Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R'dam 280308 eiser voldoet niet aan schadebeperkingsplicht, onvoldoende sollicitaties na bedrijfsongeval

Rb R'dam 280308 eiser voldoet niet aan schadebeperkingsplicht, want onvoldoende sollicitaties na bedrijfsongeval
1. Als werknemer van Spindler was [eiser] - toen 28 jaar oud en vanaf 1990 in dienst van Spindler - op 23 mei 2001 werkzaam op een bouwplaats te Den Haag. Voor zijn werkzaamheden diende [eiser] op en neer te lopen op een aantal naast elkaar gelegen tunnelstukken. Deze tunnelstukken waren verbonden met dekstukken.Voor de veiligheid dienen deze dekstukken vast gelast te zijn. [eiser] stapte op een niet geborgd dekstuk en viel enkele meters naar beneden. Tengevolge van deze val heeft [eiser] een gecompliceerde dubbele enkelbreuk aan de rechterzijde opgelopen.
2. De enkel van [eiser] is diezelfde dag in het Westeinde Ziekenhuis te Den Haag behandeld. Op 30 mei 2001 is [eiser] uit het ziekenhuis ontslagen. In oktober 2001 is de enkel in verband met een infectie in het IJsselland Ziekenhuis te Capelle aan den IJssel behandeld. Blijkens de medische rapportage van 29 september 2003 van de orthopedisch chirurg is als gevolg van het ongeval sprake van restklachten op medische gronden: “ Er is een status na een val van ongeveer twee meter, waarbij een intra-articulaire fractuur met dislocatie is opgetreden van de enkel. Dit is operatief behandeld en hierna heeft zich een botdefect voorgedaan. Op basis van het ongeval is de daarna opgetreden arthrose te verklaren en kan zodoende ook als ongevalsgevolg beschouwd worden. Betrokkene heeft hierdoor een beperkte enkelfunctie, zoals bovenstaand beschreven.” Tevens wordt door de orthopedisch chirurg geconcludeerd dat sprake is van een medische eindtoestand. De blijvende invaliditeit is bepaald op 8%.
3. Partijen zijn overeengekomen om [eiser] arbeidsdeskundig te laten begeleiden door Heling & Partners. Deze begeleiding is in september 2002 begonnen. In het verslag van de beroepskeuzetest van 23 juli 2003 wordt als volgt geconcludeerd: “De heer [eiser] wordt fors door zijn gezondheid beperkt. Lopen en staan is belastend en hij mag voorlopig niet rijden. Daar heeft hij het moeilijk mee. In zijn beleving is er geen werk meer waarin hij het naar zijn zin kan hebben.”
4. Na enige pogingen tot hervatting is [eiser] eind 2002 uitgevallen en heeft hij zijn werkzaamheden als elektricien niet meer voortgezet.
5. Na verkregen toestemming van het CWI heeft Spindler [eiser] per 1 oktober 2003 ontslagen. Desverzocht heeft psychiater Koerselman [eiser] onderzocht en uiteindelijk op 25 november 2004 gerapporteerd. Zijn conclusie luidt dat bij [eiser] sprake is van een dysthyme stoornis, met als toelichting: “Er is sinds ruim twee jaar sprake van een prikkelbare stemming en interesseverlies, wat gepaard gaat met een verminderd energieniveau. De stemmingsstoornis is niet van dien aard dat er gesproken kan worden van een “major depression”.
6. Na zijn ontslag per 1 oktober 2003 heeft [eiser] slechts een deel van de tijd gewerkt en tegen een lager loon dan hij bij Spindler ontving. (...)

Het geschil tussen partijen spitst zich op de eerste plaats toe op de vraag of de schade, in de vorm van de achteruitgang in salaris die [eiser] heeft ondervonden en ondervindt ten opzichte van zijn eerdere baan bij Spindler, geheel moet worden toegerekend aan Spindler, aangezien deze aansprakelijk is voor de gevolgen van het [eiser] overkomen ongeval.

Spindler heeft deze vraag ontkennend beantwoord en voert daartoe aan dat [eiser] zijn schade onvoldoende heeft beperkt, aangezien hij zich onvoldoende heeft ingespannen om ander werk te vinden. Ondanks alle ondersteuning die het door haar ingeschakelde bureau Heling & Partners hem heeft geboden of willen bieden heeft [eiser] systematisch geweigerd zich in te spannen om zijn situatie te verbeteren.

Ter onderbouwing van dit verwijt heeft Spindler in haar conclusie van antwoord onder
7 tot en met 13 een lange lijst van evenementen gepresenteerd, waarbij volgens haar bij [eiser] sprake was van onverschilligheid dan wel onwil om passend werk te zoeken.
In dit verband heeft Spindler onder meer melding gemaakt van het door [eiser] zich niet melden bij een reïntegratiebedrijf ondanks herhaaldelijk advies van Heling & Partners, het niet reageren op voorgelegde passende vacatures, het niet raadplegen van kranten voor vacatures en het bij diverse gelegenheden door [eiser] te kennen geven dat hij geen arbeidskundige dan wel andere begeleiding nodig had maar met het oog op nieuwe gezichtspunten liever het resultaat van het medisch onderzoek wilde afwachten.

[eiser] heeft in reactie daarop enkele evenementen genoemd welke volgens hem uitwijzen dat ook Spindler te weinig heeft gedaan om bij te dragen aan zijn reïntegratie. [eiser] is echter niet ingegaan op de door Spindler gepresenteerde lijst van evenementen.

Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee ten minste vast komen te staan dat de niet door [eiser] betwiste evenementen zich inderdaad hebben voorgedaan.

Dit leidt tot de conclusie dat [eiser] niet de sollicitatie- en integratie-inspanning heeft verricht die van hem mocht worden verwacht en zodoende niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting zijn inkomensschade te beperken.

Met het oog daarop kan de door [eiser] verzochte verklaring voor recht niet worden afgegeven, aangezien volgens deze verklaring wordt uitgegaan van toerekening van de “volledige” schade aan Spindler en die “geheel” door hem dient te worden vergoed.

Dysthyme stoornis
Dit laatste is slechts anders, indien (a) het gebrek aan sollicitatie- en integratie-inspanning van [eiser] volledig kan worden toegeschreven aan de door de psychiater bij [eiser] gesignaleerde dysthyme stoornis en (b) er tevens van kan worden uitgegaan dat alleen het bedrijfsongeval de dysthyme stoornis heeft veroorzaakt.

Dit is door [eiser] betoogd.

Zelfs indien wordt aangenomen dat het onder (a) genoemde betoog juist is, dan nog is onvoldoende komen vast te staan dat (b) alleen het bedrijfsongeval de dysthyme stoornis heeft veroorzaakt.
Immers, Spindler heeft dit gemotiveerd betwist en er met juistheid op gewezen, dat volgens [eiser] zelf - blijkens het slot van nr. 15 van zijn conclusie van repliek - de negatieve houding van [eiser] haar “eerste oorzaak” vindt in het gebrek aan bereidheid bij Spindler om nog enige moeite te doen voor zijn reïntegratie. Deze opvatting van [eiser] ontkracht inderdaad zijn betoog dat alleen het bedrijfsongeval de dysthyme stoornis heeft veroorzaakt.

Therapie
Zelfs indien zou moeten worden geconcludeerd dat het ook het betoog van [eiser] juist is, dan nog leidt dit niet zonder meer tot afgifte van de door hem verlangde verklaring voor recht.

Immers, indien de door het arbeidsongeval veroorzaakte dysthyme stoornis van [eiser]
de oorzaak was van zijn tekort schietende sollicitatie- en reïntegratiebereidheid, dan nog was [eiser] gehouden om zich aan deze stoornis te laten behandelen teneinde zijn schade te beperken.
LJN BD2303