Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Hertogenbosch 130612 whiplash; gebrekkige motivering arbeidsdeskundige; nadere informatie werkzaamheden noodzakelijk

Rb 's-Hertogenbosch 130612 whiplash; gebrekkige motivering arbeidsdeskundige; nadere informatie werkzaamheden noodzakelijk

vervolg op rb-s-hertogenbosch-130711-whiplash-beoordeling-causaal-verband-2e-ongeval-nadat-nav-eerder-ongeval-een-schadevergoeding-van-hfl-55000000-was-overeengekomen

1.  De verdere beoordeling 

1.1.  In het tussenvonnis van 13 juli 2011 heeft de rechtbank een verhoor van deskundigen gelast, alsmede een comparitie van partijen. Ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank is op 19 januari 2012 de door de rechtbank benoemde registerarbeidsdeskundige J.A.J. [W] gehoord, alsmede de door [x] ingeschakelde registerarbeidsdeskundige J.W.M. van [H] en de door ASR ingeschakelde registerarbeidsdeskundige J.P.H.M. [V]. 

de beperkingen 

1.2.  Zoals de rechtbank al heeft overwogen in het tussenvonnis van 13 juli 2011 zijn de verzekeringsgeneeskundigen [K] en [Kr] het er over eens dat er na het tweede ongeval beperkingen zijn ontstaan ten aanzien van psychische belasting. Zij achten [x] sindsdien buiten staat onder veelvuldige hoge werkdruk, frequente deadlines of veelvuldige onderbrekingen werkzaam te zijn. 
1.3.  De betekenis hiervan lichten zij als volgt toe. [K] constateert met een uitvoerige motivering dat de neuropsychologische onderzoeken geen bruikbaar houvast bieden om cognitieve beperkingen als ongevalgevolg te beoordelen (pagina 16 en 17 rapport [K]). Hij constateert tevens dat de drie door de rechtbank benoemde neurologen geen afwijkingen constateren, maar hij vindt voldoende aanleiding om, in tegenstelling tot twee van de drie benoemde neurologen, te concluderen dat er een medische reden is om beperkingen vast te stellen (eveneens pagina 17 van het rapport). 
De geduide cognitieve beperkingen motiveert [K] op pagina’s 17/18 van zijn rapport vervolgens aldus:“De conclusie luidt dat er gezien de toedracht van beide ongevallen en de daaropvolgende behandeling en beoordeling een medisch herkenbaar klachtensyndroom als ongevalgevolg is ontstaan. Dit uit zich vooral in de vorm van hoofd- en nekpijn. (…..) Secundair aan de hoofd- en nekpijn kunnen lichte cognitieve beperkingen aangenomen worden als gevolg van chronische pijn, die immers de stressbestendigheid en vitaliteit vermindert. Mogelijk is gezien de bevindingen bij onderzoeken na beide ongevallen enige tijd sprake geweest van een aanpassingsstoornis met depressieve verschijnselen”. Op pagina 19 vervolgt hij: ”Het tweede ongeval moet (….) aanleiding geweest zijn voor een forse terugslag.” [K] noemt als belemmering milde hoofdpijn en klachten van nek- en schoudergordel en vervolgt: “Hij is ouder, teleurgesteld en minder flexibel dan na het eerste ongeval, een toekomstperspectief in arbeid ontbreekt, zijn aanpassings- en compensatievermogen is minder dan na het eerste ongeval, daarom is de impact van deze klachten nu wat groter.” Maar anders dan na het eerste ongeval is hij volgens [K] buiten staat onder veelvuldige hoge werkdruk, frequente deadlines of veelvuldige onderbrekingen werkzaam te zijn. 
[Kr] noemt in zijn rapport ook nog de pijn als oorzaak van slaapproblemen waardoor [x] steeds moe is. 

1.4.  Dat de beperkingen ernstiger zouden zijn, zoals Van [H] betoogt, volgt de rechtbank niet. Van [H] stelt dat [K] en [Kr] in hun FML niet alle relevante aspecten van de belastbaarheid hebben kunnen weergeven en spreekt in dit verband van “verlies van informatiediepte”. Op basis van een eigen interpretatie van enkele citaten van eerder geraadpleegde specialisten, zoals opgenomen in de rapporten van [K] en [Kr] komt Van [H] tot de conclusie dat [x] volledig arbeidsongeschikt is, naar de rechtbank begrijpt, in verband met meer dan milde cognitieve problemen. Daarbij gaat Van [H] er evenwel aan voorbij dat in de rapporten van de verzekeringsgeneeskundigen wel degelijk een beoordeling van de bevindingen van de specialisten heeft plaatsgevonden, zoals hiervoor onder 1.3. uiteengezet. Van [H] is hier naar het oordeel van de rechtbank buiten zijn expertise getreden. De door hem aangehaalde citaten betreffen niet op onderzoek gebaseerde conclusies van medisch specialisten, maar een herhaalde weergave van door [x] ervaren klachten. Zijn conclusie wordt niet gedragen door de wel aanwezige gegevens. 

1.5.  Daar waar [x] door de jaren heen telkens naar voren heeft gebracht dat hij moeite heeft zich te concentreren en de aandacht te verdelen, alsmede last heeft van een verminderd geheugen, duiden de verzekeringsgeneeskundigen de niet-fysieke klachten als milde cognitieve klachten, die beperkend werken, naar de rechtbank begrijpt bij een man die vitaliteit en flexibiliteit heeft verloren en teleurstelling kent. 

de werkzaamheden 

1.6.  Wat betekenen de hiervoor geduide beperkingen nu voor het functioneren van [x] in zijn eigen beroep? Met [x] is de rechtbank het eens dat ook lichte beperkingen aan beroepsuitoefening in de weg kunnen staan. Bepalend daarbij is vast te stellen wat het beroep van [x] inhield. Kent dat beroep een veelvuldig hoge werkdruk, frequente deadlines of veelvuldige onderbrekingen? 

1.7.  [W] stelt vast dat het werk van [x] mentaal belastend is, tijdsdruk en een dwingend werktempo kent met conflicterende functie-eisen (“de mentale druk in deze functie kan redelijk hoog genoemd worden. Er is sprake van enige tijdsdruk en dwingend werktempo alsmede ook van conflicterende functie-eisen”) (pagina 7 en 8). Verder kent het werk deadlines, alsmede onderbrekingen (pagina 12). 
Het lijkt erop dat [W] de werkzaamheden van [x] vervolgens aan een strengere toets heeft onderworpen door te beoordelen of in het werk sprake is van extreem veel deadlines en extreem veel onderbrekingen. 
Daarbij komt dat [W] vergelijkingen maakt met beroepen waarin telkens sprake is van één van de door de verzekeringsgeneeskundigen genoemde aspecten, waarin [x] beperkt is. Hij heeft het over de deadlines van de krantenredacteur, het werktempo aan de lopende band. De rechtbank heeft [W] hierop bevraagd tijdens het verhoor, maar daarop onbevredigend antwoord gekregen. 

1.8.  Naar het oordeel van de rechtbank moet het nu juist gaan om een beoordeling waarin de diverse aspecten van het werk in samenhang en in onderling verband worden beschouwd: én deadlines, én hoge werkdruk, én hoog tempo, én onderbrekingen. 

1.9.  Naar aanleiding van de gedetailleerde werkbeschrijvingen die mr. Van Dalen aan [W] heeft gestuurd met zijn brief van 1 februari 2010 merkt [W] op dat deze niets toevoegen voor wat betreft de belasting in zijn oorspronkelijke werkzaamheden. “Het betreft een gedetailleerde uitwerking van hetgeen reeds in rubriek 5.7 (de werkbeschrijving door [W]) van deze rapportage staat beschreven.” Daarvan uitgaande had het voor de hand gelegen dat [W] die detaillering zou toetsen aan de door de verzekeringsgeneeskundigen gestelde beperkingen (in plaats van slechts te verwijzen naar de order van de [y] die in 7 minuten verwerkt werd) temeer nu die gedetailleerde beschrijving uiteenvalt in drie beschrijvingen van werkzaamheden die naar intensiteit e.d. nogal lijken te verschillen. 

1.10.  Verder noteert [W]: “Dat in het geval van betrokkene sprake was van een miljoenenbedrijf, waarin veel geld omging en grote belangen speelden, wordt zondermeer aangenomen. Dit is echter niet relevant in het kader van de weging belasting/belastbaarheid.” Ook hier ontbreekt een motivering. De stelling dat het dragen van verantwoordelijkheid voor een miljoenenbedrijf een grotere mentale belasting met zich mee brengt, kan niet enkel terzijde geschoven worden met de opmerking dat dat niet relevant is voor de belasting. Ook hier heeft het verhoor niet tot nadere motivering of bevredigende uitleg geleid. 

1.11.  [W] overtuigt de rechtbank niet. Daarbij komt dat de visie van [W], dat ook als het werk wel aspecten kent, waarin [x] beperkt is, hij daar toch geschikt voor was/is omdat hij het werk kan uitsmeren, vragen oproept. Als sprake is van intensief werk dat naar zijn aard geen uitstel duldt ([W] noemt tijdens het verhoor zelf een voorbeeld van in- en verkoop van een partij goederen waarop direct gereageerd moet worden), is uitsmeren geen oplossing. In het geval [x] het werk al vóór het tweede ongeval uitsmeerde, biedt de door [W] gekozen oplossing geen soelaas en is zijn daarop gebaseerde conclusie niet correct. Voor zover [W] bedoelt dat [x] een langzamer werktempo zou kunnen hanteren, kan de vraag gesteld worden of van [x] verwacht mag worden werk, dat hij voorheen in 20-25 uur per week kon verrichten nu in 40 uur per week te verrichten. Hier wreekt zich dat [W] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het werk en de werkweek van [x]. 

1.12.  Dat [W] de rechtbank niet overtuigt heeft goeddeels te maken met een gebrek aan motivering. Dat wil nog niet zeggen dat de conclusies van [W] onjuist zijn. Mogelijk zal nog blijken dat het met de intensiteit van het werk meevalt en dat dit goed te doen was/is gedurende 25 uur per week. Er mag niet uit het oog worden verloren dat het gaat om milde beperkingen. Er moet dus sprake zijn van bijzondere functie-eisen, zoals een forse intensiteit van de werkzaamheden wil gesproken kunnen worden van arbeidsongeschiktheid voor het werk. Die intensiteit staat nog niet vast. Alvorens verder te beslissen heeft de rechtbank behoefte aan nadere informatie op dat punt. 

1.13.  Wat betreft het aantal uren dat [x] werkzaam was voorafgaand aan het tweede ongeval heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 13 juli 2011 al geconstateerd dat [x] verre van consistente mededelingen heeft gedaan over de mate waarin hij werkzaam was. Uit de uitlatingen van [x] ter gelegenheid van de comparities, hetgeen zijn advocaat daarover naar voren heeft gebracht en hetgeen hij heeft geschreven aan [W] op 1 februari 2010 leidt de rechtbank (vooralsnog) af dat sprake was van een urenbelasting van 20-25 uur per week, waarbij sprake was van onregelmatigheid. Ook kan (vooralsnog) uitgegaan worden van één reis per maand naar Berlijn en daarnaast nog regelmatige reizen naar andere buitenlandse steden. [W] refereert daar ook aan waar hij in zijn rapport noteert: “Indien hij voor een bezoek naar Parijs moest….”. 

1.14.  Wat betreft de aard van de werkzaamheden en de intensiteit daarvan geeft hetgeen [x] daarover zelf heeft verklaard en hetgeen Van [H] naar aanleiding van zijn onderzoek daarover naar voren heeft gebracht wel de indruk van fors intensief werk, maar dat is nog onvoldoende voor de rechtbank om haar oordeel op te kunnen baseren. Daarbij moet aangetekend worden dat niet alle daarbij genoemde elementen van het werk zo fors intensief lijken te zijn geweest. Uit de beschrijving van mr. Van Dalen in zijn brief van 1 februari 2010 lijkt te volgen dat het werk voor de [y] goeddeels rustiger was dan het werk in de handelsmaatschappij. Ook Van [H] merkt daarover in zijn rapport op dat enige nuancering past (pagina 13). 
De rechtbank zal [x] in de gelegenheid stellen bij conclusie nadere informatie over de intensiteit en de bijzondere functie-eisen van zijn werk in het geding te brengen. Hoe zag een doorsnee werkdag/werkweek eruit? Daarbij valt met name te denken aan (gedetailleerde) beschrijvingen van de dagelijkse gang van zaken op het werk en de rol van [x] (en zijn werknemers) daarbij (waar mogelijk ondersteund door stukken, verklaringen van derden etc.). 

1.15.  Gelet op wat Van [H] en [W] daarover hebben opgemerkt lijkt het erop voorhand op dat [x] ongeschikt was/is voor andere functies dan zijn eigen beroep. De rechtbank houdt de definitieve beslissing daarover aan. 

1.16.  Over de eventuele consequenties van het faillissement van de bedrijven van [x] kan de rechtbank zich nog niet uitlaten, dat is nu ook niet zinvol. Als zal blijken dat [x] geschikt was voor zijn eigen functie dan lijkt het niet voor de hand te liggen dat het faillissement ongevalgevolg zou zijn. Ook daarover houdt de rechtbank de beslissing aan. LJN BW8055