Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Leeuwarden 200710 60% aansprakelijkheid voor visusdaling lager dan 80% door onjuiste diagnose oogklachten

Hof Leeuwarden 200710 onjuiste diagnose oogklachten; appelverbod uit artikel 194 lid 2 Rv tzv benoemde deskundige leidt tot niet ontvankelijkheid 
- 198 lid 3 rv gebiedt mee te werken aan deskundigenonderzoek, ook wanneer de benoemde deskundige op bezwaren stuit
- 60% aansprakelijkheid voor visusdaling onder 80% door onjuiste diagnose oogklachten

in deze zaak zijn eerder de later gewezen arresten opgenomen:
hof-arnhem-leeuwarden-050814-vav-alleenstaande-vrouw-met-autistisch-kind-statistische-gegevens-niet-doorslaggevend-parttime-werk-tijdens-jeugd-aannemelijk en

hof-arnhem-leeuwarden-090713-carriere-verpleegkundige-opleiding-ic-verpleegkundige-niet-realistisch-nadere-vragen-mbt-percentage-deeltijd-pensioenleeftijd-ort-tot-61-jaar

Deskundigenbericht

27.
Nu het hof evenals de rechtbank een deskundigenbericht geïndiceerd acht, is van belang of [appellante] thans wel bereid is om onvoorwaardelijk haar medewerking te verlenen aan het onderzoek door [deskundige 2], gesteld dat deze nog bereid en in staat is een benoeming tot deskundige te aanvaarden. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde [appellante] in staat te stellen duidelijkheid te geven. Indien zij niet haar volledige medewerking toezegt, zal het hof haar vorderingen op gelijke wijze benaderen als de rechtbank in haar eindvonnis heeft gedaan.

28.
Ten aanzien van het eventueel nog te verrichten onderzoek door de deskundige is het volgende van belang.

29.
Voor de hypothetische situatie zonder beroepsfout geldt het volgende. [geïntimeerden] menen dat uitgegaan dient te worden van een hypothetische situatie waarin sprake is van een visusscherpte rechts van 40%. Het hof volgt [geïntimeerden] niet in dit betoog. In het vonnis van 4 juni 2003, waarbij de gevorderde verklaring voor recht en de schadevergoeding op te maken bij staat zijn toegewezen, heeft de rechtbank naar aanleiding van het tweede deskundigenrapport van [deskundige 1] onder meer het volgende overwogen:

Uit het tweede deskundigenrapport kan worden afgeleid dat de deskundige van mening is dat de kans op permanent behoud/herstel van een gezichtsscherpte van 40% of hoger aan het rechteroog van de toen 38 jarige mevrouw [appellante], met een gezichtsscherpte van 80% bij een eerste oogartsbezoek en extrafovelae locatie van de subretinale membraam 75% was geweest, indien de diagnose POHS en de erbij geïndiceerde laserbehandeling binnen 4 weken gesteld was, respectievelijk had plaatsgevonden. [geïntimeerde sub 1] en het Antoniusziekenhuis hebben als verweer naar voren gebracht dat zij niet voor 70% (of 75%) aansprakelijk zijn, omdat geen recht wordt gedaan aan het feit dat de percentages niet zien op volledig herstel. Dit verweer slaagt. Immers, de deskundige acht de kans op behoud/herstel van een gezichtsscherpte van 40% of hoger aan het rechteroog (uitgaande van een gezichtsscherpte van 80%) 75%. Dit betekent dat de kans op herstel - meer dan 80% gezichtsscherpte - lager is dan 75%. Dit lagere percentage moet – zoals [geïntimeerde sub 1] en het Antonius Ziekenhuis terecht hebben aangevoerd – vervolgens worden afgezet tegen de kans op herstel bij een afwachtend beleid. De deskundige acht deze kans op minder dan 10%. Gelet op het vorenstaande schat de rechtbank de schade bestaande in de verloren gegane kans op een voor [appellante] succesvolle behandeling, op 60%. Bij het vorenstaande heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat niet meer kan worden vastgesteld welke de gezichtsscherpte van het rechteroog van [appellante] zou zijn geweest indien een optimale behandeling zou hebben plaatsgevonden.
Uit deze overweging, en in het bijzonder uit de door het hof gecursiveerde passages, leidt het hof af dat de rechtbank bij de bepaling van het percentage waarvoor [geïntimeerden] aansprakelijk zijn, is uitgegaan van een gezichtsscherpte van 80% in de hypothetische situatie dat geen fout zou zijn gemaakt, maar de onzekerheid over die gezichtsscherpte in de hypothetische situatie heeft verdisconteerd in een lager percentage kansschade. In de nu aanhangige procedure, die een vervolg is op de procedure tot vaststelling van de aansprakelijkheid, zijn partijen gebonden aan hetgeen de rechtbank in het vonnis van 3 juni 2003 heeft overwogen (vgl. Hoge Raad 17 januari 1997, NJ 1997, 230), zodat het hof dient uit te gaan van een visusscherpte van 80% in de hypothetische situatie zonder beroepsfout. In het feit dat [appellante] slechts aanspraak heeft op 60% (en niet op 75%) van de schade die het gevolg is van het feit dat zij rechts geen visusscherpte van 80% heeft, is al verdisconteerd dat niet is uitgesloten dat [appellante] in de hypothetische situatie ook geen visusscherpte rechts van 80% zou hebben gehad.

30.
Het hof ziet dan ook vooralsnog aanleiding om aansluiting te zoeken bij de in de procedure in eerste aanleg reeds opgestelde vraagstelling, met dien verstande dat het hof er de voorkeur aan geeft uitdrukkelijk te vragen naar de visusscherpte aan beide zijden. Uit hetgeen het hof hiervoor reeds heeft overwogen, volgt dat het hof geen reden ziet om te vragen naar de beperkingen in een hypothetische situatie met een visusscherpte rechts van 40%. Grief I in het incidenteel appel, die beoogt te bewerkstelligen dat de vraagstelling op dit punt wel wordt uitgebreid, faalt om die reden.

31.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal en de persoon van de deskundige(n) - voor het geval [deskundige 2] niet meer bereid of in staat is een benoeming tot deskundige te aanvaarden; daarover dienen partijen zich ook uit te laten -, de te stellen vragen en het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek.

Ten aanzien van de overige grieven

34.
De bespreking van de andere grieven wordt aangehouden. ECLI:NL:GHLEE:2010:4186