Hof Amsterdam 050711 Mogelijkheid van CVA/TIA niet onderkend; hoger beroep van rb amsterdam 140710 (zie hieronder)
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 050711 Mogelijkheid van CVA/TIA niet onderkend; hoger beroep van rb amsterdam 140710 (zie hieronder)
Hoger beroep van Rb-Amsterdam-140710-te-late-onderkenning-cva-kansverlies-van-1,7%-niet-te-vertalen-in-een-rechtens-relevante-mate.html
3.8 Bij de beoordeling van dit geschilpunt is het volgende van belang. Tussen partijen is niet in geschil dat [ Appellant ] op 5 juni 2007 een TIA heeft gehad. [ Appellant ] houdt het ziekenhuis niet aansprakelijk voor enig handelen of nalaten voorafgaand aan 7 juni 2007. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het niet opnemen van de diagnose CVA/TIA in de differentiaaldiagnose op 7 juni 2007. [ Appellant ] is die dag omstreeks 17.40 uur onderzocht op de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis. De rechtbank heeft onbestreden vastgesteld dat het herseninfarct van [ Appellant ] plaatsvond op 8 juni 2007 (rechtsoverweging 4.8). [ Appellant ] heeft bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep verklaard dat hij die dag omstreeks 14.00 uur in zijn woning is gevallen en daar omstreeks 18.00 uur door zijn moeder is gevonden, zodat moet worden aangenomen dat [ Appellant ] omstreeks 14.00 uur is getroffen door het herseninfarct.
3.9 Uit de gang van zaken op 9 juni 2007, toen [ Appellant ] zich opnieuw tot het ziekenhuis wendde en bij neurologisch onderzoek een hemibeeld, mogelijk op basis van een ischaemisch substraat werd geconstateerd, kan niet worden afgeleid dat het ziekenhuis, indien in de loop van de avond van 7 juni 2007 de diagnose CVA/TIA in de differentiaaldiagnose zou zijn opgenomen, preventieve medicatie zou hebben toegediend voordat [ Appellant ] op 8 juni 2007 werd getroffen door het herseninfarct. Integendeel, op 9 juni 2007 is juist genoteerd dat niet werd begonnen met preventieve medicatie en dat de volgende dag een herbeoordeling zou plaatsvinden. [ Appellant ] is vervolgens pas na herhaald neurologisch onderzoek en het maken van een CT-scan in de middag van 10 juni 2007 overgeplaatst naar de Stroke Unit en daar behandeld met preventieve medicatie.
3.10 [ Appellant ] heeft noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gesteld dat het ziekenhuis hem, indien in de loop van de avond van 7 juni 2007 de diagnose CVA/TIA in de differentiaal diagnose zou zijn opgenomen hetzij op de avond van 7 juni 2007 hetzij in de ochtend/vroege middag van 8 juni 2007 preventieve medicatie had behoren toe te dienen. Een dergelijke stelling zou zich ook niet wel hebben verdragen met de omstandigheid dat [ Appellant ] het ziekenhuis geen onzorgvuldig handelen op 9 en 10 juni 2007 heeft verweten. Overigens is niet gebleken dat het toedienen van medicatie op 7/8 juni 2007 op grond van de toenmalige stand van de medische wetenschap had dienen te gebeuren. Ten overvloede overweegt het hof dat het bovendien zeer de vraag is of met de toediening van medicatie in de loop van de avond van 7 juni 2007, dan wel de ochtend/vroege middag van 8 juni 2007 het herseninfarct van 8 juni 2007 omstreeks 14.00 uur zou zijn voorkomen.
3.11 Tegen deze achtergrond heeft [ Appellant ] onvoldoende gesteld om tot het oordeel te komen dat causaal verband zou kunnen bestaan tussen enerzijds het niet opnemen van de diagnose CVA/TIA in de differentiaaldiagnose in de loop van de avond van 7 juni 2007 en anderzijds het optreden van het herseninfarct in de middag van 8 juni 2007 en de ernst van de effecten van dat infarct. Bij deze stand van zaken bestaan geen aanknopingspunten voor toepassing van de omkeringsregel of van de leer van de proportionele aansprakelijkheid.
3.12 Het voorgaande betekent reeds dat grief I niet kan slagen en dat de overige grieven geen bespreking behoeven. Verhoeven heeft weliswaar bewijs aangeboden, maar geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het geschil kunnen leiden. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
3.13 De vordering van [ Appellant ] komt niet voor toewijzing in aanmerking. Het vonnis van de rechtbank dient te worden bekrachtigd. [ Appellant ] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. LJN BR2898