Hof Den Bosch 090210 CTS en nek en schouderklachten als gevolg van werkomstandigheden, vraagstelling, antwoorden en oordeel Hof
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 090210 CTS en nek en schouderklachten als gevolg van werkomstandigheden, vraagstelling, antwoorden en oordeel Hof
8. De verdere beoordeling
8.1. In voormeld tussenarrest heeft het hof overwogen dat een medisch deskundigenbericht dient te worden uitgebracht in het kader van het door [benadeelde] te leveren bewijs van het causaal verband tussen haar gezondheidsklachten {CTS en nek- en schouderklachten) en het werk/de werkomstandigheden bij VGL.
8.2. Ten aanzien van het werk/de werkomstandigheden bij VGL is in onderdeel 4.12 van het tussenarrest het volgende vermeld:
Partijen zijn het erover eens dat de werkzaamheden van [benadeelde] in haar functie van codrice, die zij heeft vervuld van december 1994 (aanvankelijk als uitzendkracht, later als werkneemster} tot 4 oktober 1999 - met onderbrekingen, onder andere vanwege de twee voormelde operaties in juni 1997 respectievelijk in juni 1998 - hoofdzakelijk bestonden uit het scannen van pakketjes van verschillend formaat en gewicht (oplopend tot 35 kg per pakket volgens [benadeelde], maximaal 25 kg per pakket volgens VGL} op een lopende band met behulp van een scanpistool. Het scanpistool werd .met een lichte druk van een vinger in werking gesteld. [benadeelde] zat tijdens die werkzaamheden op een stoel evenwijdig aan de lopende band. Voor haar stond op een tafel een computer, waarin zij af en toe gegevens invoerde. Daarnaast scande [benadeelde] pallets op een palletstation. Ook verrichtte zij (in de nachtdienst} kantoorwerkzaamheden. zoals het verwerken van vrachtbrieven.
[benadeelde] verrichte haar werkzaamheden in een tweeploegendienst: zij werkte de ene week van 14.00 uur tot 22.30 uur en de andere week van 22.30 uur tot 07.00 uur. Gedurende haar dienst had zij tweemaal een pauze van elk een kwartier, na telkens één uur en driekwartier werken, en een pauze van een half uur na vier uur werken.
Als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat [benadeelde] gemiddeld ca. 600 pakketjes per uur scande. Dit aantal wordt genoemd op blz. 5 van de onder 4.10.1. genoemde conceptrapportage van het BBZ van het PMV. Ook de medisch adviseur H.CJ. Klop aan de zijde van VGL gaat in zijn brlefrapport van 25 mei 2005 (productie 2 bij conclusie van antwoord} uit van een frequentie van gemiddeld ca, 600 codeerhandelingen per uur, terwijl tevens het door de verzekeraar van VGL ingeschakelde expertisebureau Andriessen & Geurst blijkens zijn rapport van 26 juli 2002 (productie 3 bij conclusie van antwoord} van dat aantal is uitgegaan. Deze frequentie gold in beginsel (momenten van minder aanvoer van pakketten daargelaten) voor de beide diensten. Indien in de nachtdienst minder pakketten werden aangevoerd, verrichtte [benadeelde] ook andere (namelijk kantoor-} werkzaamheden, zoals het verwerken van vrachtbrieven, Het hof gaat voorts ervan uit dat het in de praktijk (mede gelet op het grote aantal ie scannen pakketjes} regelmatig voorkwam dat een pakket scheef op de band stond en dat [benadeelde] in dat geval het pakket moest verschuiven/verplaatsen of - bij een groot pakket - mede gelet op haar lichaamslengte van 1.57 m - over dat pakket heen moest reiken om de scancode op het etiket te bereiken met het scanpistool.
8.3. De drie deskundigen hebben het dossier bestudeerd en [benadeelde] onderzocht en gesproken. Zij hebben ieder een deskundigenbericht in concept opgesteld, waarin zij de in het tussenarrest opgenomen vraagstelling (die ook in onderdeel 8,4.2 van dit arrest is opgenomen) hebben betrokken, Partijen hebben daarop schriftelijk gereageerd; die reacties hebben ertoe geleid dat de deskundigen, of een aantal van hen, in hun rapportages enkele wijzigingen en/of aanvullingen hebben aangebracht. Vervolgens hebben de deskundigen definitieve rapporten, gedateerd 27 mei 2008 (neuroloog Verhagen) 24 maart 2009 (orthopedisch chirurg Verhaar) en 25 maart 2009 {revalidatiearts Stam) ter griffie van het hof ingediend. Opgemerkt wordt dat partij en het erover eens zijn dat het rapport van orthopedisch chirurg Verhaar van 24 maart 2009 de laatste c.q. de definitieve versie is, al is daarop het woord "concept" vermeld. Overigens bevindt zich in het griffiedossier van het hof een gelijkluidend exemplaar; op het eerste blad van dat exemplaar is het woord "concept" niet vermeld. Voorts bevinden zich in het griffiedossier drie bij dat rapport behorende bijlagen betreffende (1) literatuur, (2) reactie van de zijde van [benadeelde] en (3) reactie van de zijde van VGL op het rapport. Deze bijlagen heeft het hof niet in de procesdossiers van partijen aangetroffen, met dien verstande dat de door [benadeelde] bij memorie na deskundigenbericht overgelegde productie VIII gelijkluidend is aan bijlage 2 bij het rapport van Verhaar.
Ten slotte wordt opgemerkt dat neuroloog (W.I.M.) Verhagen een andere persoon is dan de behandelend neurochirurg I.T.H.J. Verhagen, die in het tussenarrest onder 4.8.3 en 4.13 is genoemd.
8.3.1. [benadeelde] heeft bij memorie na deskundigenbericht in de eerste plaats haar protest herhaald tegen de benoeming van een neuroloog, een orthopedisch chirurg en een revalidatiearts. Zij heeft gewezen op hetgeen zij in de memorie van grieven en de pleitnota van haar advocaat naar voren heeft gebracht. Volgens [benadeelde] schiet de competentie van deze disciplines tekort voor de beoordeling van de werkgerelateerdheid van haar gezondheidsklachten.
8.3.2. Het hof verwerpt voormeld betoog van [benadeelde]. Het is overgelaten aan de rechter of hij een deskundigenbericht wil inwinnen en zo ja, welke deskundigen hij het meest geschikt acht (HR 9 januari 2009, JAR 2009,38). Voorts heeft [benadeelde] zelf, zoals VGL terecht heeft aangevoerd, onder andere bij pleidooi, betoogd dat de revalidatiearts de juiste discipline is voor het onderhavige onderzoek.
De door [benadeelde] aangevoerde bezwaren tegen de benoeming van een neuroloog en een orthopedisch chirurg heeft het hof blijkens het tussenarrest van 8 januari 2008 {onderdeel 4.15) impliciet verworpen. Er zijn onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat - bij nader inzien - de benoemde disciplines niet de juiste zijn en dat de rapporten van de neuroloog Verhagen en de orthopedisch chirurg Verhaar, of delen daarvan, reeds om die reden ter zijde moeten worden gesteld.
8.4. [benadeelde] heeft voorts de rapporten van de orthopedisch chirurg Verhaar en de revalidatiearts Stam inhoudelijk bekritiseerd.
GL heeft daarop gemotiveerd aangegeven waarom zij, kort gezegd, de door [benadeelde] geuite kritiek onterecht acht.
8.4.1 Voor de duidelijkheid zal hierna eerst de aan de drie deskundigen voorgelegde vraagstelling alsmede de antwoorden van de deskundigen (voor zover relevant) worden weergegeven.
8.4.2. De vraagstelling luidt:
1A. Hoe luidt de anamnese? Wilt u bij de anamnese in leder geval aandacht besteden aan de lichamelijke belasting van [benadeelde] in haar werk voor VGL en de organisatie van dat werk in de relevante periode? Wat de door [benadeelde] voor VGL verrichte werkzaamheden betreft wordt verwezen naar onderdeel 4.12. van dit arrest.
1B. Wat zijn uw bevindingen bij uw onderzoek en bij eventueel hulponderzoek?
IC. Welke diagnose(s) stelt u?
1D. Welke behandeling(en) werd(en) ingesteld en met welk resultaat?
2A. Acht u het, op grond van dossierstudie en onderzoek aannemelijk dat de door [benadeelde] gepresenteerde klachten en afwijkingen hun oorzaak vinden in de door haar voor VGL uitgeoefende werkzaamheden?
2B. Wilt u, indien u de vraag onder 2A, bevestigend beantwoordt aangeven welke handelingen binnen het werk van [benadeelde] voor VGL verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de klachten en/of afwijkingen en op welke grond?
2C. Hebt u een andere verklaring voor hst ontstaan van de klachten en afwijkingen? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag onderscheid maken tussen het CTS en de later ontstane nek- en schouderklachten van [benadeelde]. Volgens [benadeelde] heeft zij nog steeds klachten aan haar handen/polsen als gevolg van het CTS. Vinden die klachten volgens u inderdaad hun oorzaak in het CTS?
2D. Zouden de door u vastgestelde klachten van het bewegingsapparaat ook zonder de werkzaamheden van [benadeelde] voor VGL hebben kunnen ontstaan? Zo ja, welke van die klachten en/of verschijnselen zijn ontstaan door andere factoren, bijvoorbeeld prétraumatische factoren danwel genetische of anatomische aanleg?
NB
Voor de beantwoording van deze vraag (D) dient u contact op te nemen met de huisarts van [benadeelde], de reumatoloog Seys en neurochirurg Verhagen {genoemd in onderdeel 4.13, van dit arrest),
2E. Wilt u, indien de bevindingen afwijken van die in een of meer van da in deze procedure overgelegde rapporten, die verschillen zo mogelijk van commentaar en/of een motivering voorzien?
Indien u van oordeelt bent dat een in die andere rapportage(s) genoemd aspect niet van belang is, dient u dit gemotiveerd aan te geven, met vermelding welke gevolgen dit voor het totale oordeel heeft.
2F. Zijn er aanvullende onderzoeken op andere (para)medische vakgebieden gewenst?
2G. Heeft u verder nog op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang kunnen zijn,
2H. Heeft u bij het beantwoorden van voormelde vragen gebruik gemaakt van het Saltsa rapport van mei 2000? Wilt u toelichten waarom (of waarom niet)?
8.4.3. In zijn rapport van 27 mei 2008,- dat bestaat uit een "geneeskundig rapport" en een "zakelijk, rapport", heeft neuroloog Verhagen de vragen 1C, 2A en 2D als volgt beantwoord;
(antwoord op vraag IC; 5de blad van het zakelijk rapport) "Zoals in het hoofdstuk Klinische diagnose in mijn geneeskundig rapport is aangegeven acht ik bij betrokkene een deel van de klachten nog steeds te verklaren op basis van een carpaal tunnel syndroom. Zowel onder het hoofdstuk klinische diagnose als hierboven heb ik aangegeven dat ik de andere klachten van betrokkene in casu gevoelsstoornissen en krachtsverlies in de armen niet kan verklaren op basis van mijn onderzoeksbevindingen op dit moment."
(antwoord op vraag 2A; 6de blad van het zakelijk rapport)
“Op grond van dossier studie en anamnese acht ik het aannemelijk dat betrokkene als gevolg van haar werkzaamheden beiderzijds een carpaal tunnel syndroom heeft gekregen waarbij moet worden opgemerkt dat een carpaal tunnel syndroom bij een vrouw in deze leeftijdscategorie frequent voorkomt, maar het kan zeker zo zijn dat een en ander geprovoceerd is c.q. onderhouden werd door de werkzaamheden".
(antwoord op vraag 2D; 7de blad van het zakelijk rapport) Als onder de klachten van het bewegingsapparaat ook carpaal tunnel syndroom wordt beschouwd/ moet worden gesteld dat carpaal tunnel syndroom frequent voorkomt bij vrouwen in deze leeftijdscategorie en het derhalve zeer wel mogelijk was dat betrokkene ook zonder de werkzaamheden bij Van Gend & Loos op enig moment een carpaal tunnel syndroom had ontwikkeld. Zoals beschreven in het hoofdstuk Lichamelijk onderzoek heeft zij een licht afwijkende houding in de zin van een versterkte thoracale kyfose en een versterkte lumbale lordose met relatief zwakke buikwand musculatuur op grond waarvan bij overgewicht ook lumbagoklachten zouden kunnen optreden.
Voorts heeft de deskundige in zijn "Commentaar naar aanleiding van reacties van partijen op het toegezonden conceptrapport" op een vraag van de advocaat van [benadeelde] het volgende opgemerkt:
"Betrokkene zou ook zonder de werkzaamheden bij Van Gend en Loos een carpaal tunnelsyndroom hebben kunnen krijgen, maar door het werk bij Van Gend en Loos is de kans daarop groter zoals in het zakelijk rapport is aangegeven, Los van het werk had betrokkene risicofactoren als geslacht, leeftijd en BM1 waarde."
8.4.4. Orthopedisch chirurg Verhaar heeft in zijn rapport van 24 maart 2009 op de vragen 1C, 2A en 2D als volgt geantwoord;
(antwoord IC, pagina 8 van het rapport)
"Klachten van tintelingen in beide handen, rechts meer dan links bij status na operatieve behandeling.
Tevens nek en schouderklachten, alsmede rugklachten,
(…)
De klachten van armen en nek lijken meer een myogeen karakter te hebben, in ieder geval zonder classificerende diagnose. (...) "
(antwoord 2A pagina's 8 en 9 van het rapport)
"Op basis van bestudering van het dossier alsmede analyse van de klachten van betrokkene, acht ondergetekende het niet aannemelijk dat de door mevrouw [benadeelde] gepresenteerde klachten en afwijkingen hun oorzaak vinden in het destijds door haar voor VGL uitgeoefende werk.
(…)
Uit een recente review van het carpale-tunnelsyndroom kwam naar voren dat de wetenschappelijke literatuur vooral structurele, genetische en biologische factoren als belangrijkste oorzaak ziet, waarbij omgevings- en beroepsfactoren een kleinere en meer bediscussieerde rol spelen.
(...)
Op grond van het bovenstaande denk ik dat de relatie tussen de door mevrouw [benadeelde] gepresenteerde klachten en afwijkingen en haar voor Van Gend en Loos uitgevoerde werkzaamheden vanuit wetenschappelijk perspectief niet als causaal valt te beschouwen,"
(antwoord 2D, pagina 10 van het rapport)
Vanuit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat het carpale-tunnelsyndroom ontstaat als de ruimte waardoor de zenuw van de onderarm naar de hand loopt kleiner is dan noodzakelijk. Dit kan bijvoorbeeld optreden doordat pezen zwellen of door een strak ligament (ligamentum transversi) r Zo kan een carpale-tunnelsyndroom optreden tijdens de zwangerschap omdat als gevolg van de zwangerschapshormonen het lichaam meer vocht vasthoudt en daardoor een relatieve zwelling van de weke delen optreedt.
De vraag of de thans vastgestelde klachten van het bewegingsapparaat ook zonder werk verricht bij Van Gend & Loos zouden hebben kunnen optreden, moet naar mijn inschatting dan ook als positief worden beantwoord.
In dit licht wil ik ook opmerken dat, ondanks het feit dat mevrouw [benadeelde] geruime tijd geleden met haar werkzaamheden is gestopt, de klachten persisteren. Indien de relatie tussen de werkzaamheden en de klachten heel sterk zou zijn, zou dit minder waarschijnlijk zijn."
8.4.5. In zijn rapport van 25 maart 2009 heeft revalidatiearts Stam de vragen 1C, 2A en 2D als volgt beantwoord:
(antwoord 1C, pagina 4 van het rapport)
"De diagnose luidt: chronisch benigne pijnsyndroom. Blijkens de medische correspondentie en de anamnese heeft betrokkene reeds decennia klachten van verschillende delen van het bewegingsapparaat. Deze klachten kunnen in de loop der jaren variërend verergeren en verbeteren. Een duidelijke oorzaak voor de klachten is meestal niet aan te wijzen (...) "
(antwoord 2A, pagina 5 van het rapport)
"Neen, ik acht dit niet waarschijnlijk. Zie ook mijn argumentatie bij vraag la. Er was geen sprake van werk waarbij zware gewichten gehanteerd moeten worden in ongunstige houdingen of in ongunstige klimatologische omstandigheden. Evenmin was er sprake van werk waarbij langdurig eenzelfde houding aangenomen moet worden, zoals bijv. bij computerwerk onder ongunstige ergonomische omstandigheden. Betrokkene had voldoende gelegenheid om van houding te wisselen, het scannen kon in verschillende houdingen worden uitgevoerd en het tempo (met een redelijke ondergrens) werd volledig bepaald door betrokkene zelf. Het scannen van een pakket elke 6-9 seconden liet voldoende tijd om van houding te wisselen en relevante spiergroepen te ontspannen,
(antwoord 2D, pagina 5 van het rapport)
"Dit is zeker het geval. Er zijn aanwijzingen dat betrokkene vóór de werkzaamheden bij VGL al diverse klachten had van het bewegingsapparaat. Aspecifieke klachten van arm en schouder komen in hoge frequentie voor met een prevalentie van rond 30%. Dit betekent dat op elk moment 30 van 100 Nederlanders pijn hebben in nek of schouders. De klachten worden aspecifiek genoemd omdat een traumatisch en genetisch of anatomische aanleg niet te achterhalen is."
8.4.6. Het hof stelt voorop dat de rapporten van de drie door het hof benoemde deskundigen voldoen aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid en consistentie. Uit die rapporten blijkt dat de deskundigen zich hebben voorzien van alle relevante gegevens en bescheiden en dat zij de aldus verkregen informatie, evenals hun latere conclusies, helder en overzichtelijk hebben weergegeven^ waarbij ook blijkt op welke gronden hun conclusies steunen. Partijen zijn bovendien in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken ten aanzien van de conceptrapporten en de daarin opgenomen conclusies. De drie deskundigen hebben aangegeven dat zij zich rekenschap hebben gegeven van het door partijen geleverde commentaar.
8.3.7. De deskundigenberichten voldoen hiermee aan de eisen die daaraan in deze procedure kunnen en moeten worden gesteld- Aan dergelijke rapporten komt in beginsel grote betekenis toe.
In het navolgende zal het hof ingaan op de bezwaren van [benadeelde] die een betwisting inhouden van de zienswijze van met name de deskundigen Stam en Verhaar.
8.4.8. De kritiek die [benadeelde] op het rapport van revalidatiearts Stam heeft geuit, snijdt naar het oordeel van het hof geen hout/ zoals blijkt uit het hierna overwogene. Blijkens zijn rapport is Stam grotendeels uitgegaan van de inhoud van het werk van [benadeelde] en de werkomstandigheden bij VGL, zoals weergegeven in onderdeel 4.12 van het tussenarrest en herhaald in onderdeel 8.2 van dit arrest, Dat Stam in zijn rapportage heeft vermeld dat [benadeelde] maximaal 600 pakketten per uur moest scannen, terwijl in het tussenarrest een aantal van gemiddeld 600 pakketten per uur is vermeld, oordeelt het hof niet een zo significante afwijking dat daardoor het antwoord van Stam betreffende de vraag of de gezondheidsklachten van[benadeelde] arbeidsgerelateerd zijn wordt ondergraven.
De stelling van [benadeelde] dat Stam is uitgegaan van een onjuiste hersteltijd (tussen het scannen door) is onvoldoende feitelijk onderbouwd en faalt reeds daarom. De stelling van [benadeelde] dat zij het scanpistool regelmatig meer dan 600 keer per uur moest inknijpen, omdat het scanpistool zeer regelmatig weigerde, doet, zo al juist, onvoldoende afbreuk aan het rapport van Stam. Dat de door Stam gestelde diagnose "chronisch benigne pijnsyndroom" afwijkt van de door de andere twee deskundigen gestelde diagnoses, acht het hof van onvoldoende betekenis, nu Stam wel ingaat op de door [benadeelde] ondervonden gezondheidsklachten die hij aanduidt als "klachten van het bewegingsapparaat" en deze in zijn oordeel betrekt. Overigens heeft het hof door het stellen van vraag IC de mogelijkheid geschapen dat de deskundige een andere diagnose stelt dan die van CTS.
Ook het feit dat Stam slechts wat betreft de diagnostiek van de specifieke aandoeningen (zoals hij in zijn rapport aangeeft op pagina 6, als antwoord op vraag 2H) gebruik heeft gemaakt van de SALTSA-methode is van onvoldoende betekenis. Ook zonder toepassing van deze methode kan een deskundige een oordeel geven over de vraag of gezondheidsklachten van een werknemer hun oorzaak vinden in de door die werknemer uitgevoerde werkzaamheden.
8.4.9. De door [benadeelde] op het rapport van orthopedisch chirurg Verhaar geuite kritiek snijdt naar het oordeel van het hof evenmin hout.
[benadeelde] heeft verwezen naar het eerste conceptrapport van Verhaar van 24 november 2008 waarin abusievelijk is vermeld dat [benadeelde] 4Q0 pakketjes per dag moest scannen» terwijl het hof in onderdeel 4.12 van het tussenarrest heeft vastgesteld dat gemiddeld 600 pakketjes, niet per dag maar per uur moesten worden gescand. Deze kritiek kan [benadeelde] naar het oordeel van het hof niet baten, Verhaar heeft, nadat hij door [benadeelde] op de fout was gewezen, volgens de stelling van [benadeelde] de desbetreffende zinsnede verwijderd. Het hof heeft echter vastgesteld dat Verhaar de zinsnede betreffende het - minimum - aantal van 400 collies (verpakkingen} per dag heeft gecorrigeerd in 400 collies per uur, en wel onder het kopje “Anamnese”, 4de alinea, op pagina 2 van zijn rapport. Gelet op die correctie en op de overige inhoud van het rapport van Verhaar gaat het hof ervan uit dat Verhaar is uitgegaan van de door het hof bij het tussenarrest vastgestelde werkzaamheden en werkomstandigheden van [benadeelde].
[benadeelde] heeft voorts gesteld dat Verhaar ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de werkdruk en irritaties (omtrent steeds slechter werkende scanapparaten) die Verhaar wel heeft omschreven in zijn rapport.
Die stelling faalt. Gezien vorenbedoelde omschrijving in het rapport van Verhaar, gaat het hof ervan uit dat Verhaar de door [benadeelde] ondervonden werkdruk en irritaties heeft meegenomen bij zijn beoordeling van haar gezondheidsklachten en de vraag of deze arbeidsgerelateerd zijn, Dat [benadeelde] een andere opvatting heeft over de invloed van de werkdruk en de irritaties op haar gezondheidstoestand, wil niet zeggen dat Verhaar daarmee geen rekening heeft gehouden.
[benadeelde] heeft tevens gesteld dat Verhaar ten onrechte de KANS(CANS, Complaints of Arm, Neck and/or Shoulder)methode heeft gebruikt om tot zijn oordeel over de werkgerelateerdheid te komen. Verhaar had volgens [benadeelde] de gangbare SALTSA-methode moeten toepassen, Ook dit betoog van [benadeelde] faalt. [benadeelde] heeft onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld teneinde te kunnen concluderen dat Verhaar, indien de SALTSA-methode was toegepast, niet tot zijn onderhavige deskundigenbericht had kunnen komen. Verhaar heeft voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij de vraag of de gezondheidsklachten van [benadeelde] arbeidsgerelateerd zijn, heeft beantwoord. Wat de door Verhaar bij de beantwoording van vraag 2C aangehaalde KANS-methode betreft verdient opmerking dat in het rapport is vermeld dat de klachten van [benadeelde] als gevolg van het CTS volgens Verhaar vallen onder de specifieke KANS en de klachten van arm, nek en schouder onder de aspecifieke KANS.
[benadeelde] heeft tenslotte verwezen naar haar commentaar {op het rapport van Verhaar) dat zij als productie VIII bij memorie na deskundigenbericht heeft overgelegd, met de opmerking dat opvallend is dat de deskundige onder meer de datum van de arbeidsongeschiktheid onjuist heeft verwerkt. Aan die productie {die tevens als bijlage 2 bij het rapport van Verhaar is gevoegd) komt naar het oordeel van het hof onvoldoende betekenis toe, nu [benadeelde] niet danwel onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom haar diverse op- en aanmerkingen op het rapport van Verhaar tot een van Verhaar afwijkende visie zouden moeten leiden.
8.4.10. Revalidatiearts Stam en orthopedisch chirurg Verhaar zijn beiden tot de conclusie gekomen dat de gezondheidsklachten van [benadeelde] geen verband houden met haar werk voor VGL en de werkomstandigheden bij VGL.
Het hof neemt deze conclusies over en maakt deze tot de zijne.
8.4.11. Aan het vorenstaande doet niet af dat neuroloog Verhagen bij de beantwoording van vraag 2A (onderdeel 8.4.3 van dit arrest) heeft aangegeven dat het zijns inziens mogelijk is dat de gezondheidsklachten van [benadeelde] veroorzaakt zijn door haar werkzaamheden voor VGL. Immers, tegelijkertijd geeft neuroloog Verhagen bij de beantwoording van vraag 2C en in zijn commentaar, geciteerd onder 8,4,3/ aan dat het mogelijk is dat [benadeelde] ook zonder de werkzaamheden bij VGL op enig moment een carpaal tunnel syndroom had ontwikkeld. Nu neuroloog Verhagen beide mogelijkheden open laat, komt aan zijn beoordeling minder betekenis toe dan aan die van de beide andere deskundigen.
8.4.12. [benadeelde] heeft bij memorie na deskundigenbericht een aantal, op haar verzoek tuitgebrachte berichten van RGA/MAS/Gerechtelijk deskundige Teulings, bedrijfsarts Jonker, hoogleraar beroepsziekten Frings-Dresen respectievelijk hoogleraar bewegingswetenschappen prof.dr. Kuipers overgelegd (producties I tot en met VI), met bijvoeging van de registratierichtlijnen DOOI {productie VII). Zij heeft gesteld dat op grond van deze stukken, met terzijdestelling van de haars inziens onvoldoende gemotiveerde rapportages van Verhaar en Stam, moet worden geoordeeld dat [benadeelde] het op haar rustende bewijs dat de klachten door het werk kunnen zijn ontstaan heeft geleverd. Voor zover nodig biedt [benadeelde] daarvan andermaal bewijs aan, door het horen van de deskundigen Jonker en Teulings/ de deskundigenbericht door de deskundigen Frings en Kuipers, alsmede door bedrijfsarts Sorgdrager, verbonden aan het NCvB.
8.4.13. Uit de onderdelen 8.4.7 e.v. van dit arrest volgt dat het hof van oordeel is dat de rapportages van Verhaar en Stam niet onvoldoende gemotiveerd zijn. Ook volgt daaruit dat het hof geen aanleiding ziet om aan die rapportages voorbij te gaan. Het hof acht zich voldoende voorgelicht en ziet geen grond om {een) nader(e deskundigenbericht (en) te laten uitbrengen of om meer deskundigen te horen, Het door [benadeelde] gedane bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
8.4.14. Gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen Verhaar en Stam is het hof van oordeel dat in rechte niet kan worden aangenomen dat verband bestaat tussen enerzijds het CTS en de nek- en schouderklachten van [benadeelde] en anderzijds de door haar voor VGL uitgevoerde werkzaamheden en de door haar ondervonden werkomstandigheden bij VGL.
Daaruit volgt dat VGL (als werkgeefster) niet aansprakelijk is voor de door [benadeelde] gestelde schade. Ook volgt daaruit dat niet toegekomen wordt aan de (door de kantonrechter relevant geachte) vraag of VGL haar zorgplicht is nagekomen.
8.4.15. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vierde grief slaagt en dat het (tussen) vonnis van 22 maart 2006 moet worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking meer.
8.4.16. Mede gelet op het bepaalde in artikel 356 Rv zal het hof de zaak aan zich houden en in hoger beroep over de vorderingen van [benadeelde] beslissen.
8.4.17. Het hof verwijst naar het onder 8,4,14 overwogene. Daardoor is de grondslag aan de vorderingen van [benadeelde] komen te ontvallen. Deze dienen dan ook te worden afgewezen.
8.5. [benadeelde] dient, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten in beide instanties, aan de zijde van VGL gevallen; te dragen, waaronder begrepen de kosten van de ingeschakelde deskundigen.
Het is het hof ambtshalve bekend dat VGL een bedrag van in totaal E 4.037,06 heeft voorgeschoten ter zake de kosten van de deskundigen. Dat bedrag dient [benadeelde] aan VGL te vergoeden.
De door VGL gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is als onweersproken toewijsbaar vanaf veertien dagen na betekening van deze uitspraak.
VGL heeft tevens gevorderd [benadeelde] te veroordelen in de nakosten en de eventuele verdere executiekosten. Deze vordering is niet toewijsbaar. Artikel 237 lid 4 Rv kent een exclusieve regeling voor de begroting van de na de uitspraak ontstane kosten. PIV-site
Daar ook een tweetal tussenvonnissen in deze zaak, en de samenvatting van mr. A.T. Baersma van Dirkzwager advocaten:
Een werkneemster van een transportbedrijf stelt CTS (carpaal tunnel syndroom) en nek- en schouderklachten te hebben ontwikkeld als gevolg van haar werkzaamheden als codrice. Haar werkzaamheden bestonden uit het met behulp van een scanpistool scannen van pakketjes en het invoeren van gegevens in de computer. Met ingang van 4 oktober 1999 is de werkneemster volledig arbeidsongeschikt.
De werkneemster wendde zich tot Bureau Beroepsziekten van de FNV, dat vervolgens namens de werkneemster de werkgever aansprakelijk stelde op grond van artikel 7:658 BW. De gezondheidsklachten (door de werkneemster aangeduid als RSI-klachten) zouden arbeidsgerelateerd zijn en de werkgever zou de zorgplicht als werkgever hebben geschonden. Zijdens de werkgever is aansprakelijkheid afgewezen, onder meer omdat naar haar oordeel niet aannemelijk was gemaakt dat de door de werkneemster gestelde klachten in de uitoefening van de werkzaamheden zijn ontstaan, omdat de zorgplicht niet was geschonden en omdat nadere maatregelen de schade niet hadden kunnen voorkomen.
De zaak mondde uit in een procedure.
De kantonrechter te Bergen op Zoom overwoog in het tussenvonnis van 22 maart 2006 dat de werkneemster door een rapportage van Bureau Beroepsziekten van de FNV in het geding te brengen had aangegeven wat haar werkomstandigheden waren dat zij daarmee aangetoond had dat haar kwalen in redelijke mate van waarschijnlijkheid veroorzaakt kunnen zijn door de werkzaamheden. Vervolgens droeg de kantonrechter de werkgever op te bewijzen dat (1) de voor de werkneemster geldende werkzaamheden bij haar zodanig zijn geweest dat de klachten van de werkneemster door andere omstandigheden dan die werkomstandigheden, althans niet door die werkomstandigheden zijn veroorzaakt en/of (2) dat de werkgever haar zorgplicht ten opzichte van de werkneemster is nagekomen en/of (3) nakoming van die zorgplicht het ontstaan van de klachten bij de werkneemster niet had kunnen voorkomen.
De kantonrechter bepaalde dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kon worden ingesteld. De werkgever heeft hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep benadrukte de werkgever onder meer dat het aan de werkneemster was om te bewijzen dat zij schade had geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden c.q. dat haar gezondheidsklachten waren veroorzaakt door de werkzaamheden bij het transportbedrijf.
In het tussenarrest van 8 januari 2008 overwoog het hof ’s-Hertogenbosch dat noch de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder die waren verricht, noch de door de werkneemster overgelegde bescheiden, voldoende grond opleverden om te kunnen oordelen dat voldoende aannemelijk is geworden dat de klachten het gevolg waren van die werkzaamheden. Naar het oordeel van het hof diende een medisch deskundigenbericht te worden uitgebracht in het kader van het door de werkneemster te leveren bewijs van het causaal verband tussen haar gezondheidsklachten en de werkzaamheden. Vervolgens benoemde het hof een revalidatiearts, een orthopedisch chirurg en een neuroloog.
In twee van de drie deskundigenrapporten is geconcludeerd dat geen verband bestond tussen de gezondheidsklachten van de werkneemster en de werkzaamheden bij het transportbedrijf. De derde deskundige zag wel een verband.
De werkneemster trachtte vervolgens met een zeer omvangrijke memorie na deskundigenbericht, waar als bijlagen diverse aanvullende medische rapportages waren opgenomen, de rapporten van de door het hof benoemde deskundigen van tafel te krijgen. Die rapporten zouden niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
In het eindarrest d.d. 9 februari 2010 van het hof is de kritiek van de werkneemster niet gevolgd en zijn de aanvullende medische rapportages van de werkneemster terzijde geschoven. Volgens het hof voldeden de rapporten van de drie benoemde deskundigen aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid en consistentie. Het hof heeft de conclusie van twee van de drie deskundigen dat de gezondheidsklachten van de werkneemster geen verband hielden met de werkzaamheden voor het transportbedrijf overgenomen. Het hof heeft vervolgens overwogen dat de grief van de werkgever tegen het oordeel van de kantonrechter dat de bewijslast betreffende het verband tussen de klachten en de werkzaamheden op de werkgever rustte slaagde en het tussenvonnis d.d. 22 maart 2006 moest worden vernietigd. Vervolgens heeft het hof de vordering van de werkneemster alsnog afgewezen. Piv-site