Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 010910 onjuiste opgave lichamelijke belasting leidt tot afwijzing claim op aov

Rb Utrecht 010910 onjuiste opgave lichamelijke belasting leidt tot afwijzing claim op aov
3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat de ABN AMRO Verzekerd Pensioen polis met nummer 0301851W.000 en de (aanvullende) arbeidsongeschiktheidsverzekering met polisnummer 0301852A.000 in stand zijn gebleven, veroordeling van Reaal tot betaling van de verzekerde dagrente van € 66.894,00 per jaar, een verklaring voor recht dat voor [eiser] vanaf 1 juni 2005 een volledige premievrijstelling geldt terzake van de verzekering ABN AMRO Verzekerd Pensioen ter waarde van een jaarlijkse premie van € 33.864,00 met veroordeling van Reaal in de kosten van het geding.

3.2. Reaal voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat het door haar gedane beroep op artikel 251 K terecht gedaan is en grondt dit op een onjuiste opgave door [eiser] van de aard en inhoud van de door hem verrichte werkzaamheden en verzwijging van het feit dat hij eerder aan rugklachten heeft geleden.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
Verzwegen rugklachten

4.1. In het licht van artikel 221 Ow had Reaal zich voor 1 januari 2007, dat wil zeggen binnen één jaar na de inwerkingtreding van titel 7.17 BW over de verzekeringsovereenkomst, dienen te beroepen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst op de voet van artikel 251 K. Als Reaal dit niet gedaan heeft geldt vanaf 1 januari 2007 het regime van artikel 7:929 BW voor (de gevolgen van) een beroep op het schenden van de mededelingsplicht bij het aangaan van een verzekering. Door [eiser] is betwist dat Reaal zich voorafgaand aan deze procedure heeft beroepen op verzwijging van de eerdere rugklachten bij het aanvragen van de onderhavige verzekeringen in 1998. [eiser] stelt zich op het standpunt dat Reaal hiermee haar recht heeft verwerkt om nog een geslaagd beroep op verzwijging te kunnen doen. Door Reaal is te bewijzen aangeboden dat zij zich in 2005 ook op verzwijging van de rugklachten heeft beroepen. De rechtbank overweegt dat in ieder geval niet afgeleid kan worden uit de onder 2.8 geciteerde brief - en uit de andere van Reaal afkomstige stukken die in het geding gebracht zijn - dat Reaal zich voorafgaand aan deze procedure op verzwijging van de rugklachten heeft beroepen in de zin van een beroep op artikel 251 K. De genoemde brief verwijst expliciet alleen naar de onjuiste opgave door [eiser] van de aard van de door hem verrichte werkzaamheden als grond voor het beroep op verzwijging. Of Reaal tot bewijs van haar stellingen dient te worden toegelaten op dit punt hangt af van de beoordeling van het beroep op verzwijging wegens onjuiste opgave van de aard van de werkzaamheden.

Beroep op artikel 251 K; het vragenformulier
4.2. In zaken als de onderhavige waarin de aspirant-verzekeringnemer gevraagd wordt een vragenlijst in te vullen op basis waarvan het ter verzekering aangeboden risico beoordeeld wordt door de verzekeraar bepaalt de gebruikte vragenlijst in hoge mate de omvang van de mededelingsplicht van de aspirant-verzekeringnemer. Door expliciet te vragen op het vragenformulier naar de aard van de door [eiser] als directeur verrichte werkzaamheden, onderverdeeld in de vier verschillende onder 2.2 van dit vonnis genoemde categorieën, heeft Reaal te kennen gegeven die informatie van belang te achten voor haar beslissing over de acceptatie, en de voorwaarden waaronder die zou plaatsvinden, van [eiser] als verzekeringnemer.

4.3. Door Reaal is aan haar beroep op verzwijging wegens het onjuist invullen van het vragenformulier ten grondslag gelegd dat [eiser] ingevuld heeft geen 'handenarbeid' te verrichten terwijl uit arbeidsdeskundig onderzoek door een eigen arbeidsdeskundige (zie 2.6) naar voren kwam dat de werkzaamheden van [eiser] deels fysiek belastend van aard waren. Reaal heeft in dit verband erop gewezen dat zij [eiser] blijkens het afgegeven polisblad verzekerd heeft als “DGA (100% administratief)” waarmee door Reaal tot uitdrukking is gebracht dat zij een directeur-grootaandeelhouder had verzekerd die geen handenarbeid verrichtte.

4.4. Door [eiser] is aangevoerd dat de vragen op het aanvraagformulier uiterst summier gesteld zijn en dat hij op het formulier heeft aangegeven als directeur-eigenaar van een bloemenexporthandel met 17 medewerkers te werken met als dagelijkse werkzaamheden de in- en verkoop van snijbloemen en dat hij daarmee een duidelijk beeld heeft gegeven van zijn beroep. Voorzover dat beeld niet duidelijk zou zijn geweest voor Reaal had het op haar weg gelegen om die duidelijkheid te verkrijgen door middel van het stellen van aanvullende vragen, in welk kader [eiser] zich op het standpunt stelt dat de door Reaal gehanteerde categorieën handenarbeid, administratieve werkzaamheden, toezichthoudend/leidinggevend en reizen niet dekkend zijn voor de in zijn functie verrichte werkzaamheden. Verder meent [eiser] dat uit de door hem als contra-expertise aangeduide rapportage van Kooistra een heel ander beeld naar voren komt van zijn werkzaamheden dan uit het rapport van Van Aalderen en dat er volgens Kooistra slechts in zeer beperkte mate sprake was van fysiek belastende arbeid. In dit kader betoogt [eiser] verder dat Reaal als verzekeraar weet of behoort te weten dat de werkzaamheden van een directeur van een bloemenexporthandel voor het overgrote deel bestaan uit de inkoop en verkoop van snijbloemen en derhalve op een veiling de werkzaamheden moeten worden verricht.

4.5. Door Reaal is nog ingegaan op de betekenis van het woord 'handenarbeid' naar aanleiding van de voorafgaand aan deze procedure daarover namens [eiser] ingenomen stelling dat handenarbeid verstaan moet worden als ambachtelijk werk zoals dat door bijvoorbeeld een timmerman verricht wordt. Met Reaal is de rechtbank van oordeel dat onder handenarbeid verstaan moet worden werk dat met de handen wordt verricht in tegenstelling tot geestelijk werk en mechanisch werk, welk onderscheid ook in het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal wordt gemaakt. Fysiek belastende arbeid zoals tillen, dragen, sjouwen en inpakken is daarmee handenarbeid in de zin van het door [eiser] ingevulde aanvraagformulier. Uit de beschrijvingen van de arbeidsdeskundige Van Aalderen blijkt van een arbeidspatroon waarin tenminste 20% van de door [eiser] verrichte werkzaamheden fysiek belastend van aard was terwijl de door [eiser] zelf ingeschakelde arbeidsdeskundige dit percentage op 5 stelt, waarbij sprake is volgens Kooistra van tillen en dragen van lasten tussen de 10 en 20 kg en duwen en trekken tot circa 20-25 kg bij het verplaatsen van veilingkarren. Net als de Ombudsman Financiële Dienstverlening in zijn brief van 6 september 2007 (zie 2.10) aanneemt is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van het verrichten van fysiek belastende arbeid door [eiser]. Daarbij speelt ook nog dat [eiser] niet in directe zin de bevindingen van Van Aalderen heeft betwist, terwijl die bevindingen tot stand zijn gekomen op basis van een gesprek tussen [eiser] en Van Aalderen. Gelet op het hiervoor overwogene staat daarmee tevens vast dat [eiser] het aanvraagformulier onjuist heeft ingevuld.

4.6. De rechtbank is voorts van oordeel dat het vragenformulier voldoende duidelijk was, in die zin dat [eiser] mede uit de daarin opgenomen onderverdeling had moeten afleiden dat hem bij 'handenarbeid' werd gevraagd of hij ook fysiek belastend werk verrichtte, en zo ja, hoeveel en welk. Door [eiser] is ook zonder voorbehoud geantwoord dat hij geen handenarbeid verrichtte en aansluitend heeft hij de vraag naar de aard van de handenarbeid met 'n.v.t.' beantwoord. Voorzover [eiser] bij het invullen van het formulier zou hebben gemeend dat zijn werkzaamheden daarin niet onder te brengen waren had het op zijn weg gelegen om daarvan melding te maken aan Reaal. Reaal kon en mocht er vanuit gaan dat [eiser] geen fysiek belastende werkzaamheden verrichtte en is daar ook vanuit gegaan blijkens het polisblad waarop vermeld staat dat de werkzaamheden van [eiser] voor 100% als administratief werden aangemerkt. De stelling van [eiser] dat Reaal had moeten weten wat de werkzaamheden van een directeur van een exportbloemenhandel inhouden kan geen stand houden in het licht van de onjuiste beantwoording door [eiser] van het aanvraagformulier. De zorgplicht van een verzekeraar om te voorkomen dat hij onbekend blijft met voor het sluiten van een verzekering van belang zijnde feiten en omstandigheden gaat niet zover dat hij niet mag vertrouwen op antwoorden op concrete vragen en bijvoorbeeld nader onderzoek daarnaar had moeten verrichten.

4.7. De gemotiveerde stelling van Reaal dat zij de verzekeringsovereenkomsten niet of tegen andere voorwaarden had afgesloten indien [eiser] op het aanvraagformulier had aangegeven fysiek belastende arbeid te verrichten als onderdeel van zijn werkzaamheden is door [eiser] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit leidt tot de conclusie dat Reaal zich naar aanleiding van de onjuiste opgave op artikel 251 K heeft kunnen beroepen hetgeen de nietigheid van de door de onjuiste opgave betrokken verzekerings-overeenkomsten met zich brengt. Dat betekent dat Reaal er in deze procedure geen belang bij heeft bewijs te leveren van haar stelling dat zij in 2005 de verzwijging van de eerdere rugklachten aan de orde heeft gesteld in correspondentie met [eiser] zodat zij daartoe ook niet in de gelegenheid zal worden gesteld. De vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen.
LJN BN5880