Hof Den Haag 160615 knieletsel dierenarts; door ass. gevraagd nieuw deskundigenbericht chirurg-traumatoloog na eerdere gezamenlijke expertise afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Haag 160615 knieletsel dierenarts; door ass. gevraagd nieuw deskundigenbericht chirurg-traumatoloog na eerdere gezamenlijke expertise afgewezen
De beoordeling
1.
Voor de inhoud van de grieven over en weer verwijst het hof naar de desbetreffende stukken.
2.
Tegen door de rechtbank onder 2 van de bestreden beschikking vermelde feiten zijn geen grieven of anderszins bezwaren ingediend. Deze feiten luiden als volgt.
2.1.
Op 2 februari 2001 is [verweerder] in zijn hoedanigheid van dierenarts voor landbouwdieren een ongeval overkomen, waarbij hij letsel aan zijn rechterknie heeft opgelopen door toedoen van het paard van [… 2] . [… 2] is voor de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij London. London heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.2.
Partijen zijn vervolgens buiten rechte met elkaar in overleg getreden over (onder meer) de vraag welke door [verweerder] gestelde klachten als gevolg van het ongeval moeten worden aangemerkt, of die klachten leiden tot de door [verweerder] gestelde beperkingen en, zo ja, of die beperkingen die huidige arbeidsongeschiktheid en daarmee een deel van de door [verweerder] gestelde schade verklaren.
2.3.
Naar aanleiding van en in vervolg op de beschikking van 29 juni 2011 van de rechtbank Dordrecht in een door [verweerder] aanhangig gemaakte deelgeschilprocedure hebben partijen gezamenlijk chirurg-traumatoloog dr. [… 1] (hierna: [de chirurg-traumatoloog] ) gevraagd om [verweerder] te onderzoeken. [de chirurg-traumatoloog] komt in zijn rapport van 6 februari 2012 – zakelijk en samengevat weergegeven – tot de volgende conclusies:
- er is sprake van een knietrauma rechts, bestaande uit (kruis)bandletsel en een meniscuslaesie;
- er heeft een arthroscopie en in tweede instantie een kruisbandreconstructie plaatsgevonden. Er is een milde posttraumatische dystrofie ontstaan, goed reagerend op medicatie (Lyrica);
- er is een pre-existent beenlengteverschil (1,7 cm ten nadele van rechts) ten gevolge waarvan er een scoliose is en een slijtage op meerdere lumbale niveaus;
- er is sprake van pre-existente recidiverende lage rugklachten met daarbij een scoliose, die na het ongeval verergerden. Thans zijn de rugklachten weer op het pre-traumatisch niveau.
[de chirurg-traumatoloog] komt tot een percentage blijvende invaliditeit van 18% gehele mens, waarbij hij het knieletsel combineert met de posttraumatische dystrofie. Er bestaat een toekomstrisico voor toenemende slijtage van de rechterknie en een opleving van posttraumatische dystrofie, aldus [de chirurg-traumatoloog] .
2.4.
Op 9 november 2012 heeft, mede naar aanleiding van en op basis van het rapport van [de chirurg-traumatoloog] , tussen partijen overleg plaatsgevonden, waarbij – onder voorbehoud van rechten – de afspraak is gemaakt dat via een reïntegratietraject wordt nagegaan of en in welke mate er voor [verweerder] nog mogelijkheden zijn om zijn resterende arbeidscapaciteit (feitelijk) aan te wenden. Partijen hebben vervolgens ieder een eigen arbeidsdeskundige aangewezen.
[verweerder] heeft de heer [X] (hierna: [X] ) van Bureau Radar opdracht tot een arbeidsdeskundig onderzoek gegeven. London heeft de heer [Y] (hierna: [Y] ) van bureau Terzet ingeschakeld. Op 21 mei 2013 werd door [X] tezamen met [Y] een bezoek aan [verweerder] gebracht.
2.5.
Bij brief van 26 juni 2013 zet [Y] de stand van zaken na het bezoek aan [verweerder] uiteen. [Y] acht het – samengevat en zakelijk weergegeven – van belang dat:
- er helderheid komt over de vraagstelling aan de arbeidsdeskundigen;
- er een machtiging komt om met de arbeidsdeskundige van Movir te overleggen;
- de te hanteren medische uitgangspunten helder zijn.
2.6.
Op 3 juli 2013 doet [X] verslag van de stand van zaken na het bezoek aan [verweerder] . [X] merkt – samengevat en zakelijk weergegeven – op dat [verweerder] ten aanzien van zijn mogelijkheden heeft aangegeven van mening te zijn dat (1) hij het gekwetste been zo goed als voortdurend voor zich uit dient weg te leggen, (2) hij als gevolg van ‘gele sticker medicatie’ beperkt is in autorijden en (3) hij vanwege ervaren pijnklachten een gestoord dag- en nachtritme kent met alle gevolgen van dien voor inzetbaarheid voor arbeid en dat over deze punten in de aangereikte medische stukken (waaronder het rapport van [de chirurg-traumatoloog] ) niet wordt gesproken.
3.
London verzoekt een voorlopig deskundigenbericht te gelasten met benoeming van orthopedisch chirurg dr. [… 3] tot deskundige.
London heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij grote bezwaren heeft tegen de wijze waarop het rapport van [de chirurg-traumatoloog] tot stand is gekomen en tegen de inhoudelijke conclusies in dat rapport. In de kern luidt die kritiek –zakelijk weergegeven – als volgt:
- niet controleerbaar is wat er in het rapport is gewijzigd c.q. welke invloed [verweerder] heeft gehad op de inhoud van het rapport. Niet inzichtelijk is in hoeverre de bevindingen van [de chirurg-traumatoloog] zijn gebaseerd op eigen onderzoek en analyse dan wel de door [verweerder] anamnestisch verstrekte informatie doorslaggevend is geweest. Op basis van welke/wiens gegevens [de chirurg-traumatoloog] tot zijn conclusies is gekomen, is onduidelijk en niet verifieerbaar;
- de bevindingen van [de chirurg-traumatoloog] zijn niet afdoende gemotiveerd, althans niet voldoende medisch onderbouwd. Discrepanties in de anamnese worden terzijde geschoven en de pre-existentie is onderbelicht. De diagnose posttraumatische dystrofie is niet op de juiste gronden gesteld. Gelet op het commentaar van de medisch adviseur van London (hierna: Medas) en het advies van de zijdens London ingeschakelde orthopedisch chirurg dr. [Z] (hierna: [Z] ) had een deugdelijke en onderbouwde reactie voor de hand gelegen, hetgeen [de chirurg-traumatoloog] ten onrechte heeft nagelaten.
London is van mening dat het rapport van [de chirurg-traumatoloog] niet voldoet aan de in redelijkheid daaraan te stellen eisen.
Dit heeft tot gevolg, aldus London, dat hernieuwd onderzoek door een onafhankelijk medisch deskundige noodzakelijk is, die ook met de recente ontwikkelingen, zoals door [verweerder] bij gelegenheid van het bezoek van de arbeidsdeskundigen naar voren gebracht, rekening houdt.
4.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het door London verzochte voorlopig deskundigenbericht. Hij voert daartoe (voor zover in appel nog van belang) aan dat London met het indienen van het verzoek handelt in strijd met de goede procesorde en misbruik maakt van haar bevoegdheid dienaangaande. Ook maakt [verweerder] bezwaar tegen de persoon van de door London voorgestelde deskundige.
5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van London tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht afgewezen, omdat dit afstuit op de eisen van een goede procesorde. Hiertegen richten zich de grieven van London.
6.
Het hof verwerpt het beroep van [verweerder] op de niet-ontvankelijkheid van London in hoger beroep. De grieven van London zijn naar het oordeel van het hof duidelijk geformuleerd en sluiten voldoende aan op hetgeen in eerste aanleg door London was verzocht, te weten het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. Anders dan [verweerder] meent, kan dan ook niet worden volgehouden dat het beroepschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek mist en aldus niet zou voldoen aan de vereist van art. 278 lid 1 Rv. Dat het beroepschrift uitsluitend het verzoek bevat tot het vernietigen van de litigieuze beschikking doet hier niet aan af, omdat uit haar processtukken (in onderlinge samenhang beschouwd) en het verhandelde ter zitting in hoger onmiskenbaar blijkt dat London haar oorspronkelijke verzoek tot het gelasten van een deskundigenbericht onverkort wenst te handhaven. London is dan ook ontvankelijk in haar hoger beroep. Ten aanzien van de inhoud van de grieven van London, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, overweegt het hof als volgt.
7.
Het hof kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank, als vervat in rov. 5.2 tot en met 5.9 van de bestreden beschikking, en maakt dit oordeel tot het zijne. De eisen van een goede procesorde verzetten zich tegen het gelasten van een (geheel) nieuw orthopedisch onderzoek, nu het rapport van [de chirurg-traumatoloog] , die door partijen gezamenlijk is ingeschakeld naar aanleiding van de beschikking van 29 juni 2011 van de rechtbank Dordrecht in de eerste deelgeschilprocedure, deugdelijk tot stand is gekomen. Het hof is in het kader van deze procedure van oordeel dat de bevindingen van [de chirurg-traumatoloog] voldoende consistent, onderbouwd en toetsbaar zijn. De inhoudelijke bezwaren die London heeft tegen de bevindingen van [de chirurg-traumatoloog] kunnen (zonodig) nog in een bodemprocedure worden aangevoerd, desgewenst onder aanvoering van argumenten ontleend aan (onder meer) de overgelegde rapportages van [Z] en Medas. Die rapportages zijn naar het oordeel van het hof niet zodanig zwaarwegend dat zij het deskundigenbericht van [de chirurg-traumatoloog] in dit stadium terzijde kunnen stellen en dat thans in het kader van een verzoek voorlopig deskundigenbericht een andere deskundige zou moeten worden benoemd om het onderzoek (geheel) opnieuw te gaan verrichten. Het hof tekent hierbij aan dat de voortgaande discussie tussen partijen over (onder meer) de juiste diagnose (wel of geen posttraumatische dystrofie/CRPS-1) en de invloed van de pre-existente rugklachten op de (eventueel resterende) verdiencapaciteit van [verweerder] niet in deze verzoekschriftprocedure, maar in een eventuele bodemprocedure dient te worden gevoerd.
8.
Het hof is van oordeel dat [de chirurg-traumatoloog] in zijn aanbiedingsbrief van 6 februari 2012, gezien het daarin gegeven antwoord op vraag 8 van Medas, voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke opmerkingen van [verweerder] ten aanzien van de anamnese hij heeft verwerkt in de tekst van zijn definitieve rapport. Het hof ziet geen reden eraan te twijfelen dat het hierbij alleen gaat om feitelijke gegevens of aanvullingen, in de zin van data, ongevalsmechanisme, namen of doseringen (zoals uitdrukkelijk verklaard door [de chirurg-traumatoloog] in genoemde brief).
Anders dan London kennelijk meent, blijkt uit de overgelegde stukken, bezien in samenhang met het verhandelde ter zitting in hoger beroep, niet dat er (al te) grote, en onverklaarbare, discrepanties zouden bestaan tussen de anamnese ten aanzien van [verweerder] en de overige inhoud van het dossier. Dat de objectiviteit van [de chirurg-traumatoloog] in het geding zou zijn geraakt door de (in het inzagestadium gemaakte) opmerkingen van [verweerder] ten aanzien van de anamnese, is niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast is het hof van oordeel dat [de chirurg-traumatoloog] in zijn aanbiedingsbrief van 6 februari 2012 genoegzaam heeft gereageerd op het commentaar van de medisch adviseur van London (Medas). Gelet op de inhoud van dit commentaar en de uitvoerige en onderbouwde beschouwingen in zijn rapport, was [de chirurg-traumatoloog] destijds niet gehouden tot het geven van een nader uitgewerkte reactie.
9.
Daarnaast overweegt het hof als volgt. Naar als onbetwist vast staat, heeft [verweerder] vanwege het ongeval intensief een beroep moeten doen op medisch curatieve behandelingen en heeft hij zich, zowel in het kader van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering als in het kader van deze aansprakelijkheidskwestie, noodgedwongen moeten onderwerpen aan medische onderzoeken. Deze onderzoeken zijn (onweersproken) belastend voor hem en vormen naar hun aard een aantasting van zijn recht op lichamelijke integriteit. Nu er al een op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht deskundigenrapport beschikbaar is, dat deugdelijk tot stand is gekomen, stuit het onderhavige verzoek, dat ziet op het gelasten van een (geheel) nieuw orthopedisch onderzoek, naar het oordeel van het hof ook om deze redenen af op een zwaarwichtig bezwaar.
10.
Anders dan London kennelijk meent, heeft de rechtbank wel een (korte) overweging gewijd aan de stelling dat een (geheel) nieuw deskundigenonderzoek zou zijn vereist, omdat bij [verweerder] sprake is van nieuwe klachten en beperkingen (te weten dat hij het gekwetste been zo goed als voortdurend voor zich uit dient weg te leggen, dat hij als gevolg van ‘gele sticker medicatie’ beperkt is in autorijden, en dat hij vanwege ervaren pijnklachten een gestoord dag- en nachtritme kent). De rechtbank heeft immers in rov. 5.9 van haar beschikking overwogen dat het feit dat London met vragen blijft zitten naar aanleiding van de latere bevindingen van de arbeidsdeskundigen [X] en [Y] , die in het rapport van [de chirurg-traumatoloog] niet worden beantwoord, niet aan haar oordeel af doet. Het hof verenigt zich ook met dit oordeel, omdat deze nieuwe klachten en beperkingen naar hun aard en omvang geen (geheel) nieuw onderzoek door een andere deskundige rechtvaardigen. Partijen kunnen desgewenst in onderling overleg aanvullende vragen aan [de chirurg-traumatoloog] voorleggen ten aanzien van deze nieuwe klachten en beperkingen. In dit verband verwijst het hof bijvoorbeeld naar de door de arbeidsdeskundige [Y] in concept opgestelde, aanvullende vragen aan [de chirurg-traumatoloog] van 30 april 2014 (productie 1 bij het verweerschrift in hoger beroep), waarop London nog niet inhoudelijk is ingegaan.
11.
Al hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd stuit af op het voorgaande en behoeft geen afzonderlijke bespreking. De slotsom is dat de grieven van London niet kunnen slagen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd, met veroordeling van London in de kosten van het hoger beroep. Het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van [verweerder] behoeft geen behandeling, nu de daaraan gestelde voorwaarde niet is vervuld. ECLI:NL:GHDHA:2015:1581