Rb Utrecht 190912 letsel door gebrekkige trippelstoel; geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen rapportage orthopedisch deskundige
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 190912 letsel door gebrekkige trippelstoel;
- geen steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen rapportage orthopedisch deskundige;
- groot deel van verzoek evident nutteloos wegens eerdere procedures; gevorderd 22.159,40; begroot 5 x 215,00 + 19% + griffierecht
3. Het deelgeschil
3.1. [verzoekster] verzoekt de rechtbank:
I. te bepalen dat de bevindingen en conclusies zoals neergelegd in het conceptrapport van de expertiserend orthopeed De Waal Malefijt niet als uitgangspunten voor de verdere juridische beoordeling van deze letselschadeclaim kunnen dienen;
II. te bepalen dat voor de verdere medisch-causale beoordeling van dit geschil, voor het verdere beloop van het juridische geschil hierover, de partijrapportage van de Gast als uitsluitend uitgangspunt heeft te dienen;
III. [verweerster] te veroordelen de buitengerechtelijke kosten, tot heden in totaal begroot op een bedrag van € 22.159,40, te vergoeden.
3.2. Aan dit verzoek legt [verzoekster] – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag. [verzoekster] is van mening dat haar in strijd met de wet en/of de Leidraad voor Deskundigen ten onrechte is onthouden de door haar naar aanleiding van het conceptrapport van De Waal Malefijt geformuleerde aanvullende vragen te stellen. Verder is zij van mening dat bij de totstandkoming van de conceptrapportage van De Waal Malefijt elementaire rechtsbeginselen zijn geschonden, waardoor de objectiveerbare schijn wordt gewekt dat [verzoekster] leugens heeft verkondigd over haar wandeltocht op het circuit van Assen in 2002, waardoor eveneens de schijn is gewekt dat aan haar overige verklaringen ook weinig geloof kan worden gehecht. Het rapport van De Waal Malefijt kan zodoende volgens [verzoekster] niet als uitgangspunt dienen voor de afwikkeling van de schade. In plaats daarvan dient het rapport van de Gast leidend te zijn.
3.3. [verweerster] voert gemotiveerd verweer, hetgeen (tevens) uitmondt in een tegenverzoek inhoudende dat de rechtbank voor recht verklaart dat de rapportage van de op verzoek van partijen door de rechtbank benoemde deskundige De Waal Malefijt uitgangspunt moet zijn bij de schadeafwikkeling.
3.4. Aan dit tegenverzoek legt [verweerster], kort gezegd, ten grondslag dat de rechtbank in het kader van de voorlopige deskundigenberichtprocedure reeds heeft beslist dat de aanvullende vragen die [verzoekster] wenst stellen aan de Waal Malefijt buiten de vraagstelling vallen zoals die is voorgelegd aan De Waal Malefijt en dat er voorts geen zwaarwegende argumenten zijn aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat het rapport qua inhoud niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
3.5. De rechtbank zal hierna, indien en voor zover nodig, nader ingaan op de standpunten van partijen.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het eerste verzoek het volgende voorop. Vast staat dat partijen het in het kader van de voorlopige deskundigenberichtprocedure eens zijn geworden over de benoeming van De Waal Malefijt. Ook bestond tussen partijen overeenstemming over de vraagstelling. De rapportage van De Waal Malefijt zal als uitgangspunt kunnen dienen voor de (buitengerechtelijke) afwikkeling van de schade van [verzoekster] indien partijen er rekening mee moeten houden, dat indien in een bodemprocedure beoordeeld zou moeten worden of de klachten en beperkingen te relateren zijn aan de [verzoekster] overkomen valincidenten, dit gebaseerd kan worden op of kan volgen uit dat deskundigenrapport. Dit betekent dat het rapport antwoord moet geven op de vraag naar de medische causaliteit op een zodanige begrijpelijke wijze dat aan de hand daarvan een oordeel kan worden gegeven over de juridische causaliteit. Daarbij geldt dat de deskundige vrij is in de wijze waarop hij het onderzoek verricht. Zijn rapport dient evenwel deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen, hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking deugdelijk motiveert. Bovendien geldt dat, nu het hier gaat om een door de rechtbank benoemde deskundige in het kader van een voorlopige deskundigenberichtprocedure, de bodemrechter het oordeel van de deskundige niet snel naast zich neer zal leggen.
4.2. Het voorgaande betekent dat van de partij die het deskundigenbericht bekritiseert mag worden verlangd dat zij haar stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de door de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. Er zullen dus zwaarwegende en steekhoudende bezwaren over de wijze van totstandkoming of de inhoud van de deskundigenbericht moeten zijn, op grond waarvan de rechtbank kan beslissen het deskundigenbericht naast zich neer te leggen.
4.3. De bezwaren van [verzoekster] betreffen grotendeels procedurele argumenten, welke echter af stuiten op hetgeen de rechtbank hieromtrent in het kader van de voorlopige deskundigenberichtprocedure reeds (diverse malen) heeft beslist. Dit betekent dat [verzoekster] in zoverre niet in haar verzoek kan worden ontvangen.
4.4. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of het rapport van De Waal Malefijt inhoudelijk gezien voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. De rechtbank moet constateren dat door [verzoekster] geen zwaarwegende bezwaren zijn gesteld aangaande de inhoud van het rapport van De Waal Malefijt. De enkele omstandigheid dat [verzoekster] het oneens is met de conclusies die De Waal Malefijt heeft geformuleerd is, mede in het licht van het hiervoor onder rechtsoverweging 4.2. weergegeven criterium, daartoe niet voldoende. Ook uit het rapport van De Gast kan niet worden afgeleid dat De Waal Malefijt in redelijkheid niet tot zijn conclusies had kunnen en mogen komen. Nu derhalve een deugdelijke onderbouwing van de inhoudelijke kritiek ontbreekt, is in zoverre geen sprake van voldoende zwaarwegende en steekhoudende argumenten tegen de inhoud van het rapport van De Waal Malefijt. Het eerste verzoek wordt daarom afgewezen.
4.5. Daarmee komt de rechtbank toe aan het tweede verzoek van [verzoekster]. De gronden waarop de rechtbank het eerste verzoek van [verzoekster] heeft afgewezen impliceren dat het verzoek om te bepalen dat de rapportage van De Gast als uitgangspunt moet dienen voor de schadeafwikkeling niet kan worden toegewezen, nog los van de omstandigheid dat deze rapportage enkel is opgesteld in opdracht van [verzoekster] en De Gast derhalve als partijdeskundige dient te worden aangemerkt.
4.6. Hetgeen de rechtbank hiervoor onder. 4.3. tot en met 4.5. heeft overwogen betekent voor het tegenverzoek van [verweerster] dat dit kan worden toegewezen.
4.7. Het laatste verzoek van [verzoekster] ziet op buitengerechtelijke kosten. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet kan worden toegewezen. Deze kosten dienen evenwel te voldoen aan de dubbele redelijkheidtoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. [verzoekster] maakt aanspraak op vergoeding van € 22.159,40 (inclusief BTW). [verweerster] betwist dat zij gehouden is de kosten gemoeid met dit deelgeschil te betalen. Volgens haar is het deelgeschil nodeloos aanhangig gemaakt. Dit onderschrijft de rechtbank niet. De vraag of een deskundigenrapport (inhoudelijk gezien) uitgangspunt moet zijn bij de schadeafwikkeling is immers een veel voorkomend en gebruikelijk verzoek in een deelgeschilprocedure. In het onderhavige geval heeft [verzoekster] met betrekking tot de te beslissen geschilpunten argumenten naar voren gebracht die ook al in de voorlopige deskundigenberichtprocedure zijn gebezigd en door de rechtbank in dat kader zijn afgedaan. Een groot deel van het verzoek en dus de tijd die met het opstellen daarvan nodig was, is daarom evident nutteloos geweest. De met deze tijd gemoeide kosten zal de rechtbank dan ook niet begroten nu deze de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. [verweerster] is daarnaast van mening dat het aantal aan de zaak bestede uren overdreven is, terwijl daarnaast ten onrechte een uurtarief van € 290,00 wordt gehanteerd terwijl uit de overgelegde declaraties blijkt dat het uurtarief € 215,00 is. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank worden begroot op 5 uur x een uurtarief van € 215,00, zijnde het uurtarief dat volgt uit de onderliggende declaraties, derhalve op € 1.075,00 (inclusief BTW), een en ander te vermeerderen met het griffierecht van € 267,00. [verweerster] zal tot betaling daarvan aan [verzoekster] worden veroordeeld. LJN BX7945