RBAMS 090420 Producent aansprakelijk ivm waterballonpomp zonder overdrukventiel; blijvend oogletsel met 10% resterend zicht 7-jarige
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 090420 Producent aansprakelijk ivm waterballonpomp zonder overdrukventiel; blijvend oogletsel met 10% resterend zicht 7-jarige.
- kosten 6.031,70; 19 x € 247,50 +6% + 21%; toegewezen maar voor opslag kantoorkosten is in deze tijd geen ruimte meer
2De feiten
2.1.
Mascot heeft waterballonpompen in de Europese Economische Ruimte ingevoerd voor de verkoop door (onder meer) Action.
2.2.
In de zomer van 2014 heeft [verzoekers] c.s. een waterballonpomp gekocht bij Action voor een prijs van circa 3 euro. De waterballonpomp beschikt niet over een overdrukventiel.
2.3.
Op 6 april 2015, tweede Paasdag, is de waterballonpomp aan de onderkant gebarsten.
2.4.
[verzoekers] c.s. heeft zich op 6 april 2015 met zoon [minderjarige] , toen zeven jaar oud, gemeld bij de huisartsenpost van het AMC met letsel aan het rechteroog van [minderjarige] . Met spoed is een oogarts opgeroepen. De oogarts heeft in het patiëntendossier over dit consult het volgende vermeld, voor zover van belang:
“Anamnese
Bij oppompen van vulfles voor waterballonnen is de plastic waterfles ontploft. Klapte tegen het rechter oog aan. Fles is gebarsten, er lijken geen losse stukken plastic vanaf te zijn gekomen. Ziet slecht met OD. Veel pijn. Zandkorrelgevoel.
(…)
Conclusie:
C/ Stomp trauma (...)”
2.5.
[minderjarige] heeft vervolgens twee netvliesoperaties ondergaan. Op basis van medisch onderzoek is geconstateerd dat sprake is geweest van een stomp trauma met een dermate harde kracht dat de schade zich achterin het oog bevindt, waarvoor geen remedie bestaat en waardoor nog slechts 10% van het zicht resteert bij [minderjarige] .
2.6.
Op 13 april 2015 heeft [verzoekster] het voorval gemeld bij Action. Action heeft [verzoekster] verwezen naar Mascot als producent van de waterballonpomp.
2.7.
Op verzoek van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Mascot, AIG Europe S.A. (hierna: AIG), heeft de heer [medewerker AEX Experts] van AEC Experts gesproken met [verzoekers] c.s. in het bijzijn van de toenmalige belangenbehartiger van [minderjarige] , Van Duivenbode Personenschade. In de brief van 15 juli 2015 heeft hij zijn bevindingen genoteerd.
2.8.
Op 9 mei 2015 heeft Van Duivenbode Personenschade Mascot aansprakelijk gesteld voor het oogletsel van [minderjarige] . AIG heeft de aansprakelijkheid op 29 oktober 2015 afgewezen.
2.9.
Per brief van 3 januari 2018 heeft de huidige advocaat van [minderjarige] Mascot nogmaals aansprakelijk gesteld. Op 26 januari 2018 heeft AIG de aansprakelijkheid wederom afgewezen.
2.10.
Naar aanleiding van een verzoek om openbaarmaking van gegevens in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur, heeft op 16 juli 2019 de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) bevestigd dat bij haar een melding bekend en beschikbaar is over een incident op 23 augustus 2015 met een waterballonpomp van Mascot met dezelfde productiecode (8 715342 008592). De melder beschrijft het incident – voor zover relevant – als volgt:
“Ik heb een zogeheten waterballonnenpomp (type plantenspuit) begin deze zomer gekocht bij de action (…).
Mijn zoon was er afgelopen zondag mee aan het spelen. Hij had net gepompt en wilde de waterballon bevestigen toen de pomp plots ontplofte! Een gigantische knal! Totale paniek natuurlijk… zijn handen zaten onder het bloed en hij was helemaal hysterisch. We hebben direct vingers geteld, zijn handen onder de kraan gedaan en de schade bleek (gelukkig) mee te vallen. Alleen wat sneeën in de vingers. (…)
Hij heeft echt geluk gehad dat de pomp op de grond stond toen het gebeurde en alleen de onderkant is opgeblazen. Ik moet er niet aan denken wat er had kunnen gebeuren als hij hem in zijn armen had gehad en stukken plastic in zijn gezicht of ander deel van zijn lichaam had gekregen!”
2.11.
De NVWA heeft, ondanks een verzoek van [verzoekers] c.s. daartoe, geen onderzoek ingesteld naar de waterballonpomp van [verzoekers] c.s. omdat deze waterballonpompen ten tijde van het verzoek niet meer werden verkocht.
3Het deelgeschil
3.1.
[verzoekers] c.s. heeft de rechtbank verzocht bij wijze van deelgeschil op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
I. te bepalen dat Mascot aansprakelijk is voor de schade van [minderjarige] ;
II. onder de vaststelling dat de kosten van deze procedure, te begroten op een bedrag van EUR 6.031,70, voor vergoeding in aanmerking komen op de voet van artikel 6:96 BW.
3.2.
[verzoekers] c.s. baseert zijn verzoek op productaansprakelijkheid van Mascot op grond van artikel 6:185 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij betoogt daartoe dat de waterballonpomp gebrekkig is nu deze is ontploft terwijl [minderjarige] (uitgaande van gebruik door een kind) op normale wijze daarmee aan het spelen was, met oogletsel bij [minderjarige] tot gevolg.
3.3.
Mascot voert inhoudelijk verweer en verzoekt om afwijzing van het door [verzoekers] c.s. verzochte met afwijzing van de kosten van het deelgeschil, althans deze kosten enkel te begroten zonder veroordeling tot betaling.
3.4.
Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Deelgeschil
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de deelgeschilprocedure in de zin van de artikelen 1019w-1019cc Rv is bedoeld om een op bepaalde geschilpunten – omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel – vastgelopen buitengerechtelijk onderhandelingstraject tussen partijen weer vlot te trekken. Doordat in rechte op die geschilpunten wordt beslist, kunnen partijen op basis van die beslissing vervolgens verder onderhandelen om alsnog, ter beëindiging van hun geschil, te komen tot een vaststellingsovereenkomst.
4.2.
Mascot betwist dat het onderhavige geschil geschikt is voor een deelgeschilprocedure nu er volgens haar te weinig op tafel ligt om een beslissing te kunnen nemen over de gestelde aansprakelijkheid. Hiervoor is (tegen)bewijslevering benodigd en daar is een deelgeschilprocedure niet voor bedoeld, aldus Mascot.
Uit hetgeen hierna wordt overwogen volgt evenwel dat de rechtbank kan oordelen over de toedracht van het ongeval en de gebrekkigheid van de waterballonpomp, zonder aan (tegen)bewijslevering toe te komen. Nu de aansprakelijkheid van Mascot tussen partijen ter discussie staat, kan een beslissing hieromtrent bovendien bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingovereenkomst met betrekking tot de schadeafwikkeling.
Aansprakelijkheid
4.3.
Mascot erkent dat zij ingevolge artikel 6:187 lid 3 BW kan worden aangemerkt als producent van de waterballonpomp nu zij deze binnen de Europese Economische Ruimte heeft gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat Mascot als producent op grond van artikel 6:185 BW aansprakelijk is voor eventuele schade veroorzaakt door een gebrek in haar product, in dit geval de waterballonpomp.
4.4.
De kern van het geschil is of sprake is van letselschade van [minderjarige] als gevolg van een gebrek aan de waterballonpomp.
Toedracht en causaliteit
4.5.
Allereerst staat daarbij ter discussie wat de toedracht is van het letsel bij [minderjarige] .
4.6.
Een product is volgens artikel 6:186 BW gebrekkig indien het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder - voor zover relevant - het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product.
Ingevolge artikel 6:188 BW is het aan de benadeelde – dus [verzoekers] c.s. namens de minderjarige [minderjarige] – om de schade, het gebrek en het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade stellen en, indien daaraan wordt toegekomen, te bewijzen.
4.7.
Als niet weersproken wordt als vaststaand aangenomen dat de betreffende waterballonpomp aan de onderkant is gebarsten alsmede dat [minderjarige] blijvend oogletsel heeft opgelopen dat is veroorzaakt door stomp trauma.
4.8.
[verzoekers] c.s. heeft in aanvulling op die vaststaande feiten het volgende gesteld. [minderjarige] was op de bewuste tweede Paasdag in de tuin aan het spelen met de waterballonpomp. [verzoekster] bevond zich in de keuken en [verzoeker] was tezamen met zijn neef in de schuur. [verzoeker] is enkele malen langs [minderjarige] gelopen waarbij hij heeft gezien dat [minderjarige] gehurkt op zijn knieën met de waterballonpomp aan het spelen was in de tuin. Zowel [verzoeker] als zijn neef hebben een plof gehoord. [verzoeker] heeft ten aanzien van de plof ter zitting verklaard dat deze klonk als een ontploffing en dat hij ontploffingen vaker meemaakt als gevolg van het technisch werk dat hij verricht, waardoor hij bekend is met het geluid van een ontploffing. [verzoeker] zag direct na de ontploffing op de plek waar [minderjarige] had zitten spelen de waterballonpomp liggen waarvan de onderkant was gebarsten en voorts heeft hij waargenomen dat het rechteroog van [minderjarige] dicht zat en zijn ooglid gezwollen was.
Op basis van deze gestelde waarnemingen luidt de stelling van [verzoekers] c.s. dat de waterballonpomp is ontploft en met forse snelheid en kracht naar boven is gedrukt, met oogletsel van [minderjarige] tot gevolg.
4.9.
Volgens Mascot staat niet vast wat precies op 6 april 2015 met de waterballonpomp is gebeurd en om die reden betwist zij al hetgeen [verzoekers] c.s. hierover stelt. De rechtbank overweegt als volgt.
4.10.
Ter betwisting van de stelling van [verzoekers] c.s. dat de gestelde ontploffing van de waterballonpomp past bij het letsel van [minderjarige] , voert Mascot aan dat de oogarts enkel de verklaring van [verzoekers] c.s. heeft vermeld in de anamnese zodat aan zijn bevindingen geen verdere waarde kan worden gehecht.
De rechtbank acht deze betwisting onvoldoende. [verzoekers] c.s. heeft verklaard dat hij zich onmiddellijk na de constatering van het letsel met [minderjarige] bij de huisartsenpost van het AMC heeft gemeld waarna de oogarts heeft geluisterd naar een toelichting van [verzoekers] c.s. op de omstandigheden waaronder volgens hem het letsel is ontstaan, welke toelichting inderdaad in de anamnese is overgenomen. Deze toelichting komt overeen met de door [verzoekers] c.s. in de onderhavige procedure gestelde toedracht. De rechtbank acht het, bij gebreke van enige andersluidende indicatie, niet aannemelijk dat [verzoekers] c.s. op dat moment, direct nadat hij het letsel had waargenomen bij [minderjarige] en zich met hem met spoed bij het AMC had gemeld, een verklaring zou hebben gegeven voor het ontstaan van het oogletsel die afwijkt van hetgeen zij hebben waargenomen.
Hierbij is van belang dat de oogarts vermeldt dat het oogletsel het gevolg is van “hard stomp trauma” en dat, zoals onweersproken verklaard door [verzoekers] c.s., bij medisch vervolgonderzoek is vastgesteld dat sprake was van een dermate krachtig stomp trauma dat schade is ontstaan aan de achterkant van het oog van [minderjarige] . Mascot heeft de stelling van [verzoekers] c.s. dan ook onvoldoende weersproken. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat het letsel passend is bij de gestelde ontploffing.
4.11.
De stelling dat de waterballonpomp is ontploft is ook overigens onvoldoende weersproken door Mascot. De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van de aldus vaststaande feiten (4.7 en 4.10.) tezamen met genoemde nadere stellingen van [verzoekers] c.s. over de toedracht, in onderling verband en samenhang beschouwd, een coherent, logisch en navolgbaar geheel vormen, hetgeen er op duidt dat de waterballonpomp is ontploft terwijl [minderjarige] daarmee aan het spelen was met het onbetwiste oogletsel bij [minderjarige] tot gevolg, zoals gesteld door [verzoekers] c.s.
4.12.
Deze stelling vindt nog nadere onderbouwing in het onweersproken vergelijkbare incident met een waterballonpomp van Mascot met dezelfde productcode als de onderhavige waterballonpomp, gekocht in de zomer van 2015, dat zich op 23 augustus 2015, dus 3,5 maand later dan het onderhavige gestelde incident, heeft voorgedaan zoals gemeld bij de NVWA (2.10). Dat, als aangevoerd door Mascot, van de 164.832 aan de Action geleverde, identiek aan de onderhavige waterballonpomp zijnde waterballonpompen in de periode van april – juni 2014 geen andere incidenten bekend zijn, kan Mascot in dit verband niet baten. Het niet bekend zijn van incidenten betreft een periode die ligt voor de datum van het onderhavige incident en dat er geen incidenten bekend zijn bij Mascot wil niet zeggen dat ze er niet zijn geweest.
Daartegenover staat dat het wél bekend is dat zich een zeer vergelijkbaar incident na verloop van een korte periode ten opzichte van het hier gestelde incident, heeft voorgedaan. Dit is dus een concrete omstandigheid die de gestelde toedracht in het onderhavige geval versterkt.
4.13.
Verder betwist Mascot de stelling dat de waterballonpomp met forse snelheid en kracht naar boven is gedrukt omdat de waterballonpomp naar vaststaat aan de onderkant is gebarsten. Deze betwisting is niet nader onderbouwd. Daar tegenover staat dat [verzoeker] , die heeft verklaard dat hij zelf technisch werk doet, ter zitting heeft toegelicht dat het water, dat zich in de pomp bevond, niet samen kon worden geperst en dat door het pompen met de pomp dusdanig veel druk werd opgebouwd die niet weg kon dat dit een ontploffing tot gevolg heeft gehad, oftewel dat sprake is geweest van een lancering waarbij op het moment dat de waterdruk er aan de onderkant uitgaat, de lucht omhoog gaat waardoor de bovenkant van de pomp is gelanceerd en in het oog van [minderjarige] terecht is gekomen. Deze gedetailleerde uitleg heeft Mascot op haar beurt niet weersproken en sluit alleszins aan bij het geheel van de gestelde omstandigheden aangaande de toedracht en het causaal verband met het letsel.
4.14.
Tot slot brengt Mascot naar voren dat [verzoekers] c.s. heeft gesteld dat de ontploffing plaatsvond nadat [minderjarige] één keer had gepompt met de waterballonpomp. Mascot voert aan dat één keer pompen door een zevenjarig kind en dus met beperkte kracht niet kan leiden tot een dermate hoge druk in de waterballonpomp dat dit leidt tot een ontploffing.
[verzoekers] c.s. heeft dit verweer op zijn beurt weersproken. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat [minderjarige] al de hele dag bezig geweest was met de pomp. [verzoekers] c.s. leidt hieruit af dat er dus al druk was opgebouwd en de ene pompbeweging net voor de ontploffing dus niet op zichzelf stond. Mascot betwist de stelling dat [minderjarige] al de hele dag bezig geweest was met de pomp bij gebrek aan wetenschap.
De waarschijnlijkheid van deze stelling vindt evenwel ondersteuning in het verloop van de dag, als geschetst door [verzoekers] c.s. (4.8.), waarbij het voor de hand ligt dat [verzoeker] zicht hield op zijn zevenjarige zoon en wat hij aan het doen was. Daarbij komt dat het waarschijnlijk kan worden geacht – mede gegeven de vastgestelde gebruikssporen en bij gebreke van andersluidende indicaties – dat [minderjarige] niet voor het eerst met de pomp speelde. In dit licht bezien acht de rechtbank de stelling plausibel.
Ten overvloede overweegt de rechtbank, voor het geval wel zou komen vast te staan dat [minderjarige] nog maar één keer had gepompt, dat uit de door [verzoekers] c.s. overgelegde NVWA-melding (2.10) volgt dat ook de zoon van de melder net had gepompt toen de pomp plotseling ontplofte. Deze onweersproken gang van zaken staat haaks op het verweer van Mascot dat één keer pompen geen ontploffing kan veroorzaken.
Dit verweer van Mascot kan dus niet slagen.
4.15.
De rechtbank concludeert dat het verweer van Mascot ten aanzien van de gestelde toedracht, dan wel een blote betwisting inhoudt dan wel op onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden berust ter ondersteuning van de door haar opgeworpen onjuistheid van de gestelde toedracht. Dit verweer is temeer onvoldoende in het licht van de specifieke onderbouwing door [verzoekers] c.s. van zijn in dit verband geponeerde stellingen in samenhang bezien met de vaststaande feiten als hiervoor is overwogen. De door [verzoekers] c.s. gestelde toedracht en causaliteit met het letsel van [minderjarige] staat daarmee als onvoldoende weersproken vast. Bij deze stand van zaken wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Redelijk te verwachten gebruik?
4.16.
Vervolgens is de vraag of het gebruik van [minderjarige] van de waterballonpomp valt onder het redelijk te verwachten (oftewel ‘normaal’) gebruik van de waterballonpomp ingevolge artikel 6:186 BW.
[verzoekers] c.s. stelt dat sprake is van normaal gebruik nu [minderjarige] met de waterballonpomp aan het pompen was, hetgeen [verzoeker] heeft gezien omdat hij meerdere keren langs [minderjarige] is gelopen terwijl hij in de tuin aan het spelen was.
Mascot betwist dat sprake is geweest van normaal gebruik en voert verder aan dat enkel vaststaat dat de pomp kapot is, waarbij een van buiten komende oorzaak niet is uit te sluiten.
4.17.
De rechtbank dient hier de vraag te beantwoorden of een gemiddelde gebruiker, behorende tot de groep waarvan de producent had kunnen begrijpen dat zij het product zou gebruiken, het product in beginsel op een juiste wijze heeft gebruikt, rekening houdend met de bestemming waarvoor het product is gemaakt.
Enerzijds is de producent niet aansprakelijk voor apert onjuist en/of onvoorzichtig gebruik, in aanmerking genomen de persoon van de gebruiker en de aard van het te verwachten gebruik. Anderzijds mag de producent er niet op rekenen dat een gebruiker steeds alle voorzorgsmaatregelen in acht zal nemen. Meer specifiek ten aanzien van speelgoed volgt uit de Europese Richtlijn 2009/48/EG dat de veiligheid van speelgoed moet worden vastgesteld aan de hand van het beoogde gebruik van het product, terwijl ook rekening moet worden gehouden met redelijkerwijs te voorzien gebruik, waarbij het gedrag van kinderen in acht wordt genomen, waarvan gewoonlijk niet dezelfde zorgvuldigheid kan worden verwacht als van een gemiddelde volwassen gebruiker.
4.18.
De rechtbank overweegt allereerst dat het door [verzoekers] c.s. gestelde – normale – gebruik van de waterballonpomp door [minderjarige] logischerwijs aansluit bij en plausibel is gezien het geheel aan de door [verzoekers] c.s. gestelde omstandigheden omtrent de toedracht, die hiervoor als vaststaand zijn aangenomen.
4.19.
Het door Mascot gevoerde verweer komt neer op een betwisting van het gestelde normale gebruik van de waterballonpomp door [minderjarige] . De door Mascot ter zitting aangevoerde alternatieve scenario’s van het gebruik van de waterballonpomp door [minderjarige] zien op een ontploffing als gevolg van gooien met de waterballonpomp of het met een hamer slaan op de waterballonpomp.
[verzoekers] c.s. betwist dat [minderjarige] met de waterballonpomp heeft gegooid. Bovendien voeren zij, naar het oordeel van de rechtbank met juistheid, aan dat gooien met de waterballonpomp veronderstelt dat de waterballonpomp juist van degene die gooit verwijderd raakt en - het bij [minderjarige] vaststaande - letsel hierbij dus niet te verwachten is. Ook het spelen met een hamer door een 7-jarige ligt niet voor de hand en dat dat zou zijn gebeurd, wordt door [verzoekers] c.s. betwist. Voorts heeft Mascot niet onderbouwd hoe het gooien met dan wel met een hamer slaan op de waterballonpomp tot de ontploffing zou kunnen hebben geleid, aldus [verzoekers] c.s. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat deze twee scenario’s zodanig onwaarschijnlijk zijn dat deze niet als realistisch kunnen worden aangemerkt, zodat het beroep hierop wordt gepasseerd.
4.20.
Mascot betoogt verder dat de ontploffing te wijten kan zijn geweest aan van buiten komende oorzaken. Hiertoe voert zij aan dat de waterballonpomp gebruikerssporen vertoonde in 2015.
De rechtbank is met [verzoekers] c.s. van oordeel dat deze – op zich niet weersproken – omstandigheid niet kan dienen ter onderbouwing van de betwisting van normaal gebruik. Gebruikerssporen op zichzelf duiden immers niet op apert abnormaal, meer dan van een kind te verwachten onvoorzichtig gebruik. Dat sprake is van gebruikerssporen, nadat reeds in de periode vanaf de aanschaf medio 2014 tot het incident in 2015 is gespeeld met de waterballonpomp, die zouden duiden op een ander dan normaal gebruik is daarmee dus niet verklaard. Slijtage van een product is bovendien inherent aan gebruik.
4.21.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat Mascot haar verweer onvoldoende nader feitelijk heeft onderbouwd in het licht van het overwogene in 4.18. Hieruit volgt dat de stelling van [verzoekers] c.s. slaagt dat de waterballonpomp is ontploft, terwijl [minderjarige] daarmee op normale wijze aan het spelen was. Dit betekent dat ook hier aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.22.
De slotsom is dat sprake is van letsel dat veroorzaakt is door een gebrek aan de waterballonpomp als bedoeld in artikel 6:186 BW. Dit brengt mee dat Mascot op grond van artikel 6:185 BW als producent aansprakelijk is voor de door het ontploffen van de waterballonpomp veroorzaakte schade bij [minderjarige] .
Kosten
4.23.
[verzoekers] c.s. verzoekt de rechtbank Mascot te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil. [verzoekers] c.s. begroot deze kosten op EUR 6.031,70 gebaseerd op 19 door haar advocaat gewerkte uren tegen een uurtarief van EUR 247,50 verhoogd met 6 procent kantoorkosten en BTW. Mascot betoogt dat het bewijs dat kosten daadwerkelijk zijn gemaakt ontbreekt, zij acht de omvang van de werkzaamheden niet redelijk en eveneens maakt zij bezwaar tegen de kantoorkosten. Tegen het gehanteerde uurtarief wordt door Mascot geen bezwaar gemaakt.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Mascot is aansprakelijk voor het ongeval dat [minderjarige] op 6 april 2015 is overkomen. Dat betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat [minderjarige] de door hem werkelijk gemaakte kosten van de deelgeschilprocedure niet zelf hoeft te dragen. Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten door de rechtbank begroot waarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of deze kosten redelijk zijn hangt ervan af of de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en of de hoogte van deze kosten redelijk is.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat, ondank het gebrek aan bewijs daartoe, zoals door Mascot is aangevoerd, te verwachten is dat in redelijkheid kosten zijn gemaakt. Immers zijn deze gemaakt teneinde een tussen partijen gerezen geschilpunt te beslechten opdat partijen buitengerechtelijk tot een vergelijk kunnen komen. Tegen de hoogte van het uurtarief is geen verweer gevoerd en dit bedrag komt de rechtbank niet onredelijk hoog voor. Uit de door [verzoekers] c.s. overgelegde specificatie volgt niet dat bovenmatig veel tijd aan de onderhavige procedure is besteed. Voor een opslag voor kantoorkosten is echter naar het oordeel van de rechtbank in de huidige tijd geen ruimte meer.
4.26.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, als verzocht, Mascot, uitvoerbaar bij voorraad, veroordelen in de kosten in en buiten rechte van deze deelgeschilprocedure, welke kosten, aan de zijde van [verzoekers] c.s. gemaakt, begroot worden op een bedrag van EUR 5.690,03 (19 uren x 247,50 vermeerderd met 21 procent BTW), waarbij aan [verzoekers] c.s. ook een vergoeding toekomt van het door hen betaalde vastrecht van EUR 297,00. Aldus begroot de rechtbank de totale door [verzoekers] c.s. werkelijk gemaakte kosten op een bedrag van EUR 5.987,03 (EUR 5.690,03 plus EUR 297,00) ECLI:NL:RBAMS:2020:2187