het oorzakelijk verband tussen de schade en het
gebrek.
Ter onderbouwing van het oorzakelijk verband tussen het gebrek (het ontbreken van een
afdoende waarschuwing) en de schade heeft Van D. c.s. gewezen op een persbericht dat
zou zijn gepubliceerd op de website van het Brandwondencentrum Beverwijk waarin een
citaat van Prof. R. Kreis, verbonden aan het brandwondencentrum te Beverwijk, is
opgenomen. In dit (niet aan deze zaak gerelateerde) persbericht, wordt Kreis, aldus Van
D. c.s., als volgt geciteerd: "als defies met brandpasta halfvol in de warme zon staat,
ontstaat een gaslaagje bovenin defies. Zodra er een vonkje bijkomt heb je een explosie."
Van D. c.s. heeft vervolgens omtrent de gebeurtenissen op 20 juli 2003 gesteld: "Hoewel
niet geheel duidelijk is geworden hoe de explosie is ontstaan, moet het ervoor worden
gehouden dat de combinatie van de al eerder aangestoken warmhouder, de warmte van de
dag en de ontstane gasvorming hiervan de oorzaak moet zijn geweest. Het gas kan zich bij
het uitschenken door Luciano over de tafel hebben verspreid en eerst na contact met een
andere brander op een oppervlak heter dan 425 gr. Celsius tot ontploffing zijn gekomen. "
5.13. Hendi B.V. heeft onder meer betwist dat haar product is gebruikt, dat de
betreffende waarschuwing op haar producten ontbreekt en zij heeft het oorzakelijk verband
tussen het gestelde ontbreken van de waarschuwing cn de ontstane schade weersproken.
De rechtbank laat vooralsnog in het midden of daadwerkelijk op 20 juli 2003 een product
van Hendi B.V. is gebruikt en welke waarschuwingen zijn vermeld op de verpakking, waar
de vordering jegens haar hoe dan ook dient te stranden. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Ter betwisting van het oorzakelijk verband heeft Hendi B.V. gewezen op de verschillende
verklaringen die zijn gegegeven omtrent de mogelijke gebeurtenissen op de betreffende dag,
die op oorzaken van het ongeval duiden die niets van doen hebben met het ontbreken van
een waarschuwing over gasvorming. Zo wordt in het door Van D. c.s. overgelegde brief
van Andriessen en Geurts d.d. 19 januari 2004 vermeld: "Volgens het relaas van L.
was het de heer Van D. die hem toegeroepen zou hebben "Pas op dat die brander niet in
je hand ontploft", maar de heer Van D. ontkent tegenover mevrouw Babel ten stelligste
een dergelijke waarschuwing naar Luciano te hebben geroepen. Vaststaat dat Luciano de
brander (zoals hij zegt) van schrik liet vallen, dan wel in een schrikreactie van zich af heeft
geworpen." Voorts heeft Hendi B.V. de mogelijkheid naar voren gebracht dat de brander
nog niet gedoofd was toen deze werd bijgevuld. Tot slot heeft Hendi B.V. een rapport
overgelegd van Hagens Consult waarin verschillende mogelijke oorzaken van de schade
worden geopperd en wordt geconcludeerd dat "omdat het voorraadvat (jerrycan) volgens
zeggen geen brandschade vertoont, moet worden aangenomen dat uit de houder
verdampende gel en niet eventueel uit de jerrycan vrijgekomen gel of damp tot ontbranding
is gekomen." Voorts geeft de deskundige aan: "Een geheel andere, evenwel niet te negeren,
toedracht kan zijn gelegen in het feit dat bij het vullen van de houder de gel te snel uit de
jerrycan is gestroomd en de gemorste gel vervolgens is uitgestroomd over de tafel (...). "
5.14. Gezien deze uitvoerige betwisting van het gestelde oorzakelijk verband, die deels is
gestoeld op door Van D. c.s. overgelegde verklaringen, lag het op de weg van Van D.
c.s. om zijn stelling omtrent dit oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade nader te
onderbouwen. Van D. c.s. heeft evenwel volstaan met de stelling dat het rapport van
Hagens Consult een rapport van een partijdeskundige betreft en dat deze deskundige erkent
dat zich in een container brandgel of brandpasta in de zon een explosief mengsel kan
vormen. Van D. c.s. gaat er daarbij echter aan voorbij dat de deskundige van Hendi B.V.
de toedrachtsbeschrijving van Van D. c.s. juist van de hand wijst.
Van D. c.s. onderbouwt zijn hypotheses omtrent het causaal verband dan ook
onvoldoende. Of daadwerkelijk een product van Hendi B.V. is gebruikt en welke
waarschuwingen daarop zijn vermeld, kan bijgevolg verder in het midden blijven.
5.15. Voor zover Van D. c.s. zich jegens Hendi B.V. heeft willen beroepen op de
omkering van de bewijslast uit hoofde van de redelijkheid en billijkheid of de zogenaamde"omkeringsregel", geldt het volgende.
Ook in het kader van de aansprakelijkheid van Hendi B.V. zijn geen feiten en
omstandigheden gebleken die op basis van de redelijkheid en billijkheid nopen tot een
omkering van de bewijslast.
Van toepassing van meergemelde "omkeringsregel" zou voorts pas plaats kunnen zijn
indien voldoende onderbouwd is gesteld dat er een verband bestaat tussen de beweerdelijke
normschending en de schade. Aan deze eis voldoet het door Van D. c.s. naar voren
gebrachte, zoals hiervoor is uiteengezet, niet.
5.16. De vordering van Van D. c.s. tegen Hendi B.V. zal dan ook worden afgewezen.
Van D. c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hendi B.V. in de hoofdzaak worden begroot op:
- vast recht € 330,00
- salaris advocaat 904.00 (2,0 punten x tarief € 452,00)
Totaal € €1.234,00
Conclusie in de hoofdzaak
5.17. De vorderingen jegens Hendi B.V., C. en RVS zullen worden afgewezen.
Volledigheidshalve voegt de rechtbank daaraan nog het volgende toe. Voor zover Van D.
c.s. heeft betoogd dat op grond van artikel 6:99 BW Hendi B.V. en C. hoofdelijk
aansprakelijk zijn omdat zij elkaar als aansprakelijke partij hebben aangewezen, faalt dit
betoog. Met deze uitleg van dit wetsartikel miskent Van D. c.s. immers - wat er verder
van die redenering ook zij - dat voor toepassing daarvan vast moet staan dat de schade door
ten minste één van de verweten gebeurtenissen is ontstaan. Daarvan is in het onderhavige
geval, gelet op het voorgaande, geen sprake.
in de vrijwaringszaak
5.18. Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in
de zaak in vrijwaring dit lot delen.
5.19. C. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden
veroordeeld.
5.20. De kosten aan de zijde van Hendi B.V. worden begroot op:
- vast recht € 330,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten x tarief € 452,00)
Totaal € 1.234,00
5.21. De kosten aan de zijde van C. en RVS worden begroot op:
- dagvaarding € 84,31
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten x tarief € 452,00)
Totaal € 988,31
Zoals is overwogen in rechtsoverweging 5.9 zal Van D. c.s. worden veroordeeld in de
kosten die C. en RVS hebben gemaakt in de vrijwaringszaak.
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt Van D. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Hendi B.V. tot op
heden begroot op € 1.234,00,
6.3. veroordeelt Van D. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van C. en
RVS tot
op heden begroot op € 1.686,00, vermeerderd met een bedrag van € 131,00
voor nakosten,
zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, verhoogd met
een bedrag van€ 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet
binnen 14 dagen na aanschrijving
aan de veroordeling zal hebben voldaan en het vonnis om die reden is
betekend,
6.4. veroordeelt Van D. c.s. in de voor rekening van C. en RVS komende kosten
van de zaak in vrijwaring ten bedrage van € 988,31 voor C. en RVS en € 1.234,00 voor
Hendi B.V.,
6.5. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij
voorraad,
in de zaak in vrijwaring
6.6. wijst de vorderingen af,
6.7. veroordeelt C. en RVS in de proceskosten, aan de zijde van Hendi B.V. tot op
heden begroot op € 1.234,00,
6.8. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij
voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op
22 april 2009. (Met dank aan mr. H. de Jager voor het inzenden van de uitspraak.)