Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 100118 onzorgvuldig handelen op SEH; afwijzing deskundigenbericht na eerdere gezamenlijke expertise; geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren

Rb Midden-Nederland 100118onzorgvuldig handelen op SEH; afwijzing deskundigenbericht na eerdere gezamenlijke expertise; geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren

2.1.
Verzoekster legt aan het verzoek het volgende ten grondslag.

2.2.
Op 22 mei 2004 is [verweerster] uitgeleden in haar keuken, terwijl zij een bord in haar hand had. Het bord viel op de grond kapot en [verweerster] kwam met haar (dominante) rechterarm op het bord terecht, waardoor zij twee diepe snijwonden op liep. Zij is vervolgens door haar vader naar de afdeling Spoedeisende Hulp van het Diakonessenhuis in [vestigingsplaats] gebracht, waar zij behandeld is aan de wonden.

2.3.
In september 2005 is [verweerster] verwezen naar het Universitair Medisch Centrum in Utrecht. Zij is daar op 22 mei 2006 aan haar arm geopereerd door een plastisch chirurg. Er is daarbij een zenuwtransplantatie verricht. Vervolgens heeft [verweerster] revalidatie ondergaan, mede in het Diakonessenhuis.

2.4.
[verweerster] heeft het Diakonessenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het volgens haar onzorgvuldig behandelen van de wonden die zij op 22 mei 2004 had opgelopen.

2.5.
In gezamenlijk overleg tussen partijen is aan prof. dr. [B] (traumachirurg) gevraagd een expertise te verrichten. [B] heeft van zijn onderzoek een rapportage opgemaakt. Op grond van het rapport is namens het Diakonessenhuis aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van de ‘delay’ in diagnose en behandeling van het letsel.

2.6.
Het Diakonessenhuis heeft een voorschot toegekend aan [verweerster] .

2.7.
Het Diakonessenhuis stelt dat zij getracht heeft een regeling te treffen met [verweerster] , maar dat er een te groot verschil van inzicht bestaat over de vraag welke gevolgen aan de erkende tekortkoming kunnen worden toegerekend en welke niet. Er bestaat discussie over de vraag hoe de gezondheidssituatie van [verweerster] zou zijn geweest als de erkende delay zou worden weggedacht en [verweerster] zou zijn behandeld zoals dat zou hebben gemoeten, namelijk door chirurgische exploratie van de wond en herstel van de gedeeltelijk doorgesneden zenuw.

2.8.
Het Diakonessenhuis wenst nader te onderzoeken in hoeverre de klachten die [verweerster] nu nog naar voren brengt en de beperkingen die bij haar te constateren zijn, zouden zijn geweest indien het medisch onzorgvuldig handelen wordt weggedacht.

2.9.
Het Diakonessenhuis verzoekt dr. [C] , neuroloog verbonden aan het […] Ziekenhuis in [vestigingsplaats] te benoemen en hem antwoord te laten geven op de in het verzoekschrift opgenomen vragen.

2.10.
Het Diakonessenhuis stelt dat zij de kosten voor het deskundigenbericht voor haar rekening zal nemen en verzoekt de rechtbank [verweerster] in staat te stellen gebruik te maken van haar blokkeringsrecht, als zij dat wenst.

3 Verweer

3.1.
[verweerster] verzet zich tegen het verzoek en voert daartoe het volgende aan.

3.2.
Primair stelt zich op het standpunt dat het Diakonessenhuis geen enkel belang heeft bij haar verzoeken, de verzoeken in strijd zijn met de goede procesorde en het Diakonessenhuis misbruik maakt van haar bevoegdheid. De verzoeken dienen volgens [verweerster] dan ook te worden afgewezen. Ook is er volgens haar sprake van een zwaarwichtig bezwaar op grond waarvan de verzoeken dienen te worden afgewezen.

3.3.
Subsidiair verzet [verweerster] zich tegen de door het Diakonessenhuis voorgestelde persoon van de deskundige, tegen de voorgestelde vraagstelling en is zij van mening dat de eventueel te benoemen deskundige moet beschikken over een volledig procesdossier en een volledig medisch dossier inclusief de rapportage van het reeds verrichte expertiseonderzoek.

3.4.
[verweerster] stelt dat zij een dag nadat zij behandeld was in het Diakonessenhuis, geen gevoel meer had in haar pink en ringvinger. Zij is daarom teruggegaan. Zij is behandeld door dezelfde arts-assistent, die de wond heeft geïnspecteerd en een bovenarmgips heeft aangelegd.

3.5.
Op 2 juni 2004 heeft een neuroloog de hechtingen verwijderd. [verweerster] heeft toen aangegeven dat dat zij last had van spierpijnen en gevoelsstoornis. Er is daarom een EMG aangevraagd, die op 10 september 2004 heeft plaatsgevonden. De uitslag is op 13 september 2004 met [verweerster] besproken. Er is toen voorgesteld dat zij over drie maanden terug zou komen voor controle.

3.6.
Op 16 februari 2005 is weer een EMG gemaakt, omdat [verweerster] nog steeds klachten had. Aan de hand van de uitkomsten is zij doorverwezen naar een revalidatiearts.

3.7.
Op verzoek van de revalidatiearts is [verweerster] in september 2005 gezien door een neurochirurg in het UMCU. Er is toen partiële tot subtotale uitval van de ‘nervus suralis’ links vastgesteld en [verweerster] is doorverwezen naar een plastisch chirurg. Op 22 mei 2016 is een exploratie verricht: een zenuwtransplantatie waarbij een zenuw uit het been werd gebruikt.

3.8.
[verweerster] stelt dat zij geconfronteerd is met een scala aan klachten en beperkingen zoals krachtvermindering, tintelingen, koude intolerantie en stekende pijn in haar recht onderarm.

3.9.
Nadat door het Diakonessenhuis aansprakelijk is erkend en een voorschot is betaald, is er volgens [verweerster] medische informatie met betrekking tot de periode voorafgaand aan het ongeval opgevraagd en werd recente informatie uit de curatieve sector overgelegd. [verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld dat de rapportage van [B] als uitgangspunt gehanteerd diende te worden in de schaderegeling.

3.10.
Volgens [verweerster] werd door het Diakonessenhuis, zonder enige vorm van nader overleg of kennisgeving, een verzoekschrift ingediend tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ingediend bij de rechtbank. De schaderegeling ligt sindsdien volledig stil.

3.11.
[verweerster] beroept zich op een uitspraak van het Hof van Amsterdam van 16 maart 2010. Zij stelt dat ook in het dit geval het rapport van [B] mede de inhoud van de tussen partijen geldende procesorde bepaalt, in die zin dat een zodanig rapport op één lijn kan worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht. In een zodanig geval geldt volgens [verweerster] dat wanneer geen zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, het in strijd is met de goede procesorde om een nieuw onderzoek op de voet van een voorlopig deskundigenbericht te verlangen.

3.12.
[verweerster] is van mening dat het Diakonessenhuis niet heeft gemotiveerd dat zwaarwegende bezwaren bestaan tot de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport. Zij vindt dat het Diakonessenhuis onder de gegeven omstandigheden misbruik maakt van haar bevoegdheid toepassing van onderhavig middel te verlangen. Het ondergaan van een nieuwe expertise is te belastend en dient beschouwd te worden als een aantasting van haar persoonlijke integriteit. [verweerster] is van mening dat haar belang zwaarder weegt dan dat van het Diakonessenhuis om haar te onderwerpen aan een hernieuwd onderzoek.

3.13.
Als het verzoek wel zou worden toegewezen, dan heeft [verweerster] bezwaar tegen het benoemen van een neuroloog. Zij vindt dat geen neuroloog maar een plastisch chirurg benoemd zou moeten worden. [verweerster] stelt voort om [D] of [E] te benoemen.

3.14.
Voor zover toch een neuroloog wordt benoemd, dan heeft [verweerster] bezwaar tegen de voorgestelde neuroloog [C] , omdat zijn rapportages van zeer wisselende kwaliteit zijn.

3.15.
[verweerster] stelt verder voor om in alle gevallen de standaard IWMD-vraagstelling te hanteren, zoals ook is gehanteerd bij het onderzoek verricht door [B] . Haar bezwaar tegen de voorgestelde vraagstelling is dat steeds wordt gevraagd naar geobjectiveerde klachten, terwijl vaste rechtspraak is dat ook niet objectiveerbare klachten en beperkingen juridisch gezien kunnen worden toegerekend.

3.16.
Ten slotte verzoekt [verweerster] in alle gevallen te gelasten dat de deskundige beide partijen in de gelegenheid dient te stellen opmerkingen of aanvullende vragen te stellen, die de deskundige vervolgens ook in zijn rapportage dient te vermelden.

4 Beoordeling van het verzoek

4.1.
Bij de beoordeling van het geschil stelt de rechtbank het volgende voorop. De doelstelling van een voorlopig deskundigenbericht is (onder meer) een partij de mogelijkheid te geven om aan de hand van een voorlopig deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van een geschil relevante feiten en omstandigheden en zo beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten.

4.2.
Verder geldt dat een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht in beginsel moet worden toegewezen. Dit is slechts anders als het verzoek in strijd is met een goede procesorde, de bevoegdheid misbruikt wordt of het verzoek afstuit op een ander door de rechtbank zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.

4.3.
Tijdens de zitting heeft het Diakonessenhuis te kennen gegeven aanvullend onderzoek te willen om concreter te krijgen welke klachten die [verweerster] ervaart, of die het gevolg zijn van de delay en welke klachten het gevolg zijn van het ongeval (de val) zelf. Tegelijkertijd heeft mr. De Jong aangegeven dat het Diakonessenhuis van mening is dat [B] niet had mogen oordelen over het handelen van de neurologen. Uit deze verklaring en ook uit de vraagstelling die het Diakonessenhuis heeft voorgesteld, kan worden opgemaakt dat het Diakonessenhuis het onderzoek dat [B] heeft gedaan over wil doen.

4.4.
De rechtbank overweegt dat aan de overeenkomst tussen partijen gezamenlijk opdracht te geven aan [B] tot een medische expertise overeenstemming ten grondslag lag over de persoon van de deskundige en de vraagstelling. Die overeenkomst heeft er toe geleid dat door de gezamenlijk aangewezen deskundige onderzoek is gedaan en is gerapporteerd op dezelfde manier als het geval zou zijn geweest als de rechter op verzoek van een van beide partijen een voorlopig deskundigenbericht had gelast. Ook zijn beide partijen bij de totstandkoming van de afspraken en het daarop volgende onderzoek bijgestaan door deskundige raadslieden. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de overeenstemming die ten grondslag ligt aan de totstandkoming van het rapport van [B] mede de inhoud van de tussen partijen geldende procesorde bepaalt, in die zin dat een zodanig rapport op een lijn kan worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht.

In een zodanig geval geldt dat wanneer geen zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, het in strijd is met de goede procesorde om een nieuw onderzoek, op de voet van een voorlopig deskundigenbericht, te verlangen. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de wenselijke praktijk dat de betrokken partijen bij gevallen van letselschade zo mogelijk buiten de rechter overeenstemming bereiken over een gezamenlijk op te dragen expertise ten dienste van de (voortvarende) afwikkeling van de schade, althans de inschatting van de proceskansen (vgl. hof Amsterdam 16 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9228).

4.5.
De rechtbank treedt niet in de vraag of de bevindingen van [B] juist zijn. De rechtbank is wel van oordeel dat het rapport van [B] voldoet aan de eisen die worden gesteld aan een voorlopig deskundigenonderzoek op basis van de wet. Zijn rapport is voldoende concreet en de relevante feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate betrokken in het onderzoek. Bovendien heeft zowel [verweerster] als het Diakonessenhuis uitgebreid gelegenheid gehad haar zienswijze op het conceptrapport kenbaar te maken en heeft [B] op dit commentaar gereageerd in het definitieve rapport. Dat het Diakonessenhuis met vragen blijft zitten die in het rapport niet zijn beantwoord, doet daar niets aan af.

4.6.
Gelet op het voorgaande heeft het Diakonessenhuis onvoldoende zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het rapport van [B] aangevoerd. Het verzoek van het Diakonessenhuis stuit daarom af op de goede procesorde. ECLI:NL:RBMNE:2018:48