Rb Midden-Nederland 230414 onvoldoende inhoudelijke bezwaren ass tegen deskundigenbericht verzekeringsarts
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-Nederland 230414 onvoldoende inhoudelijke bezwaren ass tegen deskundigenbericht verzekeringsarts;
- kosten gevorderd € 13.370,94, toegewezen 30 x € 265,00 + BTW + kantoorkosten + griffierecht
2 De feiten
2.1.
Rialto heeft aansprakelijkheid erkend voor het verkeersongeval waarbij [verzoekster] op 16 november 2006 betrokken is geraakt.
2.2.
Bij beschikking van 25 juni 2008 zijn in het kader van een voorlopig deskundigenberichtprocedure tot deskundigen benoemd de heer dr. H.J.J.A. Bernsen, neuroloog, en de heer J. Wijkstra, psychiater. Bernsen heeft een rapport d.d. 15 december 2008 opgesteld en Wijkstra heeft een rapport d.d. 1 december 2008 opgesteld.
2.3.
[verzoekster] heeft op 14 december 2009 opnieuw een verzoek voorlopig deskundigenbericht ingediend. Naar aanleiding daarvan hebben partijen (buitengerechtelijk) overeenstemming bereikt over de benoeming van verzekeringsgeneeskundige mr. G.J. Kruithof en de aan hem voor te leggen vraagstelling. Partijen hebben Kruithof gevraagd [verzoekster] op te roepen voor een gesprek en aan de hand van de rapporten van de psychiater, de neuroloog en neuropsycholoog P.J.J. van der Werff aan te geven of er bij [verzoekster] sprake is van functionele beperkingen ten gevolge van het ongeval. Tevens is verzocht een belastbaarheidsprofiel op te stellen.
2.4.
Kruithof heeft een rapport d.d. 7 juni 2010 opgesteld.
2.5.
Rialto heeft vervolgens aangegeven niet bereid te zijn om op basis van het deskundigenbericht van Kruithof een arbeidsdeskundig onderzoek te laten verrichten.
2.6.
Rialto heeft het rapport van Kruithof voorgelegd aan verzekeringsarts S. Knepper. Knepper heeft op 12 december 2011 gerapporteerd.
2.7.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van dit deelgeschil zijn partijen, in verband met het tussen hen bestaande verschil van inzicht over de vraag welk belastbaarheidsprofiel de basis moet vormen voor de verdere schadeafwikkeling, overeengekomen arbeidsdeskundige Artoos zowel op basis van het belastbaarheidsprofiel van Kruithof als dat van Knepper te laten rapporteren.
2.8.
De inhoud van de rapportage d.d. 3 februari 2014 van Artoos luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
5 DE VERGELIJKING TUSSEN DE AANGEGEVEN BEPERKINGEN DOOR VERZEKERINGSARTS KRUITHOF EN VERZEKERINGSARTS KNEPPER
Als ik de gegevens uit de rapportage en het bijgevoegde belastbaarheidspatroon van de heer Kruithof (7 juni 2010) vergelijk met de woordelijke weergave van de beperkingen in het rapport van de heer Knepper (12 december 2011), dan ziet dat er als volgt uit:
(…)
De verschillen tussen de aangegeven beperkingen door de respectievelijke verzekeringsartsen hebben weinig betekenis, zowel voor wat betreft de werkzaamheden van betrokkene als het huishoudelijk werk, waar het gaat om zogenaamde omgevingsbeperkingen (stoffen, rook, gas en damp; koude, temperatuur, vibratiebelasting, beschermende middelen).
Ten aanzien van de beperkingen in de psychisch belastende factoren c.q. de functionele mogelijkheden in persoonlijk en sociaal functioneren, wat van belang is voor de beroepsactiviteiten, zijn er in wezen geen verschillen in de aangegeven beperkingen tussen de beide verzekeringsartsen.
Voor wat betreft de statische belastingen zoals zitten, staan, gebogen werken, hoofd in bepaalde stand houden, nekgebruik ligt het verschil in het feit dat de heer Knepper aangeeft dat er de mogelijkheid moet zijn om de houding af te wisselen naar eigen behoefte en inzicht en dat de heer Kruithof zeer precies omschreven grenzen aangeeft in de diverse items. Een en ander is inderdaad het gevolg van de verschillen tussen enerzijds de gebruikte FIS-methode door de heer Kruithof en de FML-methode van de heer Knepper.
Daarbij is het wel goed gebruik dat, ook bij de FIS-methode (die tegenwoordig weinig tot niet meer wordt gebruikt wegens de door de heer Knepper omschreven redenen), de waarden niet strikt maar wel als handleiding/inschatting door de arbeidsdeskundige worden gehanteerd.
Verder valt op dat de heer Knepper geen beperkingen aangeeft ten aanzien van klimmen/klauteren, knielen, hurken, kruipen, kortcyclisch buigen en torderen, reiken, duwen en trekken.
(…)
8. Wilt u de belasting in de verschillende deeltaken van mevrouw [verzoekster] aan, in en om het huis en de tuin beschrijven?
Ik verwijs naar rubriek 7.3 waarin deze belastingaspecten in de verschillende deeltaken zijn beschreven.
9. Wilt u deze belasting relateren aan de door de verzekeringsgeneeskundige Kruithof c.q.de door de verzekeringsgeneeskundige Knepper omschreven belastbaarheid en aangeven welke taken mevrouw [verzoekster] redelijkerwijs niet meer kan uitvoeren?
Hierbij heb ik als volgt geredeneerd:
- Het betreft de hypothetische situatie dat betrokkene en haar partner minimaal 40 uren per week werken. Daarbij ben ik uitgegaan van een zo evenwichtig mogelijke verdeling van taken tussen betrokkene en haar partner, wat mij in de gegeven situatie aannemelijk lijkt. Bij de uitval is ermee rekening gehouden dat er weinig ruimte is bij een fulltime baan om werkzaamheden qua belastingaspecten af te wisselen of de diverse taken te verdelen over meerdere tijdstippen per dag of per week.
- Daarnaast geldt dat het zeer aannemelijk is, indien het betrokkene gelukt zou zijn om in de hypothetische situatie zonder ongeval, een hogere functie te bereiken en een bijbehorend hoger salaris te verdienen, zij een huishoudelijke hulp van 3 uren per week zou hebben gehad.
In bijlage 16 (huidige woning) en bijlage 17 (toekomstige woning) bij dit rapport is de uitval gegeven in de huishoudelijke taken (systeem Githa) door een vergelijking te maken tussen de beperkingen van de heer Kruithof en de belastingaspecten in de diverse deeltaken.
De heer Kruithof heeft, in tegenstelling tot de heer Knepper, zowel beperkingen gegeven ten aanzien klimmen/klauteren als knielen/hurken, kortcyclisch buigen en torderen, gebruik van de nek. Deze handelingen/houdingen komen in min of meerdere mate voor bij de schoonmaaktaken. In samenhang met de beperkingen voor het bovenhands reiken (stoffen/zemen boven schouderhoogte, ramen wassen et cetera) geeft dit uitval in de taken ten behoeve van het schoonmaken. Bij de Zorg voor de voeding, zorg voor textiel worden deze beperkingen niet overschreden. Ook niet bij het doen van boodschappen omdat betrokkene nog tot 10 kg kan tillen/dragen. Hiermee is het mogelijk tassen en kratten zo te vullen dat dit gewicht niet wordt overschreden bij het in en uit de auto tillen of in/uit de boodschappenwagen. (…)
De uitval in de huidige woning bedraagt dan 2,4 uren per week (bij fulltime werken). In de situatie dat betrokkene niet werkt en zij de activiteiten kan spreiden over de dag en de week is er geen uitval in haar aandeel van de taken; zoals dat ook nu niet aan de orde is. In de toekomstige woning bedraagt de uitval 3,5 uren per week.
Indien rekening wordt gehouden met de beperkingen van de heer Knepper dan is er alleen uitval aan te geven voor het stoffen/klamvochtig nat afnemen, bedden verschonen, ramen wassen en overige schoonmaakactiviteiten.
De uitval in de huidige woning bedraagt dan: 7,3 uren per 4 weken of circa 1,8 uren per week. In de toekomstige woning bedraagt de uitval: 9,7 uren per 4 weken of circa 2,4 uren per week (…)”
3 Het deelgeschil
3.1.
Het verzoek van [verzoekster], zoals dat bij verzoekschrift d.d. 21 september 2012 is gedaan, luidt:
1. te bepalen dat het deskundigenbericht van verzekeringsgeneeskundige mr. G.J. Kruithof van 7 juni 2010 en in het bijzonder de daarin vermelde beperkingen als gevolg van het ongeval van 16 november 2006 basis is voor de verdere schadeafwikkeling tussen partijen;
2. de heer G. Wevers, verbonden aan Arbeidsdeskundig Bureau Radar B.V., te benoemen en hem opdracht te geven rapport uit te brengen aan de hand van de door [verzoekster] geformuleerde vraagstelling alsmede Rialto te veroordelen in de (voorschot)kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van het onderzoek;
3. de kosten van het deelgeschil te begroten en Rialto te veroordelen tot betaling daarvan.
3.2.
Aan dit verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat Rialto weliswaar aansprakelijkheid heeft erkend voor de schade, maar dat Rialto nog nauwelijks enige schade heeft vergoed omdat Rialto van mening is dat de klachten en beperkingen waar [verzoekster] sinds het ongeval mee kampt geen ongevalsgevolg zijn. Ondanks dat inmiddels een drietal medische deskundigenberichten heeft plaatsgevonden blijft Rialto dit causaal verband betwisten en in het verlengde daarvan weigerachtig de schade van [verzoekster] te vergoeden. Partijen hebben in onderling overleg Kruithof gevraagd een verzekeringsgeneeskundig rapport op te stellen, zodat dit rapport ook de basis moet zijn voor de verdere schadeafwikkeling, waaronder een arbeidsdeskundig onderzoek. Het rapport van Knepper kan niet als basis dienen, omdat deze verzekeringsarts [verzoekster] niet heeft gezien, het rapport onjuistheden bevat en het verder niet voldoet aan een aantal zeer belangrijke basisbeginselen.
3.3.
Rialto heeft verweer gevoerd, hetgeen in eerste instantie (tevens) is uitgemond in een tegenverzoek inhoudende dat de rechtbank primair voor recht verklaart dat bij de beoordeling van deze zaak dient te worden uitgegaan van de beperkingen zoals vastgesteld door verzekeringsgeneeskundige Knepper, met benoeming van de heer Audenaerde tot arbeidsdeskundige, waarbij in de vraagstelling rekening wordt gehouden met hetgeen Rialto (in de alinea’s 30 tot en met 32 van het verweerschrift) heeft aangegeven en subsidiair een nieuw neuropsychologisch onderzoek gelast, uit te voeren door dr. Bruins of dr. Middelkoop, met gelijktijdige gelasting van een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek, te verrichten door verzekeringsgeneeskundige Knepper.
3.4.
Aan dit tegenverzoek heeft Rialto het volgende ten grondslag gelegd. Vanwege de omstandigheid dat door [verzoekster] tijdens het onderzoek door neuroloog Bernsen eenzijdig is besloten een neuropsychologisch onderzoek te laten verrichten door neuropsycholoog Van der Werff is het debat tussen partijen over de beperkingen in de visie van Rialto aanzienlijk gecompliceerd. Rialto heeft zowel tegen deze gang van zaken als op inhoudelijke gronden bezwaar gemaakt tegen het neuropsychologisch onderzoek. Hoewel Rialto ten behoeve van de voortgang in de afwikkeling van deze zaak heeft ingestemd met de benoeming van Kruithof heeft Rialto tegelijkertijd uitdrukkelijk aangegeven zich niet aan de uitkomst van de rapporten van de neuropsycholoog en de psychiater gebonden te achten voor het geval partijen niet tot minnelijke overeenstemming zouden komen. Volgens Rialto doet dit geval zich nu voor. Rialto is van mening dat het rapport van Kruithof niet als uitgangspunt kan dienen voor de verdere schadeafwikkeling omdat Kruithof gebruikt maakt van een verouderde methode en hij op niet navolgbare en niet onderbouwde wijze onder meer de bevindingen van de neuropsycholoog in beperkingen vertaalt. Omdat [verzoekster] die mening niet deelde was Rialto genoodzaakt een second opinion te vragen, reden waarom Rialto het rapport van Kruithof heeft laten toetsen door Knepper. Rialto is van mening dat uitgegaan moet worden van de beperkingen zoals Knepper die heeft vastgesteld. Voor wat betreft het arbeidsdeskundig onderzoek hebben partijen pre-processueel overeenstemming bereikt over benoeming van de heer E. Audenaerde (Heling & Partners), zodat Rialto niet inziet op grond waarvan [verzoekster] thans voorstelt de heer Wevers te benoemen. Indien en voor zover het primaire tegenverzoek niet kan worden toegewezen moet volgens Rialto een nieuw neuropsychologisch onderzoek worden verricht, gevolgd door een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek voordat een arbeidsdeskundig onderzoek kan worden verricht.
3.5.
In verband met het door Artoos verrichte onderzoek heeft Rialto bij haar “schriftelijke toelichting in deelgeschil” aangegeven af te zien van haar primaire en subsidiaire tegenverzoek.
3.6.
De rechtbank zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de standpunten van partijen.
4 De beoordeling
4.1.
Het tussen partijen bestaande debat over de vraag of de deskundigenrapportage van Kruithof als uitgangspunt kan dienen in het vervolg van het traject van de schadeafwikkeling beperkt zich, gezien de inhoud van het deskundigenbericht van Artoos, thans nog tot de schadepost huishoudelijke hulp.
4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vraag of het deskundigenrapport van Kruithof de basis moet zijn voor de verdere schadeafwikkeling het volgende voorop. De rapportage van Kruithof zal als uitgangspunt kunnen dienen voor de (buitengerechtelijke) afwikkeling van de schade van [verzoekster] indien partijen er rekening mee moeten houden dat indien in een bodemprocedure beoordeeld zou moeten worden of door Kruithof vastgestelde beperkingen (logisch) volgen uit de hem ter beschikking gestelde rapportages van de psychiater, de neuroloog en de neuropsycholoog en uit het door Kruithof zelf verrichtte onderzoek. Het rapport moet dus antwoord geven op de vraag naar de beperkingen op een zodanige begrijpelijke wijze, dat aan de hand daarvan een arbeidsdeskundige beoordeling kan plaatsvinden. Daarbij geldt dat de deskundige vrij is in de wijze waarop hij het onderzoek verricht. Zijn rapport dient evenwel deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking deugdelijk motiveert. Ook komt betekenis toe aan het feit dat partijen in principe in onderling overleg zijn overeengekomen Kruithof te laten rapporteren.
4.3.
Dit betekent dat van de partij die een deskundigenbericht bekritiseert mag worden verlangd dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de door partijen benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. Er zullen dus zwaarwegende en steekhoudende bezwaren over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, op grond waarvan de rechtbank beslist het deskundigenbericht naast zich neer te leggen.
4.4.
De rechtbank constateert dat Rialto geen bezwaren heeft geformuleerd ten aanzien van de wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht van Kruithof. Voor wat betreft de door Rialto gestelde bezwaren tegen de inhoud van het rapport van Kruithof, mede gebaseerd op het rapport van Knepper, geldt dat naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan het hiervoor onder rechtsoverweging 4.3. weergegeven criterium. De verschillen in uitval die door beide verzekeringsgeneeskundigen wordt beschreven is op het punt van de huishoudelijke hulp zodanig klein dat Rialto niet in haar standpunt kan worden gevolgd dat “het rapport van Kruithof beneden de maat is”. De uitval in de huishoudelijke taken bedraagt volgens Artoos immers, indien Kruithof wordt gevolgd, 2,4 uren per week voor wat betreft de huidige woning en 3,5 uren per week in de toekomstige woning, terwijl uitgaande van het rapport van Knepper deze uitval 1,8 uren respectievelijk 2,4 uren bedraagt. Overigens concludeert Rialto zelf ook dat de verschillen tussen Knepper en Kruithof niet relevant zijn voor de schadebegroting.
Nu derhalve een deugdelijke onderbouwing van de inhoudelijke kritiek ontbreekt, is in zoverre geen sprake van voldoende zwaarwegende en steekhoudende argumenten over de inhoud van het rapport van Kruithof. Het verweer faalt. Het rapport van Knepper kan in ieder geval geen uitgangspunt vormen voor de verdere afwikkeling van de schade nu Knepper heeft gerapporteerd zonder [verzoekster] te hebben gezien of gesproken.
4.5.
Ook aan het verweer inhoudende dat Rialto een voorbehoud had gemaakt bij het benaderen van Kruithof en zich dus niet aan de bevindingen van Kruithof heeft gecommitteerd, gaat de rechtbank voorbij. Wat daarvan verder ook zij gezien het uitgangspunt dat een gezamenlijk geëntameerde expertise beide partijen in beginsel bindt, blijken – zoals de rechtbank ook reeds hiervoor overwoog – de verschillen tussen Kruithof en Knepper, zoals Rialto zelf ook aangeeft, zo klein dat zij in zoverre niet relevant zijn voor de schadebegroting.
4.6.
Rialto voert ook aan dat [verzoekster], gezien het feit dat de verschillen tussen de rapporten van de verzekeringsgeneeskundige niet relevant zijn voor schadebegroting, geen belang heeft bij haar verzoek en daarnaast dat niet valt in te zien dat en op welke wijze een toewijzing van het verzoek een vaststellingsovereenkomst tussen partijen dichterbij zal brengen, omdat op dit moment niet eens vaststaat en niet aannemelijk is dat het verschil van 0,5 uur uitval voor huishoudelijke taken per week zal leiden tot een patstelling in de onderhandelingen, aldus Rialto. De rechtbank gaat ook aan deze verweren voorbij. Uit het feit dat partijen ondanks het beschikbaar komen van de rapportage van Artoos een (schriftelijke) voortzetting wensten van dit deelgeschil leidt de rechtbank af dat partijen er klaarblijkelijk niet in zijn geslaagd de zaak onderling te regelen. Hiermee is het belang van [verzoekster] bij een uitspraak in deelgeschil gegeven. Bovendien valt niet uit te sluiten dat deze uitspraak kán bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.7.
De rechtbank zal het verzoek tot benoeming van arbeidsdeskundige Wevers afwijzen in verband met het feit dat partijen gedurende deze deelgeschilprocedure zijn overeengekomen Artoos (op basis van de beide voorliggende verzekeringsgeneeskundige rapporten) te laten rapporteren.