Rb Rotterdam 170914 betwisting eenzijdige expertise door ma zonder specialistische kennis van psychiatrie onvoldoende om conclusies van psychiater "onderuit te halen"
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 170914 onrechtmatig observatieonderzoek na verdenking van simulatie; vordering terugbetaling voorschotten (vooralsnog) afgewezen
- betwisting eenzijdige expertise door ma zonder specialistische kennis van psychiatrie onvoldoende om conclusies van [psychiater] "onderuit te halen";
4 De beoordeling
in conventie
4.1.
De rechtbank zal allereerst ingaan op de gang van zaken betreffende de onderzoeken van [gedaagde1] omtrent de door haar gestelde letselschade in het kader van het bereiken van een regeling.
4.2.1.
Het staat tussen partijen vast dat de rapportage van neuroloog [neuroloog] van 5 januari 2009 als een gezamenlijke expertise moet worden aangemerkt. Partijen zijn het er over eens dat vervolgens een psychiatrische expertise moest worden uitgevoerd.
4.2.2.
Bij brief van15 januari 2009 vraagt Cunningham Lindsay Nederland bv (hierna: Cunningham) namens Aegon aan de raadsman van [gedaagde1] een voorstel voor de psychiatrische expertise aan te leveren. Na onderhandelingen tussen partijen over een regeling verzoekt Andriessen & Geurst Expertises B.V., schaderegelaar voor Aegon, de raadsman van [gedaagde1] om een kopie van de te verzenden aanvraag voor een psychiatrische expertise; namens Aegon wordt hierbij het voorstel gedaan deze expertise te laten verrichten door [persoon2]. Tegen de ontvangen vraagstelling aan de psychiater heeft Aegon geen bezwaar gemaakt.
Zonder verder overleg heeft [gedaagde1] zich vervolgens gewend tot psychiater [psychiater] voor een onderzoek met inachtneming van de genoemde vraagstelling. Niet is gesteld of gebleken dat Aegon heeft gereageerd op de mededeling hiervan van de raadsman van [gedaagde1] op 10 september 2009.
[psychiater] rapporteert, na een onderzoek op 13 november 2009, op 19 januari 2010. Een nader rapport, naar aanleiding van kanttekeningen bij het rapport van 19 januari 2010 van de medisch adviseur van Aegon, volgt op 22 april 2010.
4.2.3.
[gedaagde1] stelt dat psychiater [psychiater] als gezamenlijk deskundige is aangesteld; Aegon betwist dit.
4.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat [psychiater] niet als een gezamenlijk expert van partijen aangemerkt kan worden. Weliswaar waren partijen het er over eens dat er een psychiatrisch onderzoek moest komen en hebben zij overeenstemming bereikt over de vraagstelling aan de onderzoekend psychiater, maar over de persoon van de deskundige was geen overeenstemming bereikt. Hieraan doet niet af dat namens Aegon niet is gereageerd op de mededeling namens [gedaagde1] dat [psychiater] voor het psychiatrisch onderzoek was benaderd. Evenmin is gesteld of gebleken dat achteraf tussen partijen overeenstemming over de persoon en het onderzoek van [psychiater] is bereikt, nu al spoedig na ontvangst van het eerste rapport van [psychiater] de medisch adviseur van Aegon hierbij kanttekeningen heeft geplaatst en ook vervolgens Aegon de uitkomsten van het onderzoek door [psychiater] niet heeft geaccepteerd.
4.3.1.
De medisch adviseur van Aegon heeft op 21 december 2011 het medisch dossier voorgelegd aan [arts] voor een nader medisch advies. Aegon stelt dat [arts] als gezamenlijk expert moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.3.2.
[gedaagde1] heeft weliswaar de – vereiste – machtiging gegeven voor het inzien door [arts] van haar medische gegevens, maar dit brengt niet mee dat het rapport van [arts] als een gezamenlijke expertise moet worden aangemerkt. Niet is gesteld of gebleken dat over de persoon van [arts] en de vraagstelling aan [arts] enig overleg tussen partijen is gevoerd. [arts] vangt zijn rapport van 12 januari 2002 ook aan met de alinea:
‘Op uw verzoek d.d. 8-4-2011, na toezending medische gegevens d.d. 21 december 2011 met schriftelijke machtiging, bestudeerde ik het dossier van mevrouw [gedaagde1] in het kader van een second opinion.’
De rechtbank merkt het rapport van [arts] dan ook niet aan als een gezamenlijke expertise.
4.4.1.
[arts] heeft in zijn advies van 12 januari 2012 met name kritiek op de deskundigheid van [psychiater] en concludeert, zoals hiervoor onder 2.4. is overwogen dat op goede gronden geconcludeerd kan worden dat er sprake is van simulatie van de klachten door [gedaagde1].
4.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de rapportage van [psychiater] niet als een gezamenlijke expertise aangemerkt kan worden, aan zijn rapport als dat van een partijdeskundige op psychiatrisch gebied zonder weerlegging door een vakgenoot waarde moet worden toegekend. De kanttekeningen van de medisch adviseur van Aegon en het rapport van [arts] zijn onvoldoende om de conclusies van [psychiater] onderuit te halen. Niet is immers gesteld of gebleken dat [arts], die in januari 2012 als adviserend arts werkzaam was, over enige specialistische kennis op het terrein van de psychiatrie beschikt. Ook de aanduiding op zijn briefpapier ‘neuroloog n.p.’ - naar de rechtbank begrijpt is ‘n.p.’ een afkorting voor niet praktiserend en wat er verder ook van deze aanduiding zij - geeft hiertoe geen aanleiding. Dit leidt ertoe dat de rechtbank aan de conclusies van [arts] betreffende de waardering van het rapport van [psychiater] en de daaraan verbonden gevolgtrekkingen van [arts] voorbijgaat.