Hof Den Bosch 310707 longemfyseem door slijpolienevel, langjarig rookgedrag en erfelijke aanleg
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 310707 gereedschapslijper met longemfyseem door slijpolienevel, langjarig rookgedrag wn en erfelijke aanleg; € 10.000,- voorschot
4.4. Thans komt de vraag aan de orde of causaal verband bestaat tussen voormelde bloot-stelling van [Y.] aan slijpolienevel en zijn ernstige longklachten (longemfyseem). Bij de beantwoording van deze vraag speelt ook de eventuele schending van de zorgplicht door [X.] een rol, zoals blijkt uit het onderstaande.
4.4.1. In verband met de causaliteitsvraag zijn onder meer de volgende door [Y.] overgelegde stukken van belang:
a) een verslag van de patholoog dr. Van Oosterhout van 11 augustus 2003 betreffende een pathologisch-anatomisch onderzoek van de bij [Y.] uitgenomen longen, waarin als conclusie is vermeld:
“(…) Long rechts en links waarin uitgebreide emfysemateuze veranderingen van het longparenchym. Verder granulomen en vreemdlichaamreuscelreactie ten gevolge van inhalatie of aspiratie van vreemd materiaal. Geen maligniteit.”
b) een (ter verduidelijking van voormeld verslag geschreven) brief van dr. Van Oosterhout voornoemd van 26 juli 2006, gericht aan [Y.], onder meer inhoudende:
“(…) Ik heb uw (explantaat) longen onderzocht. Daarin valt ten eerste emfyseem van de longen op. Daarnaast rapporteer ik granulomen en vreemdlichaamreuscelreactie op lichaamsvreemd materiaal. Aangezien dit materiaal niet in het lichaam voorkomt (vreemd-lichaam) moet dit ingeademd zijn. (…) Echter expositie aan bepaalde stoffen kan ook leiden tot emfyseem. Wat echter opvalt is de uitgebreide vreemdlichaamsreuscelreactie in uw explantaat longen. Deze reactie ken ik niet bij door roken van sigaretten geïnduceerd emfyseem. Het is niet ondenkbaar dat een ophoping van de reuscellen, met alle stoffen die zij kunnen uitscheiden, heeft bijgedragen aan het ontstaan of verergeren van het emfyseem. De reuscelreactie is een reactie op iets dat u hebt ingeademd.
(…)”.
c) het concept-deskundigenbericht van prof. dr. Postmus voornoemd van 13 juni 2007, onder meer inhoudende:
“(….)
Samenvattend zijn m.i. de volgende oorzaken mogelijk:
longemfyseem door roken
histiocytose X bij al bestaand emfyseem
amyloidosis bij reeds bestaand emfyseem
sarcoidose bij reeds bestaand emfyseem
longemfyseem door inhalatie lichaamsvreemd materiaal
Uit de notities van de patholoog over het onderzoek van de uitgenomen longen (explantaat) kan met een grote mate van zekerheid oorzaak 2 worden verworpen.
Theoretisch kan er nog sprake zijn van amyloid deposities bij pre-existent longemfyseem, ook amyloid (oorzaak 3) is dubbelbrekend onder de microscoop maar doorgaans goed te herkennen voor de ervaren patholoog. Dat dit niet als zodanig benoemd wordt in de conclusie maakt ook deze diagnose onwaarschijnlijk.
Sarcoidose is gezien de volkomen normale lymfklieren uitermate onwaarschijnlijk (oorzaak 4).
Op klinische gronden is oorzaak 1 onwaarschijnlijk.
Tenslotte resteert dan als meest waarschijnlijke oorzaak het inademen van “iets” waardoor er in zeer korte tijd ernstig longemfyseem is ontstaan. Opvallend is de bevinding van dubbel-brekend materiaal wijzend op geïnhaleerd materiaal met de ontstekingsreacties zoals die met name optreden tegen “lichaamsvreemd materiaal”. Over de aard van het dubbelbrekend materiaal wordt geen uitspraak gedaan. Bij betrokkene is op anamnestische gronden het in-ademen van de bij het slijpen van metaal vrijkomende nevel met olie en mogelijk metaal-resten dan het meest waarschijnlijk. (onderstreping door hof)
De vraag die dan opkomt is of het dubbelbrekende materiaal nader kan worden onderzocht om geïnformeerd te worden over de aard van het microscopisch gevondene. Mogelijk dat met hulp van het kenniscentrum voor “Arbeid en Longaandoeningen” van het universitair longcentrum Dekkerswald in Groesbeek hier meer onderzoek naar gedaan kan worden.
Samenvattend:
Bij het zeer onwaarschijnlijk achten van zo ernstig longemfyseem alleen door roken en uitsluiten van andere mogelijke longaandoeningen, is het oorzakelijk verband tussen inhalatie van de bij het slijpen van metaal vrijkomende olienevel en het zeer snel progressief zijn van longemfyseem waarschijnlijk, mede ook gezien de bevindingen van de patholoog.
Te ondernemen vervolgstappen:
Herbeoordelen van het explantaat met gericht onderzoek naar histiocytose X, amyloidose en onderzoek van het dubbelbrekende materiaal.”
4.4.2. Mede gelet op de inhoud van die rapporten is het hof voorshands van oordeel dat de ernstige longklachten van [Y.] waarschijnlijk in ieder geval mede zijn veroorzaakt door de slijpolienevel die [Y.] in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [X.] regelmatig heeft ingeademd. Daaraan doet niet af dat de aard van de niet-lichaamseigen deeltjes die in de uitgenomen longen van [Y.] zijn aangetroffen, nog niet vaststaat. Naar dit laatste zal mogelijk een nader (voorlopig) deskundigenonderzoek worden ingesteld, waarvan de uitkomst blijkens de mededelingen van (de advocaten van) partijen tijdens de pleidooizitting in het kader van de onderhavige procedure niet behoeft te worden afgewacht.
4.4.3. Tijdens het pleidooi is door de advocaat van [X.] aan de orde gesteld dat door de patholoog Van Oosterhout (of een andere deskundige) nader onderzocht zal worden of de ernstige longklachten van [Y.] ook kunnen zijn veroorzaakt door andere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de toediening van talk aan [Y.] bij gelegenheid van de klaplong waarvoor [Y.] in het verleden is behandeld. Het hof gaat hieraan voorbij, nu er thans onvoldoende aanwijzingen zijn die erop duiden dat een verband bestaat tussen de toediening van talk en de aanwezigheid van het lichaamsvreemde materiaal in de uitgenomen longen van [Y.]. (...)
4.4.6. Aan [X.] kan worden toegegeven dat de ernstige longklachten van [Y.] behalve door inademing van slijpolienevel in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [X.], mede kunnen zijn veroorzaakt door zijn rookgedrag, waarbij ook een erfelijke aanleg een rol kan spelen.
Het hof merkt op dat prof. dr. Postmus in zijn concept-deskundigenbericht van 13 juni 2007 (geciteerd onder 4.4.1. sub c) deze laatste mogelijkheid evenwel niet lijkt aan te nemen; deze deskundige acht op anamnestische gronden het inademen van olienevel de meest waarschijnlijke oorzaak.
4.4.7. Het is de vraag of medisch kan worden aangetoond in hoeverre de ernstige longklachten van [Y.] zijn veroorzaakt door de inademing van slijpolienevel, door zijn rookgedrag (volgens zijn getuigenverklaring heeft [Y.] in een periode van 25 jaren, met tussentijd van een periode van 10 jaren, gedurende 15 jaren gerookt, ongeveer 10 à 15 sigaretten per dag), door zijn erfelijke aanleg of door een combinatie van factoren. Het causaal verband tussen de normschending door [X.] en de door [Y.] geleden gezondheidsschade laat zich hierdoor mogelijk niet (volledig) vaststellen. Het is echter uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar de onzekerheid over de mate waarin de tekortkoming van [X.] (als werkgever) heeft bijgedragen tot de schade van [Y.], in zijn geheel op [Y.] af te wentelen. Eveneens onaanvaardbaar, maar nu tegenover [X.], ook al is zij tegenover [Y.] tekortge-schoten in haar zorgplicht, is het echter de onzekerheid over het causaal verband met de schade van [Y.] geheel voor risico van [X.] te laten komen, in weerwil van de (niet zeer kleine kans) dat buiten de uitoefening van de werkzaamheden gelegen omstandigheden die aan [Y.] moeten worden toegerekend (zoals roken en genetische aanleg) de schade (mede) hebben veroorzaakt. In aanmerking genomen de aard van de aansprakelijkheid van de werkgever, die berust op schending van de uit hoofde van artikel 7:658 BW op haar rustende zorgplicht, en het feit dat de inademing van slijpolienevel (naar voldoende aannemelijk is) substantieel risicoverhogend heeft gewerkt enerzijds en de omstandigheid dat ook het langjarig rook-gedrag van [Y.] waarschijnlijk in substantiële mate risicoverhogend is geweest anderzijds, dient de vergoedingsplicht van [X.] van de door [Y.] geleden schade mogelijk te worden verminderd in overeenstemming met de op de voet van art. 6:99 BW jo. art. 6:101 BW aan laatstgenoemde toe te rekenen kans dat zijn ernstige longklachten zijn veroorzaakt door dat rookgedrag (cf HR 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 Nefalit/Karamus).
4.4.8. Onder voormelde omstandigheden ligt het voor de hand dat de rechter een deskundige benoemt om zich te laten voorlichten over de grootte van de kans dat de gezondheidsschade van [Y.] is veroorzaakt door de inademing van slijpolienevel en/of door het langjarig rookgedrag van [Y.].
Het hof zal hiertoe niet overgaan, nu het hier een kort geding betreft en partijen hebben aangedrongen op een spoedige uitspraak, waarbij in hun visie de uitkomst van een nader deskundigenonderzoek niet behoeft te worden afgewacht.
Het hof zal daarom zonder (nader) deskundigenonderzoek de vraag beantwoorden of aan [Y.] ten laste van [X.] een voorschot van € 10.000,00 dient te worden toegekend.
4.4.9. [Y.] heeft gesteld dat hij aanzienlijke schade in de arbeidsvermogenssfeer en de immateriële sfeer heeft geleden en zal lijden. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij vanaf 22 augustus 2003 (per welke datum zijn WAO-uitkering niet meer wordt gesuppleerd door zijn laatste werkgever) een maandelijks verlies van arbeidsvermogen van € 400,00 à € 500,00 heeft. De reiskosten die [Y.] in verband met medische behandelingen heeft moeten maken, heeft hij berekend op € 7.982,94. De schadepost ter zake van opnames van in totaal 260 dagen in een ziekenhuis en in een astma centrum komt volgens [Y.] uit op een totaal-bedrag van € 6.500,00. Voorts heeft hij levensvreugde gederfd in de vorm van pijn, benauwdheid, noodzakelijk ondergane medische behandelingen en ziekenhuisopnames, en verkorte levensverwachting.
4.4.10. Dit betoog van [Y.] is op zichzelf niet door [X.] bestreden.
Mede gelet daarop, komt het door [Y.] in kort geding gevorderde voorschot van € 10.000,00 het hof niet bovenmatig voor. Dit voorschot maakt hoogstwaarschijnlijk een klein deel uit van de werkelijke door [Y.] geleden schade. Gelet op de (in ieder geval) proportionele aansprakelijkheid van [X.] als (voormalig) werkgever, zoals weergegeven in onderdeel 4.4.7. van dit arrest, gaat het hof ervan uit dat de bodemrechter hoogst waarschijnlijk zal oordelen dat [X.] in ieder geval gehouden is een bedrag van € 10.000,00 als schadevergoeding aan [Y.] te betalen.
4.4.11. Niet is gebleken van een (mede gelet op de hoogte van dit bedrag) onaanvaardbaar restitutierisico dat aan toewijzing van de vordering in de weg zou staan.
4.4.12. Daaruit volgt dat de kantonrechter terecht de vordering van [Y.] heeft toegewezen en dat het beroepen vonnis van 17 mei 2006, onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen, dient te worden bekrachtigd, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten.
Zoals [Y.] terecht heeft gesteld, dient [X.], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van eerste aanleg en het hoger beroep worden veroordeeld. LJN BB1552