Rb R. dam 100609 oordeel over expertise na hartaanval; geen bindend advies; rb benoemt nieuwe desk.
- Meer over dit onderwerp:
Rb R. dam 100609 oordeel over expertise na hartaanval; geen bindend advies; rb benoemt nieuwe deskundige
4.11. De rechtbank neemt met partijen tot maatstaf dat indien
komt vast te staan dat - als gesteld door [eiseres] en betwist door
IJsselland - de cardiologen op 9, 13, 16 en/of 20 augustus 1999 jegens
[eiseres] niet hebben gehandeld zoals in 1999 van een redelijk
handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mocht worden verlangd, sprake
is van medisch onzorgvuldig handelen en IJsselland derhalve
aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] als gevolg hiervan.
4.12. Dat sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen op 16
augustus 1999 staat gezien de erkenning hiervan door IJsselland reeds
vast. Met betrekking tot het gestelde medisch onzorgvuldig handelen op
9, 13 en 20 augustus 1999 overweegt de rechtbank als volgt.
4.13. [eiseres] onderbouwt haar stellingen met de (aanvullende)
rapportages van [persoon 2] en [persoon 1]. IJsselland onderbouwt haar
verweer met de rapportage van [persoon 3] en [persoon 4] en de
aanvullende rapportage van [persoon 3].
de primaire stelling van [eiseres] (bindend advies overeengekomen)
4.14. [eiseres] stelt primair - betwist door IJsselland - dat het
gezamenlijk verzoek van partijen, neergelegd in de aanbiedingsbrief en
in samenhang met de tussen partijen gevoerde correspondentie, moet
worden gekwalificeerd als een partijen bindende
vaststellingsovereenkomst c.q. bindend advies, waaruit volgt dat de
rapportage van [persoon 2] moet worden beschouwd als een vaststelling
als bedoeld in artikel 7:901 BW, inhoudende dat met de uitkomst van de
rapportage van [persoon 2] het geschil of sprake is van medisch
onzorgvuldig handelen definitief zou worden beëindigd. Volgens
[eiseres] hebben partijen de uitkomst van deze expertise derhalve reeds
op voorhand aanvaard, althans mocht [eiseres] er gerechtvaardigd op
vertrouwen dat zulks ook de bedoeling was van IJsselland. [eiseres]
stelt zich dan ook op het standpunt dat [persoon 2] tussen partijen
heeft vastgesteld wat rechtens geldt. Ingevolge de conclusies van
[persoon 2] staat derhalve rechtens vast dat sprake is geweest van
medisch onzorgvuldig handelen op 9, 13, 16 en 20 augustus 1999, waarmee
de aansprakelijkheid van IJsselland voor de hierdoor veroorzaakte
schade vaststaat, aldus [eiseres].
4.15. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres] voorgestane
gebondenheid tot de essentialia van een overeenkomst behoort en
derhalve uitdrukkelijk overeen zal moeten zijn gekomen tussen partijen,
hetgeen in het onderhavige geval op basis van de stellingname van
[eiseres] niet is komen vast te staan. Het volgende is hiervoor
redengevend.
4.16. Dat uit de aanbiedingsbrief en correspondentie tussen partijen
blijkt dat partijen het - op voorstel van Medirisk - eens waren over de
keuze van de persoon van de deskundige alsmede over de - door Medirisk
geconcipieerde - vraagstelling met betrekking tot de eventuele
aansprakelijkheid en de schade die hieruit zou kunnen voortvloeien en
zij kennelijk allebei in beginsel de bedoeling hadden de schade aan de
hand van voornoemde expertise af te wikkelen, brengt niet mee dat
partijen bindend advies zijn overeengekomen. Uit voormelde
overeenstemming valt immers niet af te leiden dat partijen
ondubbelzinnig de wil hadden zich op voorhand onvoorwaardelijk en
definitief te binden aan vaststelling van de aansprakelijkheid en
schade door een beslissing van een derde als bedoeld in artikel 7:900
e.v. BW.
4.17. De afspraak ‘kosten ongelijk’ maakt dit, anders dan [eiseres]
aanvoert, niet anders. Uit een dergelijke afspraak over de
kostenverdeling kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden
afgeleid dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld en dus moet
betalen zich reeds daardoor bij voorbaat aan het oordeel van de
deskundige gebonden acht of moet achten en aldus zijn recht om dit
oordeel te bestrijden zou hebben prijsgegeven.
4.18. [eiseres] beroept zich voorts op een brief van Medirisk aan
[persoon 2] van 22 april 2004, waarin wordt vermeld - voor zover hier
van belang, kort gezegd - dat in het geval dat [persoon 2] van mening
blijft dat sprake is geweest van medisch onzorgvuldig handelen, het
zinvol wordt geacht [eiseres] op te roepen voor onderzoek ter bepaling
van de schade als gevolg van het onzorgvuldig handelen. Deze opmerking
ziet naar het oordeel van de rechtbank louter op de vervolgstap van
schadevaststelling indien [persoon 2] zou volharden in de - door
Medirisk ook op dat moment nog gemotiveerd betwiste - aansprakelijkheid
en kan niet worden aangemerkt als het prijsgeven van deze betwisting.
Hierin kan derhalve geen bevestiging worden gevonden voor het standpunt
van [eiseres] dat IJsselland onvoorwaardelijk had ingestemd met het
oordeel van [persoon 2] betreffende deze aansprakelijkheid en schade.
4.19. Gelet op het vorenstaande volgt de rechtbank evenmin de stelling
van [eiseres] dat het in de gegeven situatie op de weg van IJsselland
had gelegen een uitdrukkelijk voorbehoud te maken als zij niet gebonden
wilde zijn aan het deskundigenoordeel.
4.20. [eiseres] voert voorts nog aan dat IJsselland pas bijna drie
jaar na de uitvoering van de expertise het standpunt heeft ingenomen
dat de expertise ten onrechte niet door [persoon 1] is verricht en dat
dit te laat is voor honorering. Ook uit dit tijdsverloop kan naar het
oordeel van de rechtbank echter geen gebondenheid van IJsselland aan de
rapportage van [persoon 2] voortvloeien. Daarbij wordt in aanmerking
genomen dat Medirisk reeds binnen vijf maanden na kennisneming van de
rapportage van [persoon 2] uitvoerig heeft verzocht aan [persoon 2] om
de zaak nader te beschouwen en vragen te beantwoorden en [persoon 2]
hierop pas na bijna twee jaar heeft gereageerd. Hieruit blijkt dat de
vertraging waarop [eiseres] zich hier beroept niet alleen maar te
wijten was aan IJsselland.
de subsidiaire stelling van [eiseres] (de bewijswaarde van de deskundigenrapporten)
4.21. Subsidiair stelt [eiseres] dat zij door het overleggen van de
(aanvullende) rapportages van [persoon 2] en [persoon 1] inhoudelijk
heeft voldaan aan haar bewijslast ex artikel 150 van het Wetboek van
Rechtsvordering (Rv). IJsselland voert hiertegen gemotiveerd verweer,
onder meer met verwijzing naar de (aanvullende) rapportages van
[persoon 3] en [persoon 4].
4.22. De rechtbank stelt voorop dat de rapportage van een deskundige
in beginsel tot bewijs kan dienen. De rechtbank is vrij in de
waardering van de (bewijs)waarde die aan de inhoud van de door partijen
overgelegde deskundigenrapporten kan worden toegekend.
4.23. De stelling van IJsselland dat de rapportage van [persoon 2]
slechts een advies is aan de medisch adviseurs van partijen, doet er,
wat daar ook van zij, niet aan af dat [eiseres] de rapportage van
[persoon 2] in dit geding heeft overgelegd en zich ter voldoening aan
haar stelplicht en bewijslast op de inhoud ervan beroept.
Anders dan IJsselland meent, kan op basis van hetgeen IJsselland heeft
aangevoerd met betrekking tot de totstandkoming, inrichting en inhoud
van de rapportage van [persoon 2] naar het oordeel van de rechtbank
niet geconcludeerd worden dat [persoon 2] onvoldoende deskundig zou
zijn op het onderhavige gebied, dat getwijfeld zou moeten worden aan
haar onbevangenheid, of dat [persoon 2] om die reden of anderszins de
redelijkheid en billijkheid heeft overschreden.
Ook overigens staan de aspecten waarop IJsselland de (aanvullende)
rapportages van [persoon 2] en [persoon 1] bestrijdt naar het oordeel
van de rechtbank op zichzelf niet in de weg aan het gebruik van deze
rapportages bij de beoordeling van het geschil. Zij zullen daarin dan
ook worden betrokken.
4.24. De rechtbank neemt bij de bewijswaardering van de (aanvullende)
rapportages van [persoon 2] en [persoon 1] de volgende maatstaf in
acht. Indien komt vast te staan dat partijen een in beginsel ter
afronding van het debat bedoelde expertise zijn overeengekomen, zij het
tevoren eens zijn geworden over de persoon van de aan te zoeken
deskundige, het voor te leggen dossier alsmede de te stellen vragen,
zij opmerkingen hebben kunnen maken en verzoeken hebben kunnen doen bij
de deskundige en de deskundige hierop zorgvuldig heeft gereageerd in
diens rapportage, is het gewicht van een dergelijk rapport bij de
bewijswaardering in beginsel vergelijkbaar met het rapport van een door
de rechter benoemde deskundige. In dat geval zullen er zwaarwegende en
steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de
inhoud van een aldus tot stand gekomen rapport moeten zijn, wil de
rechtbank besluiten dat zij een dergelijk rapport naast zich neerlegt.
4.25. Met betrekking tot de totstandkoming van de rapportages van
[persoon 2] en [persoon 1] stelt de rechtbank allereerst vast dat
partijen het eens waren over het doen verrichten van een expertise min
of meer ter afronding van hun debat door [persoon 1] alsmede de aan
[persoon 1] te stellen vragen aangaande de aansprakelijkheid. De
stelling van [eiseres] dat Medirisk had voorgesteld de expertise te
doen verrichten door een cardioloog van het AMC is onvoldoende
specifiek, nu blijkens de ook door [eiseres] overgelegde brief van
Medirisk aan de raadvrouwe van [eiseres] van 9 december 2002 Medirisk
heeft voorgesteld de expertise specifiek te laten verrichten door
[persoon 1], hoogleraar en als cardioloog verbonden aan het AMC. De
expertise-opdracht is vervolgens ook feitelijk aan [persoon 1]
verstrekt. Niet in geding is dat vervolgens niet [persoon 1] maar
[persoon 2] de expertise heeft verricht.
Derhalve staat als onvoldoende weersproken staat vast dat IJsselland
niet heeft ingestemd met de benoeming van [persoon 2] en dat [persoon
2] zonder voorafgaand overleg en zonder consent van IJsselland heeft
gerapporteerd.
4.26. [persoon 1] heeft in zijn rapportage achteraf weliswaar de
bevindingen en conclusies in de rapportage van [persoon 2]
onderschreven, maar aangezien [persoon 2] - blijkens de rapportage van
[persoon 1] - [persoon 1]s medewerkster was en [persoon 1] de aan hem
verstrekte opdracht zelf heeft overgedragen aan [persoon 2], kan naar
het oordeel van de rechtbank aan zijn rapportage niet dezelfde
bewijskracht worden toegekend als indien hij, zoals door partijen was
overeengekomen, direct zelf had gerapporteerd. Dit geldt temeer nu, als
onweersproken aangevoerd door IJsselland, de rapportage van [persoon 1]
niet op gezamenlijk verzoek tot stand is gekomen en [persoon 1]
partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld vragen te stellen en
opmerkingen te maken met betrekking tot zijn rapportage .
4.27. Zoals onweersproken is aangevoerd door [eiseres], heeft
IJsselland wel de gelegenheid gehad om haar visie op de rapportage van
[persoon 2] kenbaar te maken en deze gelegenheid ook benut bij brief
van Medirisk van 22 april 2004. De rechtbank is echter met IJsselland
van oordeel dat in de reactie hierop bij brief van [persoon 2] aan
Medirisk van 26 januari 2006 niet duidelijk naar voren komt dat
[persoon 2] de inhoud van de informatie, de vragen en het commentaar
als vervat in de brief van Medirisk voldoende zorgvuldig heeft
meegewogen in haar oordeel. Los van het feit dat de reactie van
[persoon 2] wel heel lang op zich heeft laten wachten, is die namelijk
bijzonder summier en wordt daarin feitelijk volstaan met de mededeling
dat [persoon 2] bij haar standpunt blijft. Naar het oordeel van de
rechtbank had het commentaar van Medirisk een meer uitgebreide reactie
gerechtvaardigd.
4.28. Het vorenstaande brengt mee dat de (aanvullende) rapportages van
[persoon 2] en [persoon 1] - op zichzelf en in onderlinge samenhang
beschouwd - reeds gelet op de totstandkoming daarvan niet hetzelfde
gewicht in de schaal leggen als een rapportage van een door de
rechtbank benoemde deskundige.
4.29. IJsselland heeft bovendien inhoudelijke bezwaren ingebracht
tegen de rapportages van [persoon 2] en [persoon 1]. IJsselland betoogt
dat de conclusies in de rapportage van [persoon 2] geen steun vinden in
de feiten, gebaseerd zijn op onjuiste aannames en veronderstellingen en
dat bovendien de verkeerde maatstaf wordt gehanteerd. IJsselland
betoogt onder verwijzing naar de (aanvullende) rapportages van [persoon
3] en [persoon 4] dat, met uitzondering van het ECG van 16 augustus
1999, in het behandeltraject wèl is gehandeld conform de professionele
standaard.
4.30. [eiseres] voert op haar beurt aan dat aan de (aanvullende)
rapportages van [persoon 3] en [persoon 4] geen doorslaggevende
betekenis kan worden toegekend aangezien zij hebben gerapporteerd op
verzoek van één procespartij en derhalve niet als onafhankelijk
gekenschetst kunnen worden. [eiseres] betwist bovendien de inhoud
hiervan onder verwijzing naar de uitgebreide inhoudelijke reactie
daarop door [persoon 1] in zijn aanvullende rapportage,
waarin [persoon 1] bij zijn conclusie blijft dat er medisch
onzorgvuldig is gehandeld als omschreven in de rapportage van [persoon
2].
4.31. De rechtbank stelt in het verlengde van het overwogene onder
4.22. en 4.24. voorop dat - anders dan [eiseres] meent - het IJsselland
vrij staat de betekenis van de (aanvullende) rapportages van [persoon
2] en [persoon 1] voor het bewijs te bestrijden met rapportage van
eenzijdig door haar geraadpleegde deskundigen. Ook de bewijswaardering
van eenzijdige, in de zin van niet in onderling overleg tussen partijen
totstandgekomen, rapportage staat ter discretie van de rechtbank.
De rechtbank neemt bij de bewijswaardering van de (aanvullende)
rapportages van [persoon 3] en [persoon 4] enerzijds in aanmerking dat
[eiseres] geen invloed heeft gehad op de keuze van deze deskundigen en
de te stellen vragen. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat [eiseres]
de deskundigheid van [persoon 3] en [persoon 4] niet in twijfel heeft
getrokken en dat ook overigens voor de rechtbank geen aanleiding
bestaat aan die expertise te twijfelen. Voorts is niet in geding dat de
vraagstelling aan [persoon 3] en [persoon 4] adequaat was en dat zij
hebben kunnen beschikken over alle relevante informatie.
Een en ander afwegend, kan niet op voorhand worden geoordeeld dat de
waarde van deze zogenaamde partijrapportages gering of zelfs nihil is.
Dit brengt de rechtbank bij de inhoudelijke beoordeling van de bezwaren
die door IJsselland op basis van de (aanvullende) rapportages van
[persoon 3] en [persoon 4] worden geuit tegen de rapportages van
[persoon 2] en [persoon 1].
(...volgt uitgebreide bespreking van de diverse rapportages EJD)
Uit het vorenstaande volgt dat naar het oordeel van de
rechtbank thans het door [eiseres] gestelde causaal verband tussen de
door haar gestelde schade en het - reeds vaststaande - medisch
onzorgvuldig handelen op 16 augustus respectievelijk - als gesteld door
[eiseres] en betwist door IJsselland - op 9, 13 en 20 augustus 1999 nog
niet vaststaat.
De rechtbank acht bij de nadere beoordeling hiervan nieuwe deskundige voorlichting onontbeerlijk, als na te noemen.
benoeming nieuwe deskundige
4.56. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de benoeming van
een nieuwe deskundige ex artikel 194 en volgende Rv onontbeerlijk
teneinde de vordering nader te kunnen beoordelen.
Alvorens tot de benoeming van de deskundige over te gaan, zullen
partijen zich bij akte, eerst aan de zijde van [eiseres] en daarna aan
die van gedaagden, kunnen uitlaten over de persoon van de te benoemen
deskundige en de aan deze te stellen vragen. Tevens kunnen zij zich
daarbij uitlaten over de partij die het aan de deskundige te betalen
voorschot zal dienen te betalen. De rechtbank gaat ervan uit dat (de
raadslieden van) partijen hierover alvorens een akte te nemen overleg
hebben gevoerd, zodat zij mogelijkerwijs met een eenstemmig voorstel
kunnen komen.
4.57. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank zal aan de
deskundige in ieder geval gevraagd moeten worden of sprake is geweest
van medisch onzorgvuldig handelen - behalve op 16 augustus 1999 - op 9,
13 en/of 20 augustus 1999 volgens de onder 4.11. weergegeven maatstaf.
Uit het overwogene onder 4.49. vloeit voort dat de rechtbank geen
noodzaak ziet tot deskundige voorlichting over de vraag of de aldaar
bedoelde locale protocollen en gebruiken voldeden aan de professionele
medische standaard anno 1999.
Indien en voor zover het antwoord op voornoemde aansprakelijkheidsvraag
bevestigend zal zijn, dient tevens aan de deskundige te worden gevraagd
of het medisch onzorgvuldig handelen op de te onderscheiden momenten
ertoe heeft geleid dat [eiseres] schade heeft geleden en zo ja, waaruit
die schade bestaat. Daarbij dient de deskundige te worden gevraagd te
specificeren of en zo ja, in welke mate, tengevolge van dit
respectievelijke medisch onzorgvuldig handelen, in het bijzonder de
daardoor veroorzaakte vertraagde diagnose en adequate behandeling, de
kans op een beter behandelingsresultaat is verspeeld. Daarbij dient
uitdrukkelijk rekening gehouden te worden met de hartaanval die
[eiseres] heeft doorgemaakt op 12 augustus 1999. LJN BI9931