Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 011014 OPS wn-er Nedcar; na deskundigenbericht Solvent Team concludeert rb dat wn-er als gevolg van zijn werkzaamheden OPS heeft opgelopen

Rb Limburg 011014 OPS wn-er Nedcar; geen werkinstructies tav beschermingsmiddelen en geen toezicht op gebruik; wg-er aansprakelijk;
na deskundigenbericht Solvent Team concludeert rb dat wn-er als gevolg van zijn werkzaamheden OPS heeft opgelopen


De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis d.d. 12 juni 2013 werd een deskundigenbericht bevolen en werd daartoe het Solvent Team Enschede benoemd. Het Solvent Team heeft uiteindelijk een definitief rapport uitgebracht, dat is gedateerd op 17 juni 2014. [eiser] en Nedcar hebben ieder op de bevindingen en conclusies vermeld in dat rapport gereageerd. [eiser] is het eens met de bevindingen en de conclusies. Nedcar daarentegen is van mening dat het rapport terzijde moet worden geschoven omdat het Solvent Team geen rekening heeft gehouden met de eerder uitgebrachte medische rapportages, van professor Kremer in het bijzonder, en van de rapportages van de arbeidsdeskundigen terwijl voorts het Solvent Team ongemotiveerd heeft gereageerd op de opmerkingen van Nedcar naar aanleiding van de conceptrapportage van het Solvent Team. Volgens Nedcar is cruciaal dat eerder is vastgesteld dat [eiser] gedurende een periode van 5,5 jaar is blootgesteld aan oplosmiddelen, terwijl het Solvent Team uitgaat van een periode van 18 jaar en dat nimmer sprake is geweest van hoge blootstelling aan oplosmiddelen

2.2.
In het definitief rapport d.d. 17 juni 2014 concludeert het Solvent Team als volgt:

Patiënt heeft een duidelijk, chronisch, reëel klachtenpatroon sinds 1986. Er is een duidelijke relatie in de tijd tussen zijn klachten en blootstelling aan oplosmiddelen in zijn werk bij Nedcar. Bij neuropsychologisch onderzoek worden er bij herhaling duidelijke afwijkingen gevonden. In de loop van de jaren zijn andere oorzaken zoveel mogelijk uitgesloten met onder meer laboratoriumonderzoek en een MRI scan van de hersenen. Er zijn wel pre-existente leerstoomissen. Wij zijn het eens met de door Prof. Viaene gestelde diagnose; chronische toxische encephalopathie (de schildersziekte) in combinatie met de pre-existente leerstoomis van patiënt.
De door de rechtbank gestelde vragen kunnen dan ook als volgt worden beantwoord:
Vanaf wanneer was het ongeveer bekend dat het werken met zogenaamde vluchtige stoffen kan lijden tot het zogenaamde organisch psychosyndroom?
De le artikelen over schildersziekte zijn verschenen in 1976 en in 1979, vanuit Scandinavië. In Nederland is er meer bekendheid ontstaan vanaf 1985, maar de solvent teams zijn pas opgericht in 1997 in Enschede en Amsterdam.
Lijdt de heer [eiser] aan OPS?
Op basis van zijn klachten, bevindingen bij neuropsychologisch onderzoek, de hoge blootstelling en de relatie tussen blootstelling en klachten zijn wij ook van mening dat patiënt lijdt aan een chronisch toxische encephalopathie (de schildersziekte). Bij MRI onderzoek zijn andere oorzaken uitgesloten. Ook laboratoriumonderzoek heeft geen verklaring gegeven.
Zo ja, kan er verband zijn tussen de door de heer [eiser] in het verleden beroepsmatig uitgevoerde werkzaamheden en dit syndroom?
Gezien de relatie in de tijd en de hoge blootstelling is er geen twijfel dat deze klachten zijn ontstaan door de beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen.
Zijn er naar uw oordeel andere psychische of fysieke oorzaken betreffende de heer [eiser] die hebben kunnen bijdragen aan het ontstaan bij de heer [eiser] van het OPS?
Er bestaat naast zijn chronische toxische encephalopathie een pre-existente leerstoomis, die een deel van de afwijkingen bij neuropsychologisch onderzoek kunnen verklaren.
Wat zijn de gevolgen voor het maatschappelijk en het privéleven van de heer [eiser] van zijn CTE?
De beperkingen en het klachtenpatroon van patiënt zijn in het rapport beschreven.

2.3.
De grootste bezwaren van Nedcar zijn gericht tegen de conclusies van het Solvent Team dat sprake is geweest van een blootstelling gedurende een periode van 18 jaar en dat sprake is van een hoge blootstelling. Volgens Nedcar betreft de duur van de blootstelling een periode van 5,5 jaar en blijkt uit de rapportages van de arbeidshygiënisten en van het Directoraat-Generaal van de Arbeid dat [eiser] niet is blootgesteld aan concentraties oplosmiddelen boven de wettelijk toegestane MAC-waarden. Uit het rapport van het Solvent Team (pagina 3, Mate van blootstelling) blijkt dat het Solvent Team heeft geïnventariseerd dat [eiser] de eerste jaren bij Nedcar werd blootgesteld aan wasbenzine en terpentine in de lakstraat en dat in die jaren geen beschermingsmiddelen werden gebruikt. Daarna werden werkzaamheden in de ML-straat verricht, waarbij slechts een stofmasker en stoffen handschoenen werden gebruikt, terwijl de belangrijkste blootstelling zich voordeed bij het reinigingswerk in de lakstraat: [eiser] heeft dit werk gedurende 8,5 jaar verricht waarbij de blootstellingsduur gemiddeld 4 tot 6 uur per dag was. Vervolgens werd [eiser] blootgesteld aan inkt op de afdeling repro en heeft hij carriers schoongemaakt van het transportsysteem en daarna schoonmaakwerk op de afdeling montage, in kantoren en op de productielijn. Het Solvent Team komt vervolgens tot de conclusie dat [eiser] ongeveer 18 jaar in wisselende mate heeft gewerkt met oplosmiddelen. Uit de woorden: “in wisselende mate” begrijpt de kantonrechter dat het Solvent Team daarmee bedoeld heeft te stellen dat de omvang van de blootstelling varieerde van laag naar hoog. Nedcar heeft ook niet concreet gesteld dat [eiser] gedurende de jaren dat hij voor Nedcar werkzaam was, een of meerdere perioden niet met oplosmiddelen heeft gewerkt dan wel daaraan was blootgesteld. Het Solvent Team heeft vervolgens uitgelegd dat de omvang van de blootstelling wordt bepaald op basis van de blootstellingsduur in solventjaren, het risico van de gebruikte middelen, de toepassingsfactor, de frequentie van piekblootstellingen, de ventilatie en de persoonlijke bescherming en dat zij op grond van al deze factoren tot de conclusie komt dat bij [eiser] sprake was van een hoge blootstelling. Nedcar heeft daartegen slechts aangevoerd dat het Solvent Team geen rekening heeft gehouden met de overgelegde medische stukken en met de eerdere medische rapportages, meer in het bijzonder de rapportages waaruit blijkt dat geen sprake is geweest van hogere MAC-waarden dan wettelijk toegestaan, maar uit het rapport van het Solvent Team blijkt dat tweemaal een beroepsanamnese is verricht, eenmaal door de arbeidshygiënist Gouders en eenmaal door de neuroloog dr. Hageman, terwijl beiden daarbij gebruik hebben gemaakt van alle beschikbare gegevens. Het verweer van Nedcar dat geen sprake is geweest van een hoge blootstelling dient daarom te worden verworpen.

2.4.
Nedcar stelt verder dat het Solvent Team onvoldoende aandacht heeft besteed aan het feit dat collega’s van [eiser] meenden dat [eiser] “dronken” op het werk was. Voor zover Nedcar bedoeld heeft te stellen dat de beperkingen van [eiser] mogelijk mede zijn veroorzaakt door alcoholgebruik, blijkt uit het rapport van het Solvent Team dat [eiser] weinig alcohol drinkt. Voorts is in het rapport vermeld dat confabulaties vaak worden geobserveerd bij patiënten met cognitieve stoornissen door alcoholabusis, maar dat bij [eiser] daarvoor geen aanwijzing bestaat.

2.5.
Nedcar stelt voorts nog dat het Solvent Team wel heeft geconcludeerd dat bij [eiser] sprake is van een pre-existente leerstoornis en dat deze stoornis voor een deel verantwoordelijk is voor de afwijkende testresultaten bij het neuropsychologisch onderzoek, maar dat het Solvent Team zich niet uitlaat over de vraag over de omvang van het deel dat bijdraagt aan de afwijkende testresultaten. Naar het oordeel van de kantonrechter is het antwoord op die vraag in de onderhavige procedure niet van belang. Beoordeeld moet worden of [eiser] lijdt aan OPS en of Nedcar aansprakelijk is voor de daardoor door [eiser] geleden en te lijden schade. De vaststelling van de omvang van die schade, die mogelijk mede afhankelijk kan zijn van het gedeelte van de medische beperkingen, de cerebrale schade, van [eiser] die kan worden toegeschreven aan de pre-existente leerstoornis van [eiser], is thans niet aan de orde. Die vraag dient te worden beantwoord in de schadestaatprocedure.

2.6.
Nedcar heeft verder nog opgemerkt dat dr. Viaene expliciet heeft aangegeven dat bij [eiser] sprake was van een gestage progressie van de klachten, ook nadat [eiser] niet meer met oplosmiddelen werkte en dat Nedcar daarom van mening is dat dit een aanwijzing is voor een andere oorzaak van de klachten dan de geringe blootstelling. Dit verweer moet worden verworpen. Allereerst blijkt uit het rapport van het Solvent Team dat sprake is geweest van een hoge blootstelling en heeft het Solvent Team geconcludeerd onder de kop: “Beroepsanamnese, pagina 4, voorlaatste zin: “Het onderzoek is vergeleken met het onderzoek in 1988 en er lijkt sprake van een onveranderd neuropsychologisch functioneren.” Nedcar heeft ook niet gemotiveerd waaruit die progressie van de klachten blijkt en evenmin waardoor die zouden worden veroorzaakt.

2.7.
Gelet op al het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het Solvent Team de in het tussenvonnis van 12 juni 2013 gestelde vragen voldoende gemotiveerd heeft beantwoord en neemt de kantonrechter de door het Solvent Team getrokken conclusies over. Dat betekent dat vast is komen te staan dat [eiser] als gevolg van de door hem bij Nedcar verrichte werkzaamheden sinds 1986 lijdende is aan chronische toxische encephalopathie/organisch psychosyndroom, ook wel schildersziekte genoemd en dat [eiser] vanwege het daardoor ontstane klachtenpatroon wordt beperkt in zowel zijn privé- als zijn maatschappelijk leven, derhalve schade lijdt.

ECLI:NL:RBLIM:2014:9093