Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 280415 AOV hovenier: ogv FML VA en rapport AD is verzekerde 100% arbeidsongeschikt voor verzekerd beroep

Hof 's-Hertogenbosch 280415 AOV hovenier: ogv FML VA en rapport AD is verzekerde 100% arbeidsongeschikt voor verzekerd beroep;
- kosten deskundigenberichten tbv in totaal € 15.558,72 alsnog ten laste van verzekeraar

vervolg op: bovenstaande uitspraken (ECLI:NL:GHSHE:2013:5633 & ECLI:NL:GHSHE:2014:922 & ECLI:NL:GHSHE:2014:2140

20 De verdere beoordeling

20.1
Bij tussenarrest van 1 april 2014 zijn Elemans en Wouters tot deskundigen benoemd ter beantwoording van de in dat tussenarrest vermelde vragen.

het rapport van verzekeringsgeneeskundige Elemans
20.2.
Uit het rapport van Elemans blijkt dat hij [appellant] op 14 mei 2014 heeft onderzocht. In zijn rapport brengt Elemans van dat onderzoek verslag uit als ook van het door hem verrichte dossieronderzoek en beantwoordt hij de hem ter beantwoording voorgelegde vragen. Voorts reageert Elemans in zijn (definitieve) rapport op de door de advocaten van partijen bij het conceptrapport gemaakte op- en aanmerkingen (p. 21 t/m 24). Bij zijn antwoord op vraag 1 (“Wilt u [appellant] oproepen voor een gesprek en aan de hand van de in het rapport van [neuroloog B] van 13 oktober 2006 en het rapport van [deskundige] van 20 maart 2013 de functionele beperkingen van [appellant] omschrijven en de belastbaarheid neerleggen in een belastbaarheidsprofiel, een en ander ten behoeve van arbeidsdeskundig onderzoek”) verwijst Elemans naar de bij zijn rapport als bijlage gevoegde ‘Functionele Mogelijkhedenlijst AOV’ (hierna: FML).
In het rapport van Elemans staat in hoofdstuk 6 (Anamnese) onder meer (p. 10, waarbij in het citaat is rekening gehouden met de door Elemans naar aanleiding van opmerkingen bij het concept rapport aangebrachte correctie) :
“Betrokkene is linkshandig. Kern van het probleem is dat hij krachtsvermindering en een doof gevoel in beide handen en onderarmen krijgt bij repeterend of statisch uitoefenen van zware knijpkracht en na trilling- en schokbelasting, links meer dan rechts. Daarnaast heeft betrokkene bij de geringste inspanning kramp in de linker hand. Bij een omgevingstemperatuur van minder dan 3º C krijgt betrokkene geen pijn maar koude gevoelloze handen waardoor diens handvaardigheid nagenoeg helemaal weg is, wat een gevaar oplevert bij het vasthouden van machines en gereedschappen en het beklimmen van een ladder.
Knijpen: bij het planten van plantjes moest betrokkene met een hand de plant vasthouden en met de andere hand knijpen in de plastic bakjes die om de wortels zitten om deze te verwijderen. Een paar plantjes kon hij zonder klachten planten maar na 24 keer knijpen in een plastic bakje (24 plantjes) zakte de kracht in zijn arm en onderarm weg en kreeg hij een doof gevoel in de hand en onderarm waarmee hij in de bakjes kneep. Een ander voorbeeld van knijpkracht is het bestraten met klinkertjes. In een m2 gaan 75 klinkertjes. Om die op de plek te krijgen waar deze bestraat werden, moesten deze eerst in een kruiwagen worden gegooid. Met andere woorden: voor het bestraten van een m2 had betrokkene 150 keer (2 x 75) keer in een klinkertje geknepen. Dat redde hij niet omdat daarmee het dove gevoel in de handen en de verminderde knijpkracht, tot spierkramp aan toe, werden uitgelokt. Ook het egaliseren van de ondergrond van zand met een lat lukte vanwege te weinig knijpkracht niet meer. Duwen en trekken zijn beperkt omdat de kracht in zijn handen afzakt bij lang achtereen uitoefenen van knijpkracht. Duwen gaat hem makkelijker af dan trekken omdat hij bij duwen zijn schouder/bovenlichaam kan gebruiken als hulp.”
En in hoofdstuk 12 (Beschouwing) schrijft Elemans op p. 18:
“Bij eigen onderzoek is evenals bij het onderzoek van expertiserende neuroloog [deskundige] (sprake) van een consistent, reëel klachtenpatroon alsmede van consistentie tussen klachten en beperkingen. Dit leidt ertoe dat de door betrokkene bij de anamnese (Hoofdstuk 6, pagina 9) genoemde beperkingen ten aanzien van de linker hand en arm als vaststaand dienen te worden beschouwd.
Betrokkene is met andere woorden beperkt voor blootstelling aan trillingen en schokken alsmede handbelasting zoals genoemd in de anamnese (hoofdstuk 6) en het dagverhaal (hoofdstuk 9). Daarnaast is betrokkene beperkt voor langer durende blootstelling aan omgevingstemperatuur van 3° C en lager.
(…)
Voorts zullen de beperkingen zoals verwoord in het rapport van [neuroloog B] van 13-10-2006 worden overgenomen.
Naar het oordeel van [neuroloog B] was betrokkene d.d. 13-10-2006 matig beperkt ten aanzien van klimmen en klauteren en licht beperkt ten aanzien van hand- en vingergebruik.
Naar het oordeel van [deskundige] was betrokkene d.d. 20-03-2013 beperkt ten aanzien van knijpkracht links (betrokkene is linkshandig), de pincetgreep links, fijn motorische handelingen links (bijvoorbeeld het hanteren van een balpen of een theelepel, het losdraaien van schroefjes, het openmaken van een pakje en het hanteren van bestek), het hanteren van een vijl, het besturen van een vrachtauto en voor koude.”

20.3.
[appellant] merkt in zijn memorie na deskundigenbericht op dat Elemans op correcte wijze de beperkingen van [appellant] heeft vastgesteld en verwerkt in een FML. Achmea gaat in haar antwoordmemorie niet in op het rapport van Elemans. Het hof gaat er daarom vanuit dat ook Achmea zich kan vinden de door Elemans vastgestelde beperkingen en de door Elemans opgestelde FML.
Ook het hof is van oordeel dat het rapport van Elemans consistent is en dat inzichtelijk is hoe Elemans tot zijn bevindingen en conclusies is gekomen. Het hof neemt deze conclusies dan ook over en maakt die tot de zijne.
Dit betekent dat de arbeidsdeskundige Wouters bij zijn onderzoek uit kan gaan van dit rapport en de daarbij behorende FML.

het rapport van de arbeidsdeskundige Wouters
20.4.
Alvorens de vragen te beantwoorden, citeert Wouters onder 6.1 in zijn rapport de door Elemans in de FML opgegeven beperkingen van [appellant], vermeldt hij in 6.2 zijn bevindingen, gevolgd door een beschrijving van het bedrijf van [appellant] in 6.3. In 6.4 worden de werkzaamheden van [appellant] vóór arbeidsongeschiktheid weergegeven en besproken. Wouters geeft daarbij aan dat hij met [appellant] heeft gesproken over de taken in zijn bedrijf en dat is gekeken naar de tijdsbesteding per werkonderdeel. Daarvoor zijn twee methoden gehanteerd, te weten 1) de verwerking van de vanuit de gespreksgegevens verzamelde informatie en 2) het verzamelen van concrete werkuren zoals die uit de werkadministratie van [appellant] naar voren zijn gekomen. Op verzoek van Wouters heeft [appellant] een schema opgesteld, dat als bijlage 2 bij het rapport is gevoegd. Dit is door Wouters verder uitgewerkt door de in totaal 40 onderscheiden werksoorten bij elkaar op te tellen en de informatie uit het gesprek met [appellant] is geverifieerd aan de hand van het schema en toegevoegd. Dit levert een totaal van 2.143 uren op, bestaande uit:

totaal aantal uren onderscheiden werkzaamheden: 1.653
uren in avond (lezen vakblad, maken offertes, overleg boekhouder/accountant 43
uren in vrachtwagen 447.
Wouters merkt op dat [appellant] in het geanalyseerde jaar (2003) 257 dagen heeft gewerkt, volgens hem een hoge inbreng aan dagen per jaar. Het bedrijf kende een wisseling van activiteiten, afhankelijk van het seizoen. In de maanden maart, april, mei en juni lag het accent vooral op tuinaanleg, tuinonderhoud, planten, grasonderhoud, gras vernieuwen, bestratingen (meestal paden), soms aanleg kabels voor elektriciteit voor tuinverlichting, soms aanleg van afvoer van water naar riolering, in juli en augustus was er minder werk en had [appellant] vaak vakantie. In de maanden september en oktober kwamen de eerste snoeiklussen, deed [appellant] tuinonderhoud en dezelfde activiteiten als in maart en april. Daarnaast verrichtte [appellant] – naar het hof uit genoemde bijlage 2 afleidt, doelt Wouters hier vooral op de maanden november en december - ook rooiwerk, vaak populieren voor [houthandel] houthandel, de firma Spees of de gemeente, en soms ook meidoornhagen knippen voor Staatsbosbeheer. De werktijden waren wisselend, deels afhankelijk van het werkaanbod, maar deels ook vanwege het weer. Deze paragraaf sluit af met 18 foto’s om een impressie te geven van de werkzaamheden.

20.5.
Vervolgens geeft Wouters in 7 zijn arbeidsdeskundige visie. Daarin wijst Wouters erop dat uit bijlage 2 (het hiervoor genoemde overzicht, opgesteld door [appellant]), blijkt dat er in het jaar 2003 een grote wisseling in activiteiten en gebruik van machines heeft plaatsgevonden als ook dat sprake is van seizoensgebonden invloed, dat [appellant] een aantal machines inhuurde en dat, omdat hij over de seizoenen meerdere werkzaamheden verrichtte, de intensiviteit van de fysieke belasting wisselend was en dat ook de duurbelasting ten aanzien van het geëxposeerd worden aan trillingen en schokken wisselend was. Wouters constateert dat [appellant] in zijn bedrijf alleen werkte en bij grote klussen een andere zelfstandige inhuurde en soms ook door een ander werd ingehuurd. Vervolgens bespreekt Wouters aan de hand van de door Elemans aangegeven beperkingen inzake trillingsbelasting, hanteren van gewichten, het werken buiten bij temperaturen lager dan 3º Celsius en voor vervoer, de arbeidsmogelijkheden van [appellant]. Het hof zal hierna per beperking de constateringen c.q. conclusies van Wouters als arbeidsdeskundige weergeven (p. 14 t/m 19).

20.5.1.
Met betrekking tot de beperking inzake trillingsbelasting:

“Over de trillingsbelasting van betrokkene (hof: [appellant]) wordt in de beperkingen (hof: bedoeld is de FML van Elemans) het volgende gezegd:
“Trillingsbelasting: beperkt, uitgaande van de gegevens verkregen bij het onderzoek van Griffin is betrokkene objectief gezien ten aanzien van de linkerhand beperkt voor trillingen en schokken met een versnelling van 0.12 m/s2 (bij blootstelling aan 31,5 Hz) en hoger, omdat betrokkene vanaf deze versnelling een naar gevoel in de linkerwijsvinger en linkerpink kreeg c.q. bij deze versnelling een stoornis in de prikkel zenuwgeleiding aan het licht kwam. Betrokkene mag niet aan trillingen en schokken met een grotere versnelling blootgesteld worden”.
Betrokkene werkte met een aantal machines in eigendom en huurde zo nodig machines bij de firma Boels Rental. Met deze organisatie werd contact opgenomen om meer informatie te verkrijgen. Ondanks diverse rappels is deze informatie niet ontvangen. Inmiddels is door navraag bij diverse leveranciers en via internet informatie verzameld. Deze informatie staat opgenomen in het volgende schema (hof: in dit schema is voor 41 apparaten het gewicht vermeld als ook: m/s2, trillingsfrequentie in Hertz, machine type en acties Terzet). Geel gearceerd zijn de gevonden waarden indien deze de belastbaarheid overschrijden. Niet alle gegevens zijn achterhaald.
Door mij geraadpleegde deskundigen is duidelijk gemaakt dat de opgegeven waarden door de leveranciers vaak afwijken van metingen in de praktijk. Alleen metingen bij werkelijk gebruik geven valide waarden. Deze waarden wijken vrijwel altijd af van de onderzoek waarden die hoger uitvallen.”
Op p. 15 en 16 van het rapport is het schema weergegeven, het hof verwijst daarnaar. Mede op grond daarvan komt Wouters wat betreft de beperking voor trillingen tot de volgende conclusie:
“Uit dit overzicht wordt duidelijk dat de aangegeven beperkingen bij gebruik van vrijwel alle machines wordt overschreden.”

20.5.2.
Beperking voor het hanteren van gewichten:

“Er is een beperking gesteld voor het hanteren van gewichten en wel als volgt:
“Frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk: kan zo nodig tijdens ongeveer een uur per 8-urige werkdag frequent voorwerpen van ruim 1 kg hanteren”.
Daarmee zijn de werkzaamheden als het kloven van hout (alle delen hout wegen ruim meer dan de hier gestelde maximale 1 kg), het hanteren van machines (zie vorig schema 2e kolom voor de gewichten), het leggen van graszoden, het verslepen van gesnoeide takken etc. niet meer mogelijk te achten. Maar ook tegels zijn zwaarder dan 1 kg, zo ook de afsluitbanden etc. met deze beperking is graven niet mogelijk en ook niet het werken met kruiwagens.”

20.5.3.
Beperking voor koude:

“Voor het werk buiten geldt een beperking voor koude.
“Koude: beperkt, namelijk niet werken in een omgeving kouder dan 3 graden Celsius. Met goede handschoenen aan kan betrokkene in een omgeving kouder dan 3 graden Celsius verkeren, tot de temperatuur de maximale beschermende werking van de gebruikte handschoenen gaat”.
Het KNMI leverde een overzicht dat ik hier opvoer als productie 3. Hieruit blijkt geen overzicht dat vanaf een temperatuur van 3 graden Celsius het aantal dagen wordt getotaliseerd. Er is een grens van ≤ 0 graden, dit geeft per jaar 56 dagen, en een grens van ≤ 5 graden hetgeen gemiddeld 13 dagen per jaar voorkomt. Arbitrair tel ik dan 56 dagen en 6 dagen (ongeveer de helft van 13 dagen) bij elkaar op en dan kom ik aan 62 dagen kouder dan 3 graden Celsius. Dan is de vraag in hoeverre handschoenen bescherming bieden aan de lage temperatuur. Normale werkhandschoenen geven beperkte bescherming voor de kou. Daarom zou gedacht kunnen worden aan handschoenen met verwarming daarin. Deze handschoenen zijn ontwikkeld voor motorrijders maar eveneens voor het skiën. Nadeel is dat deze handschoenen stugger zijn in het gebruik en snel zullen slijten bij het gebruik bij kloven en zagen van hout. Gezien het feit dat betrokkene niet geschikt te achten is voor deze activiteit (zie eerder) is dit verder niet uitputtend uitgezocht.”

20.5.4.
Beperking voor vervoer:

“Voor vervoer is er de navolgende beperking:
“Vervoer: anders, namelijk betrokkene kan/mag geen vrachtauto besturen of anderszins een gemotoriseerd voertuig waarbij trilling van de motor voelbaar op het stuur wordt overgebracht. Als betrokkene bij autorijden de handen in een 10 voor 2 positie plaatst kan hij dat circa 30 minuten volhouden, als het moet. Maar dan is de max bereikt en kan hij niet meer verder rijden vanwege een verdoofd en verkrampt gevoel in de linkerhand en onderarm. In de praktijk wisselt betrokkene uiterlijk na een paar minuten de positie van zijn linkerhand. Reeds jaren geleden werd de auto (deze was al uitgerust met een automatische transmissie) aangepast vanwege de beperking aan de linkerhand en onderarm; de richtingaanwijzers werden aan de rechter zijde gemonteerd. Nog steeds mag betrokkene op voorschrift van het CBR geen vrachtauto rijden”.
Geen vrachtwagen rijden geeft een grote beperking. Hij kan geen materiaal aan- en afvoeren en kan zand, stenen, aanplant, zoden en haardhout niet naar klanten brengen.”

20.5.5.
Op basis van al deze beperkingen komt Wouters tot de volgende (eind)conclusie:

“Ik zie voor deze man geen mogelijkheden in het eigen bedrijf. Ook zijn door de zwaarte van de beperkingen geen aanpassingen mogelijk. Hij kan geen machines besturen of bedienen, hij kan nauwelijks voorwerpen hanteren, de grens ligt voor een beperkte periode op 1 kg. Het betreft een beroep met fysieke belastingen die bij vrijwel alle handelingen worden overschreden. Deze betrokkene is voor zijn beroep volledig ongeschikt.”

20.6.
Daarop aansluitend beantwoordt Wouters de hem gestelde vragen in 7.1. als volgt:

(vraag 1: Betekenen de functionele beperkingen, vastgesteld door de verzekeringsgeneeskundige op grond van het rapport van [neuroloog B] van 13 oktober 2006 en het rapport van [deskundige] van 20 maart 2013, en het door deze vervaardigde belastbaarheidsprofiel dat [appellant] voor meer dan 80% arbeidsdeskundig gezien beperkingen ondervindt bij het verrichten van zijn beroep als hovenier en zo ja, voor welk percentage?)
Antwoord: Ik acht betrokkene voor zijn beroep volledig arbeidsongeschikt.
(vraag 2: Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?)
Antwoord: met aanpassingen en/of hulpmiddelen is hier geen verbetering te verwachten waardoor zijn geschiktheid zal toenemen.

20.7.
Tot slot blijkt uit het rapport dat Wouters heeft gereageerd op opmerkingen en verzoeken van (de advocaten van) partijen. Aldus voldoet het rapport aan de vereisten van artikel 198 Rv.

20.8.
Uit de memorie na deskundigenbericht van [appellant] blijkt dat deze zich geheel kan vinden in het rapport van Wouters. Volgens [appellant] staat thans vast dat hij lijdt aan het HAV-syndroom, dat daarmee sprake is van arbeidsongeschiktheid vallende onder de litigieuze polis, dat ook vaststaat welke beperkingen hij daardoor ondervindt en dat hij hierdoor volledig arbeidsongeschikt is voor zijn eigen beroep en dat hierin ook niet door aanpassingen en/of hulpmiddelen wijziging kan worden gebracht. [appellant] concludeert ten slotte tot gegrondverklaring van zijn grieven en toewijzing van het gevorderde.

20.9.
Achmea daarentegen kan zich niet verenigen met het standpunt van de arbeidsdeskundige, meer in het bijzonder niet met diens standpunt dat [appellant] voor zijn beroep volledig arbeidsongeschikt is. Achmea onderbouwt dit vervolgens met een aantal in haar memorie nader omschreven bezwaren.

20.10.
Het hof beoordeelt, voor zover relevant, hierna de diverse bezwaren van Achmea tegen het rapport van de arbeidsdeskundige.

20.11.
In de randnummers 3 en 4 maakt Achmea allereerst bezwaar tegen de opmerking van de arbeidsdeskundige op p. 17 van zijn rapport (zie hiervoor r.o. 20.5.3), waarin hij de beschermende werking van handschoenen bij een omgevingstemperatuur kouder dan 3 graden Celsius in twijfel trekt. Volgens Achmea is het niet aan de arbeidsdeskundige om dit uitgangspunt van de verzekeringsarts ter discussie te stellen. Vervolgens meet de deskundige zich een oordeel aan over het gebruiksnut en gebruiks(on)gemak van de handschoenen zonder dat hij daartoe bevoegd is en doet hij het daarbij voorkomen alsof het kunnen werken met gebruik van handschoenen bij een temperatuur van 3 graden Celsius geen relevantie toekomt.

20.11.1.
Anders dan Achmea stelt, behoort het tot de taak van een arbeidsdeskundige om het gebruiksnut c.q. gebruiksgemak van hulpmiddelen te beoordelen. Het is daarentegen juist de verzekeringsarts die daartoe niet bevoegd is. Het hof vat de door de verzekeringsarts gemaakte opmerking over het gebruik van handschoenen dan ook op als een suggestie aan de arbeidsdeskundige.

20.11.2.
Het bezwaar van Achmea tegen de conclusie van de deskundige omtrent het gebruik van handschoenen bij een temperatuur van 3 graden Celsius, berust op een verkeerde lezing van het rapport. Wouters merkt ten aanzien van het gebruik van handschoenen bij het kloven en zagen van hout op dat [appellant] voor deze werkzaamheden niet geschikt is te achten, zodat reeds daarom de mogelijkheid van het gebruik van speciale handschoenen niet meer behoeft te worden onderzocht. Overigens blijkt uit het door [appellant] opgestelde schema van zijn werkzaamheden dat het kloven van brandhout juist in de maanden november, december, februari en begin maart, dus in de wintermaanden, werd verricht.

20.11.3.
Dit bezwaar faalt.

20.12.
Achmea maakt in randnummer 6 van haar memorie bezwaar tegen het door de deskundige – op basis van mededelingen van [appellant] – aangenomen uitgangspunt dat [appellant] soms een hulpkracht inschakelde. Volgens Achmea is deze informatie niet juist gelet op eerdere door [appellant] gedane mededelingen in het kader van het in opdracht van Achmea respectievelijk [appellant] verricht arbeidsdeskundig onderzoek. Achmea verwijst naar het arbeidsdeskundige rapport van [arbeidsdeskundige B] van 21 april 2005 (prod. 11 inl. dagv.), het rapport van arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige A] van 24 februari 2006 (prod. 25 inl. dagv.) en het rapport van dezelfde arbeidsdeskundige van 28 maart 2007 (prod. 51 inl. dagv.). Volgens Achmea behoeft de mededeling aan Wouters correctie in die zin dat het inlenen van hulppersonen regelmatig geschiedde respectievelijk samenwerken met zelfstandigen zonder personeel niet ongewoon was.

20.12.1.
Anders dan Achmea stelt, kan uit de door haar aangehaalde passages uit genoemde rapporten niet worden geconcludeerd dat [appellant] regelmatig personeel inschakelde. De opmerking in het rapport van [arbeidsdeskundige B] uit 2005 dat [appellant] in 2002/2003 5 à 6 personen inschakelde, duidt, zo begrijpt het hof, op een inschakeling van 5 à 6 personen op jaarbasis. Dat kan niet worden gezien als een structurele inschakeling, nog daargelaten dat in deze rapporten niet is geconcretiseerd voor hoeveel uren die personen werden ingeschakeld.
De opmerkingen in de beide rapporten van [arbeidsdeskundige A] over het werken in teamverband zien op werkzaamheden waarbij [appellant] door een ander werd ingehuurd/ingeleend en zeggen dus niets over het inschakelen van personeel door [appellant] zelf.

20.12.2.
Ook dit bezwaar faalt.

20.13.
In de randnummers 5, 7 en 8 plaatst Achmea kritische kanttekeningen bij de berekening van het door de deskundige gehanteerde urenoverzicht. Vervolgens vat Achmea haar bezwaren in randnummer 9 van haar memorie als volgt samen:
a. het urenoverzicht van de deskundige vermeldt een totaal aantal van 2143 uren.
Strekken hierop in mindering 447 uren vrachtwagen (vanwege de beperkingen van [appellant]) resulteren:
b. 1696 uren, waarop in mindering strekken 652,75 machine-uren (vanwege de beperkingen van [appellant]) resulteren:
c. 1043,25 uren, waarop in mindering strekken taken die niet tot de verzekerde arbeid behoren (59,5 uren) resulteren:
d. 983,75 uren, waarop in mindering strekken alle door de deskundige berekende uren kouder dan 3 graden Celsius (496, welk aantal door Achmea ernstig is en blijft worden bekritiseerd) resulteren: 487,75 uren ten aanzien waarvan zich geen beperkingen aan de zijde van [appellant] laten duiden.

20.13.1.
Achmea hanteert aldus een andere methodiek dan Wouters. Weliswaar heeft Wouters onder 6.4 een overzicht opgenomen van de onderscheiden werkzaamheden die [appellant] voor de melding van zijn arbeidsongeschiktheid verrichtte met daarbij de vermelding van het aantal uren dat hij aan de desbetreffende werkzaamheden op jaarbasis besteedde, maar het is niet op basis van dit urenoverzicht dat Wouters in zijn rapport concludeert dat [appellant] volledig arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk. Wouters baseert die conclusie op de door de verzekeringsarts geconstateerde beperkingen inzake trillingen, het hanteren van gewichten, voor vervoer en voor het werken in koude. Het hof verwijst voorts naar de door Elemans in zijn rapport vastgestelde beperkingen van [appellant], zie hiervoor r.o. 20.2. Op basis van al deze beperkingen ziet Wouters voor [appellant] geen mogelijkheden omdat hij op grond daarvan voor vrijwel alle werkzaamheden c.q. handelingen die hij als hovenier verrichtte, beperkt is.
Voor alle duidelijkheid herhaalt het hof de conclusie van Wouters:
“Ik zie voor deze man geen mogelijkheden in het eigen bedrijf. Ook zijn door de zwaarte van de beperkingen geen aanpassingen mogelijk. Hij kan geen machines besturen of bedienen, hij kan nauwelijks voorwerpen hanteren, de grens ligt voor een beperkte periode op 1 kg. Het betreft een beroep met fysieke belastingen die bij vrijwel alle handelingen worden overschreden. Deze betrokkene is voor zijn beroep volledig ongeschikt.”
Het aantal uren dat [appellant] aan de diverse werkzaamheden besteedde, is in het licht daarvan niet relevant.

20.13.2.
Overigens merkt het hof op dat Achmea in genoemde randnummers van haar memorie een – belangrijke - beperking van [appellant], namelijk de beperking voor het hanteren van gewichten, buiten beschouwing heeft gelaten. Op grond van die door Elemans vastgestelde beperking, inhoudende: “Frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk: kan zo nodig tijdens ongeveer een uur per 8-urige werkdag frequent voorwerpen van ruim 1 kg hanteren.”, concludeert Wouters (p. 16):
“Daarmee zijn werkzaamheden als kloven van hout (alle delen van hout wegen ruim meer dan de hier gestelde maximale 1 kg), het hanteren van machines (zie vorig schema 2e kolom voor de gewichten), het leggen van graszoden, het verslepen van gesnoeide takken etc. niet meer mogelijk te achten. Maar ook tegels zijn zwaarder dan 1 kg, zo ook de afsluitbanden etc. met deze beperking is graven niet mogelijk en ook niet het werken met kruiwagens.”

20.13.3.
Kortom: ook de bezwaren, neergelegd in de randnummers 5, 7 en 8 falen.

20.14.
Dit alles leidt ertoe dat alle bezwaren van Achmea tegen het rapport van Wouters falen. Het rapport van Wouters is naar het oordeel van het hof consistent en, zoals gezegd, is inzichtelijk hoe hij tot zijn conclusies komt.
Het hof neemt de conclusies van dit rapport over en maakt die tot de zijne. Dit betekent dat thans is komen vast te staan dat [appellant] voor 100% arbeidsongeschikt is voor het verzekerde beroep van hovenier.

20.15.
Nu alle grieven slagen, komt het hof thans toe aan de beoordeling van de toewijsbaarheid van de vorderingen van [appellant].
[appellant], heeft na eiswijziging (zie conclusie na tussenvonnis tevens wijziging van eis) gevorderd:
1. voor recht te verklaren, althans te bepalen dat Achmea uit hoofde van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst gehouden is tot het betalen van de verzekeringspenningen behorende bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% ingaande 12 mei 2006, een en ander zonder korting van de opbrengsten uit de caravanstalling;
2. Achmea te veroordelen om met terugwerkende kracht premieverlaging door te voeren en eventueel dienaangaande door [appellant] teveel betaalde verzekeringspenningen aan hem te restitueren;
3. de door Achmea aan [appellant] te betalen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van verzuim, althans de datum van dagvaarding, zulks tot de dag der algehele voldoening;
4. Achmea te veroordelen aan [appellant] te voldoen de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub c BW ad € 7.856,58 (een bedrag van € 2.261,00 inzake buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag van € 5.595,58), althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
5. Achmea te veroordelen in de kosten van de procedure.

20.16.
Op grond van de in dit hoger beroep uitgebrachte deskundigenberichten is de onder 1 gevorderde verklaring van recht, kort gezegd, dat Achmea gehouden is tot het betalen van een uitkering behorende bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%, toewijsbaar. Ook is toewijsbaar dat Achmea die uitkering dient te doen ‘zonder korting van de opbrengsten uit de caravanstalling’. In eerste aanleg heeft Achmea na aanvankelijk verweer te hebben gevoerd tegen het niet in verrekening mogen brengen van de inkomsten uit de caravanstalling, dit verweer bij de comparitie in eerste aanleg ingetrokken. Het hof verwijst naar het daarvan opgemaakte proces-verbaal alsmede naar r.o. 3.5 van het tussenvonnis van 10 september 2008.

20.17.
Achmea heeft in eerste aanleg ten aanzien van de gevorderde veroordeling tot premieverlaging betoogd dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat deze vordering onvoldoende is geconcretiseerd c.q. becijferd en dus onvoldoende is bepaald.
[appellant] heeft daarop noch in eerste aanleg noch in hoger beroep gereageerd.
Nu deze vordering in het geheel niet is geconcretiseerd, wordt deze vordering als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

20.18.
Ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente heeft Achmea in eerste aanleg betoogd dat geen sprake is van verzuim omdat zij nimmer deugdelijk in gebreke is gesteld. [appellant] heeft ook hierop niet gereageerd. Derhalve is de wettelijke rente niet toewijsbaar vanaf datum verzuim zoals primair gevorderd, nog daargelaten dat die datum niet is geconcretiseerd. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf datum van de inleidende dagvaarding, dus met ingang van 18 oktober 2007.

20.19.
De buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.261,00 zijn volgens Achmea niet toewijsbaar omdat gesteld noch gebleken is dat namens [appellant] meer omvattende werkzaamheden zijn verricht dan de werkzaamheden waarin de proceskostenveroordeling pleegt te voorzien. [appellant] heeft nagelaten in reactie op dit verweer te concretiseren welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
Aldus is ook deze vordering onvoldoende onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
Nadat [appellant] aanvankelijk vergoeding van het bedrag van € 5.595,58 had gevorderd ten titel van schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming, heeft hij bij eiswijziging vergoeding van dit bedrag gevorderd op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW.
[appellant] heeft wel verwezen naar HR 14 januari 2005, NJ 2007, 482, maar vervolgens nagelaten deze vordering te onderbouwen. Daarom wordt ook deze vordering afgewezen.

20.20.
Op grond van het voorgaande, wordt het vonnis waarvan beroep vernietigd en wordt de vordering van [appellant] sub 1 toegewezen. De vorderingen sub 2 t/m 4 worden afgewezen. Dit doet er evenwel niet aan af dat [appellant] nu hij ten aanzien van het belangrijkste geschilpunt in het gelijk is gesteld, in hoger beroep als de in overwegende mate in het gelijk gestelde partij wordt aangemerkt. Achmea wordt als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, zowel in die van de eerste aanleg als van dit hoger beroep, waaronder de kosten van de deskundigen van de eerste aanleg (€ 2.856,00) en van het hoger beroep (in totaal € 12.702,72, te weten € 2.000,00 ([deskundige]), € 6.679,49 (Elemans) en € 4.023,23 (Wouters)). ECLI:NL:GHSHE:2015:1563