Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 090724 deelgeschil; psychische gesteldheid en onwetendheid van SO rechtvaardigen geen hogere bgk; gematigd tot 1/4 van gevorderde

RBLIM 090724 deelgeschil; psychische gesteldheid en onwetendheid van SO rechtvaardigen geen hogere bgk; gematigd tot 1/4 van gevorderde
- (opstart)kosten nieuwe belangenbehartiger en nieuwe medisch adviseur, komen niet voor vergoeding in aanmerking
- verzocht 13,5 uur x € 250,00 en € 275,00 + 21%; toegewezen 5 uur x € 250,00 + 21% = € 1.512,50

2. De feiten

2.1 . [ verzoeker ] is op 2 september 2020 slachtoffer geworden van een verkeersongeval, dat is veroorzaakt door een verzekerde van NH 1816. NH 1816 heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.

2.2. NH 1816 heeft ter vergoeding van de door [ verzoeker ] gemaakte buitengerechtelijke kosten ten tijde van de indiening van het inleidende verzoekschrift een bedrag van € 23.949.63 aan buitengerechtelijke kosten betaald, waarvan € 9.085.-- aan de huidige belangenbehartiger van [ verzoeker ] en aan diens medisch adviseur. Na indiening van het aanvullende verzoekschrift heeft NH 1816 nog een bedrag van € 2.000.– betaald aan [ verzoeker ] wegens buitengerechtelijke kosten.

2.3 . Verder staat vast dat [ verzoeker ] zich op medisch vlak eerst heeft laten bijstaan door medisch adviseur dr. Hesp en vervolgens door prof. dr. Slappendel.

3. Het geschil

3.1 . [ verzoeker ] stelt dat hij door de starre houding van NH 1816 bij afwikkeling van de schade en door de inhoud van de medische adviezen van de medisch adviseur van NH 1816, boos, teleurgesteld en gefrustreerd is geraakt en daarom veel behoefte heeft (gehad) aan contacten met zijn belangbehartiger. Eerst, tot eind 2022, was dat mr. Kempener van Van Don Letselschade, en vanaf 4 januari 2023 is dat diens (huidige) advocaat. Vanwege zijn psychische gesteldheid en omdat hij voor de eerste keer in zijn leven te maken heeft met een letselschadezaak, stelt [ verzoeker ] veel vragen te hebben over de diverse aspecten van een letselschadezaak. De beantwoording daarvan heeft veel tijd in beslag genomen, zodat er vele cliëntcontacten nodig zijn geweest, hetgeen tot hoge kosten heeft geleid.

3.2. In het inleidende verzoekschrift heeft [ verzoeker ] gesteld dat de buitengerechtelijke kosten tot op dat moment € 19.611,03 hebben bedragen, waarvan € 9.000,-- is betaald door NH 1816, zodat aan openstaande kosten een bedrag resteert van € 10.611,03.

3.3. De kosten van de behandeling van het deelgeschil worden door [ verzoeker ] in het inleidend verzoekschrift begroot op € 7.260.- inclusief btw (= 24 uur x € 250.-- exclusief btw ), en exclusief griffierecht van € 1 .325.--

3.4. Bij aanvullend verzoekschrift van 13 juni 2024 heeft [ verzoeker ] aanvullend aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten over de periode van 22 februari 2024 tot en met 10 juni 2024, die volgens hem € 4.676.65 hebben bedragen. De kosten van het aanvullende verzoekschrift worden door [ verzoeker ] begroot op € 1 .331.– (= 4 uur x € 275.-- exclusief btw).

3.5 [ verzoeker ] verzoekt, na wijziging van zijn verzoek, dat de rechtbank:
1) bepaalt dat NH 1816 gehouden is naast het in het inleidende verzoekschrift genoemde bedrag (€ 10.611.03 wegens buitengerechtelijke kosten en € 7.260.--, te vermeerderen met griffierecht van € 1 .325.-- wegens kosten van de verzoekschriftprocedure), de openstaande buitengerechtelijke kosten over de periode van 22 februari 2024 tot en met 10 juni 2024 van € 4.676.65 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening:
2 ) de kosten van het aanvullende verzoekschrift, begroot op € 1.331 ,– inclusief btw.

3.6. De stellingen en verzoeken van [ verzoeker ] worden door NH 1816 weersproken. De verweren en betwistingen zullen, voor zover van belang, hieronder worden weergegeven en beoordeeld.

4. De beoordeling

4.1 . Het gaat in dit deelgeschil enkel om de vraag op welk bedrag [ verzoeker ] aanspraak kan maken ter vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten en de kosten van het onderhavige deelgeschil ter vaststelling daarvan.

Leent het geschil zich voor een beslissing in een deelgeschilprocedure?

4.2. NH 1816 heeft primair het formele verweer gevoerd dat dit geschil zich niet leent voor een beslissing in een deelgeschil, omdat een deelgeschil dat louter is gericht op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten enkel een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, als het onbetaald gebleven deel een breekpunt vormt in het onderhandelingstraject. Daarvan is volgens NH 1816 echter geen sprake.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank is dat criterium te strikt. Een deelgeschil is bedoeld om met een oordeel in een dergelijke procedure vastgelopen onderhandelingen tussen – in dit geval – een letselschadeslachtoffer en een aansprakelijkheidsverzekeraar vlot te trekken. Dergelijke onderhandelingen kunnen ook zijn vastgelopen omdat een slachtoffer niet (meer) over de financiële middelen beschikt om zich bij die onderhandelingen te laten bij staan. Een oordeel over onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten kan daarom dan ook onderwerp van een deelgeschil zijn, omdat een oordeel daarover ertoe kan leiden dat een slachtoffer weer over voldoende financiële middelen kan beschikken om zich verder te laten bijstaan bij de onderhandelingen over een buitengerechtelijke afhandeling. Het gebrek aan financiële middelen is bovendien ook op zich al een breekpunt in de onderhandelingen, omdat die onderhandelingen in een dergelijk geval niet meer gevoerd kunnen worden.

Ten gronde

De buitengerechtelijke kosten


4.4. NH 1816 erkent dat de verrichte werkzaamheden waarvan vergoeding wordt verzocht (die van de belangenbehartiger en de medisch adviseur) redelijkerwijs noodzakelijk zijn, maar NH 1816 betwist dat de kosten naar hun omvang redelijk zijn.

4.5. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de kosten naar hun omvang, overweegt de rechtbank het volgende. Voorop moet worden gesteld dat de declaratie van de werkzaam heden door de huidige belangbehartiger van [ verzoeker ] ten tijde van de indiening van het inleidende verzoekschrift € 18.175,15 bedroeg en dat deze kosten betrekking hebben op een periode van één jaar en drie maanden.

4.6. Verder is van belang dat, hetgeen door [ verzoeker ] niet wordt betwist, de discussie tussen de huidige belangbehartiger van [ verzoeker ] en NH 181 6 geen betrekking heeft gehad op de aansprakelijkheidsvraag, omdat de aansprakelijkheid al was erkend, noch op afgifte van medische bescheiden omdat deze al aan de vorige belangenbehartiger waren verstrekt. Een gemeenschappelijk huisbezoek had bovendien ook al plaatsgevonden toen de voormalige belangenbehartiger van [ verzoeker ] nog actief was. Evenmin was de huidige belangenbehartiger van [ verzoeker ] betrokken bij het verstrekken aan een gezamenlijke opdracht aan een arbeidskundige, omdat ook dat al is gebeurd toen de voormalige belangenbehartiger van [ verzoeker ] nog actief was. Ten slotte staat, als niet betwist, vast dat de huidige belangenbehartiger bij de bepaling van de door [ verzoeker ] geleden schade voortbouwt op een schadestaat van de vorige belangenbehartiger van [ verzoeker ].

4.7. Daaruit volgt reeds dat veel werkzaamheden die normaal gesproken worden verricht in zaken als de onderhavige, al door de voormalige belangenbehartiger van [ verzoeker ] zijn verricht en kennelijk ook zijn vergoed.

4.8. Het feit dat [ verzoeker ] wegens zijn psychische gesteldheid en het feit dat hij voor het eerst in een letselschadevergoedingsprocedure verwikkeld is geraakt, veel vragen had aan diens belangenbehartiger, kan niet gelden als rechtvaardiging voor meer dan een gemiddelde omvang aan buitengerechtelijke kosten. Zoals NH 1816 terecht is gesteld, is het in de grote meerderheid van letselschadeprocedures het geval dat het slachtoffer voor het eerst in een dergelijke procedure is verwikkeld. Bovendien ligt voor de hand dat [ verzoeker ] die vragen ook al zal hebben gesteld aan zijn eerste belangenbehartiger.

4.9. De rechtbank stelt voorop dat de financiële gevolgen van het feit dat [ verzoeker ] er voor heeft gekozen om een nieuwe belangenbehartiger en een nieuwe medische adviseur in de arm te nemen, voor zijn rekening en risico komen. Eventuele extra kosten van de nieuwe belangenbehartiger en de nieuwe medisch adviseur, bijvoorbeeld om zich in te lezen in het dossier, komen derhalve in redelijkheid niet voor vergoeding in aanmerking.

4.10. NH 1816 heeft verder als verweer in verband met de omvang van de gedeclareerde kosten aangevoerd dat een groot deel van de werkzaamheden van de huidige belangenbehartiger hebben bestaan in het klagen over het werk van de medisch adviseur van [ verzoeker ] en het dreigen met tuchtklachten tegen deze.

4.11 . Het is niet aan de rechtbank om te beoordelen of deze klachten terecht zijn. Nu echter niet is gebleken dat een klacht door [ verzoeker ] is ingediend en dus ook niet wat het oordeel over die klachten is, kan thans niet worden geoordeeld dat de daarmee gemoeide kosten in redelijkheid zijn gemaakt.

4.12. De rechtbank acht de gestelde buitengerechtelijke kosten van € 10.611 .03, genoemd in het inleidende verzoekschrift, te vermeerderen met € 4.676.65, genoemd in het aanvullende verzoekschrift, bovenmatig. Naar de rechtbank begrijpt is tussen partijen op dit moment enkel in geschil of nog een psychiatrische expertise moet plaatsvinden om te bepalen of de beperkingen van [ verzoeker ] ongevalsgerelateerd zijn.

4.13 . De rechtbank zal de buitengerechtelijke kosten matigen tot 1 / 4 van het gevorderde en afgerond begroten op € 3.822.--, zijnde inclusief btw € 4.625.--.

De kosten van het deelgeschil

4.14. De advocaat van [ verzoeker ] heeft voor het opstellen van het inleidende verzoekschrift en het aanvullende verzoekschrift samen 13.5 uur in rekening gebracht. De rechtbank acht dat aantal uren buitensporig. Het gaat immers om een juridisch en feitelijk eenvoudig geschil: zijn de door [ verzoeker ] gemaakte buitengerechtelijke kosten redelijk en in redelijkheid gemaakt?

4.15 . De omvang van het inleidende verzoekschrift kan daarvoor geen criterium zijn, nu van de 21 pagina's van het verzoekschrift vijf pagina's een opsomming van de gevoerde correspondentie bevatten, drie pagina's citaten uit jurisprudentie, die de indruk wekken als standaardtekst in telkens gelijksoortige procedures te worden gebruikt, en een drietal pagina's beslaand citaat uit een uitspraak van de LSA Geschillencommissie Declaraties.

4.16. De rechtbank zal het aantal uren voor het opstellen van het inleidende verzoekschrift en het aanvullende verzoekschrift matigen tot vijf uur. De rechtbank merkt verder op dat de advocaat van [ verzoeker ] in het inleidende verzoekschrift (dat dateert van 1 maart 2024) een uurtarief van € 250.-- exclusief btw hanteert, terwijl hij in het aanvullende verzoekschrift (dat dateert van 13 juni 2024) zonder verklaring een uurtarief van € 275.-- exclusief btw hanteert. De rechtbank zal derhalve bij de begroting uitgaan van het lagere uurtarief. Dat leidt tot een bedrag van € 1.512.50 inclusief btw.

De beslissing

De rechtbank:

5.1 . begroot de kosten op en veroordeelt NH 1816 tot betaling aan [ verzoeker ] van:

- een totaalbedrag van € 4.625.-- inclusief btw. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. wegens buitengerechtelijke kosten:

- een bedrag van € 1.512.50 inclusief btw, wegens kosten van de verzoekschriftprocedure;

- een bedrag van € 320.-- wegens griffierecht:

5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBLIM-090724