Rb Amsterdam 301215 ogv deskundigenbericht is zkh aansprakelijk voor vertraging bij diagnose logesyndroom; beginsel hoor en wederhoor betekent niet dat deskundige betrokken artsen moet horen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 301215 ogv deskundigenbericht is zkh aansprakelijk voor vertraging bij diagnose logesyndroom; beginsel hoor en wederhoor betekent niet dat deskundige betrokken artsen moet horen
4. De beoordeling
4.1. De vraag die partijen sinds het ongeval in 1998 verdeeld heeft gehouden komt er in de kern op neer of het Y het logesyndroom in het rechteronderbeen van X verwijtbaar te laat heeft onderkend en behandeld. Omdat partijen er onderling niet uitkwamen, heeft het de rechtbank in 2010 verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en heeft dr. [deskundige 2] als deskundige benoemd.
4.2. Dr. [deskundige 2] heeft medio november 2013 zijn concept-rapport uitgebracht, Daaruit blijkt dat hij voor zijn onderzoek kennis heeft genomen van het procesdossier en van een kopie van het medisch dossier, die hem beiden door mr. Q advocaat van het Y waren toegezonden. Ook heeft hij X voor anamnese en onderzoek gezien.
4.3. Het Y heeft in onderhavige procedure de stelling ingenomen dat het rapport van dr. [deskundige 2] niet voldoet, omdat dr. [deskundige 2] drs. ... dr. ... en dr. ... niet heeft gehoord en het beginsel van hoor en wederhoor dus zou zijn geschonden. De rechtbank verwerpt deze stelling, omdat deze geen steun vindt in het recht. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt niet met zich dat de deskundige naast het horen van het slachtoffer voor anamnese en onderzoek ook de betrokken artsen hoort. Dit beginsel houdt wel in dat beide partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op het rapport van de deskundige. Deze gelegenheid is ook geboden door dr. [deskundige 2] Mr Q heeft bovendien gebruik gemaakt van deze gelegenheid door per brief van 11 december 2013 zijn opmerkingen naar aanleiding van het rapport aan dr. [deskundige 2] kenbaar te maken.
Dr. [deskundige 2] heeft daarop ook gereageerd. Bovendien heeft het Y noch voorafgaand aan het onderzoek door dr. [deskundige 2] noch tijdens het onderzoek, noch tijdens het moment waarop haar de gelegenheid werd geboden om te reageren, kenbaar gemaakt dat zij wenste dat de betrokken artsen zouden worden gehoord. Ook heeft zij er voor gekozen om dr. [deskundige 2] niet van de verklaringen van drs. [zaalarts] en dr. [chirurg] d.d. (resp.) 8 oktober 1998 en 31 oktober 1998 te voorzien. Die keuze dient voor rekening van het Y te blijven. Van een gebrek in het rapport als gevolg van het niet juist toepassen van het beginsel van hoor en wederhoor is dan ook geen sprake.
4.4. Het Y heeft ter onderbouwing van haar stelling dat het rapport van dr. [deskundige 2] niet voldoet ook een beroep gedaan op het rapport van dr. [deskundige 3]. Naast het feit dat dit rapport op eenzijdig verzoek van het tot stand gekomen is, ziet het voornaamste bezwaar van dr. [deskundige 3] op het rapport van dr. [deskundige 2] op het schenden van het beginsel van hoor en wederhoor. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat van schending van dat beginsel geen sprake is geweest, leidt ook de inhoud van dit rapport niet tot het oordeel dat het rapport van dr. [deskundige 2] wegens voldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren buiten beschouwing zou moet worden gelaten.
4.5. Dat betekent dat de rechtbank, bij de beoordeling van de vraag of het Y tekortgeschoten is in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, het rapport van dr. [deskundige 2] tot uitgangspunt zal nemen bij haar beoordeling.
4.6. Dr.[deskundige 2] heeft in zijn rapport geschreven dat het aannemelijk is dat, indien op 4 oktober 1998 een fasciotomie zou hebben plaatsgevonden, geen klapvoet zou hebben gekregen. Of dit op 5 oktober 1998 ook nog het geval zou zijn geweest is volgens hem niet met zekerheid te zeggen. Voorgaande betekent dat, zelfs al zou vast komen te staan dat het Y tekortgeschoten is in de nakoming van de behandelingsovereenkomst doordat zij het logesyndroom op 5 oktober 1998 had moeten ontdekken en behandelen, niet (met voldoende zekerheid) kan worden vastgesteld dat deze tekortkoming ook in causaal verband staat met de geleden schade (de klapvoet). De beoordeling van de rechtbank zal zich daarom slechts richten op de vraag of het logesyndroom voor of uiterlijk op 4 oktober 1998 ontdekt en behandeld had moeten worden. Immers, alleen in dat geval is er sprake van causaal verband tussen de tekortkoming en de geleden schade.
4.7. Aan dr [deskundige 2] is gevraagd wanneer er aanleiding was tot een verdenking van het logesyndroom bij het rechterbeen. In antwoord op die vraag heeft dr. [deskundige 2] geschreven:
"Het is aannemelijk dat op 4 oktober 1998 de diagnose compartiment syndroom gesteld had kunnen worden."
Ter onderbouwing van die conclusie heeft hij geschreven:
"Een klassiek kenmerk van patíenten met een loge syndroom is de ongebruikelijke heftige pijn die niet (goed) reageert op de normale pijnstillende medicatie, ook niet in hoge doseringen. Blj iedere patient met een trattmatisch letset van een arm of been dient men vanaf het begin van de opname bedacht te zijn op de ontwikkeling van een logesyndroom. Hoge creatinekinasewactrden in het bloed zijn bovendien een sterke aanwijzingvoor een logesyndroom. Een bloedwaarde van 14000 IU/L past meer bij eel? compartimentsyndroom dan bij spierschade van em enkele femurfractuur. Indien dius sprake is van een combinatie van ongewoon heftige pijn en hoge creatinekinasewaarden client men extra alert te zijn. In het onderhavige geval was dit op 4 oktober 1998 het gaval en had zorgvuldig onderzoek van de aangedane extremiteit uitgevoerd moeten worden. Zwelling, drukpijn, en vooral pijn bij rek van de spieren zijn sterke amiwijzingen voor een logesyndroom. In het algemeen is dit voldoende om de inclicatie tot ecu spoedoperatie te stellen. Bij twijjel kan men een drukmeting in een of meer spierloges uitvoeren. Uit het medisch dossier !can niel worden opgemaakt dot dit zorgvuldige onderzoek heeft plaatsgevonden."
4.8. Nu. dr [deskundige 2] naar aanleiding van genoemde vraag heeft vastgesteld dat op 4 oktober 1998 de diagnose logesyndroom gesteld had kunnen worden en dat het aannemelijk is dat indien op 4 oktober 1998 een fasciotomie had plaatsgevonden, er geen klapvoet zou zijn ontstaan, is het Y (door de diagnose pas op 6 oktober 1998 te stellen) tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst.
4.9. De vordering van X zal dan ook als na te melden worden toegewezen.
4.10. Het Y zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van X worden begroot op:
- dagvaarding 94,19
- griffierecht 285,00
salaris advocaat 904,00 (2 punten x tarief € 452,00)
Totaal 1.283,19
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat het Y toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de verplichtingen uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst die gevolgd is op het verkeersongeval dat op 3 oktober 1998 aan X is overkomen en dat Y hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de door de tekortkoming door Y geleden en nog te lijden materiele en immateriele schade;
5.2. veroordeelt het Y c.s. hoofdelijk om aan X te vergoeden de door hem geleden en te lijden materiele en immateriele schade tengevolge van het gebrek in de nakoming van de verplichtingen uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst die gevolgd is op het verkeersongeval dat op 3 oktober 1998 aan X is overkomen, voor zover deze schade niet wordt vergoed door de WAM-verzekeraar van de personenauto door welk X op 3 oktober 1998 is aangereden en waarvan de omvang dient te worden opgemaakt bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente met ingaan van 4 oktober 1998, althans vanaf het moment van opeisbaarheid van de betreffende schadeposten tot aan de dag der algehele voldoening;
Met dank aan mr. A.J.J.G. Schijns, Beer Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-amsterdam-301215
Zie ook onderstaande samenvatting op beeradvocaten.nl:
De feiten
Op 3 oktober 1998 kreeg cliënt een verkeersongeval met een gebroken been als gevolg. Het ziekenhuis, waar cliënt na het ongeval terechtkwam, heeft te laat vastgesteld dat bij cliënt een zogenoemd ‘logesyndroom’ was ontstaan. Dit is een verhoging van de weefseldruk in een spiercompartiment, dat door een eenvoudige operatie kan worden verholpen. Toen op 6 oktober 1998 eindelijk werd onderkend dat sprake was van een logesyndroom, was het al te laat: de spieren in het onderbeen van cliënt waren ‘necrotisch’ geworden, waarbij weefsel afsterft. Deze spieren moesten worden verwijderd. Daardoor heeft cliënt op zijn 17e een klapvoet gekregen.
De 17 jaar nadien hebben voor cliënt in het teken gestaan van een juridisch gevecht tegen het ziekenhuis en diens verzekeraar. Enkele jaren geleden heeft de rechter op verzoek van de verzekeraar een deskundige benoemd. Deze kwam tot het oordeel:
(i) dat het ziekenhuis een fout heeft gemaakt door te laat het logesyndroom te onderkennen;
(ii) en dat bij een tijdige onderkenning de schade niet was ontstaan.
Toch wilde de verzekeraar geen aansprakelijkheid erkennen. De verzekeraar stelde zich op het standpunt dat er geen waarde kon worden gehecht aan het deskundigenrapport omdat de deskundige het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. De deskundige had namelijk alleen cliënt gehoord en niet ook de betrokken artsen. Daarnaast had de deskundige geen acht geslagen op bepaalde feitelijke informatie. De verzekeraar ging echter voorbij aan het feit dat de deskundige ook niet beschikte over deze informatie omdat de verzekeraar deze informatie uit het medisch dossier van cliënt jarenlang onder de pet had gehouden.
Na 17 jaar vechten tegen het ziekenhuis en de verzekeraar, heeft cliënt eindelijk zijn juridisch gelijk gehaald. In haar vonnis van 30 december 2015 heeft de rechtbank Amsterdam alle vorderingen van cliënt toegewezen en bepaald dat de bezwaren van de verzekeraar tegen het onafhankelijke deskundigenrapport ongegrond zijn.
Moet een deskundige ook de betrokken artsen horen?
Het vonnis bevat enkele zaakoverstijgende overwegingen met betrekking tot de vraag hoe een deskundige het beginsel van hoor en wederhoor moet toepassen. De vraag is met name of de deskundige ook gehouden is om de betrokken artsen te horen. De rechtbank heeft die vraag als volgt beantwoord:
‘Het beginsel van hoor en wederhoor brengt niet met zich dat de deskundige naast het horen van het slachtoffer voor anamnese en onderzoek ook de betrokken artsen hoort. Dit beginsel houdt wel in dat beide partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op het rapport van de deskundige.’ (rechtsoverweging 4.3) www.beeradvocaten.nl