Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 240124 beenletsel adm. medewerker; vordering € 468.366,92; afgewezen; met voorschotten van € 64.000,00 is de schade voldaan

RBDHA 240124 beenletsel adm. medewerker; vordering € 468.366,92; afgewezen; met voorschotten van € 64.000,00 is de schade voldaan

  1. De feiten

2.1.      [EISER], geboren 27 april 1983, heeft na afronding van een mbo-opleiding (niveau 4) vanaf 2004 tot in ieder geval 2010 via uitzendbureaus (wit) gewerkt, onder meer als financieel administratief medewerker. Tussen partijen is in geschil of [EISER] daarna en/of daarnaast nog zwarte inkomsten heeft genoten. In de periode van 2012 tot en met 2014 heeft [EISER] niet gewerkt vanwege psychische klachten die verband hielden met relatieproblemen en omgangsproblemen rondom zijn kind. Sinds 2012 ontvangt [EISER] een bijstandsuitkering.

2.2.      Op 2 december 2014 heeft [EISER] een ongeval met zijn scooter gehad. Daarbij is zijn linkerbeen beklemd geraakt en zijn kuitbeen gebroken (fibula fractuur). Na behandeling (met een tetanus vaccinatie en een drukverband wegens een wond en met conservatief beleid ten aanzien van de fibula fractuur) bleef [EISER] (pijn)klachten houden aan zijn linkerbeen. [EISER] heeft in de daarop volgende jaren diverse artsen en therapeuten bezocht – waaronder orthopedisch chirurgen, pijnspecialisten/anesthesiologen, neurologen, revalidatieartsen, psychologen en fysio- en ergotherapeuten – die hem hebben onderzocht en/of behandeld. Een eenduidige verklaring voor de (pijn)klachten in het linkerbeen werd niet gevonden.

2.3.      Nationale-Nederlanden heeft aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval erkend.

2.4.      Op verzoek van partijen heeft dr. G. de Keizer, orthopedisch chirurg, onderzoek gedaan. In het door hem uitgebrachte (concept)rapport van 19 juli 2017, aangevuld op 7 september 2017, is onder meer vermeld:’

“( … ) Beschouwing ( … )

De medische causaliteit voor wat betreft het pijnsyndroom is niet geheel duidelijk. Er is in ieder geval sprake van een posttraumatisch pijnsyndroom met aanwijzingen voor een resttoestand na CRPS 1 ( … ). Defunctiebeperking in de linker enkel en de geringe spieratrofie van het linker been kunnen passen bij de status na CRPS 1, disuse speelt hierbij een rol. (…)

Diagnose

( … ) Wat is de diagnose op uw vakgebied? (…)

Antwoord: ongevalsdiagnose: 1 proximale fibulafractuur, 2 deglovementletsel met wond mediaal linker onderbeen, 3 bone bruise laterale tibiaplateau.

Diagnose in de huidige toestand:
1 geconsolideerde proximalefibulafactuur, 2. posttraumatisch pijnsyndroom knie, onderbeen, enkel en voet. (Voor wat betreft de oorzaak van dit pijnsyndroom d. d. 1 status na doorgemaakte CRPS 1,2 hyperpathie als resttoestand na  deglovementletsel. Mogelijk dat deze beide oorzaken samengaan.)

  1. Beperkingen in de actieve range of motion van de linker enkel met licht kleurverschil tussen beide voeten en geringe spieratrofie boven- en onderbeen links. ( … )

De klachten en verschijnselen zijn mijns inziens in ieder geval posttraumatisch van aard. Voor het ongeval op 02-12-2014 was de medische voorgeschiedenis blanco behoudens passagere nekklachten (…). Deze klachten zijn spontaan in regressie gegaan.”

Citaten worden weergegeven inclusief eventuele tik- en taalfouten.

Verder is in het rapport vermeld dat de objectiveerbare beperkingen schaars zijn en dat de belangrijkste oorzaak voor de beperkingen het posttraumatische pijnsyndroom is, dat per definitie subjectief is. Voor zitten wordt [EISER] niet beperkt geacht. Wel worden beperkingen aangenomen voor lopen (matig tot ernstig beperkt) en voor staan, traplopen, klimmen, klauteren, knielen, kruipen en hurken (matig beperkt). Verder kunnen gebogen werken, kort cyclisch buigen, torderen, tillen, duwen, trekken en dragen – vanwege het gebruik van krukken – alleen (vanuit een) zittend(e positie) worden uitgevoerd.

2.5.      In september 2020 en januari 2021 zijn in het kader van een voorlopig getuigenverhoor op verzoek van [EISER] getuigen gehoord over zijn werk en inkomsten voorafgaand aan het ongeval.

2.6.      Omdat partijen het niet eens werden over de beperkingen van [EISER] is opnieuw een deskundige benaderd, dit keer orthopedisch chirurg dr. H.M. Schüller. Schüller beschrijft de bevindingen en diagnoses van de artsen die [EISER] eerder hebben onderzocht en komt tot de conclusie dat er toch niet voldoende aanwijzingen zijn voor een CRPS. Hij schrijft in zijn rapport van 10 november 2021 verder onder meer het volgende:

“( … ) Beschouwing ( … ) Ik stel vast dat er in elk geval sprake is geweest van een proximale fibulaschachtfractuur en ook dat er sprake is geweest van een wekedelen letsel, dat gezien de lange duur van de wondgenezing ernstiger kan zijn geweest dan ogenschijnlijk het geval was. Het huidig onderzoek levert echter vanuit orthopedisch oogpunt weinig tot geen objectiveerbare afwijkingen op. Dat het aanraken van slechts de huid bij de knie of de enkel zo extreem pijnlijk is kan ik op mijn vakgebied al helemaal niet verklaren. Of een neuroloog dan wel een revalidatiearts een verklaring vindt voor de klachten van betrokkene acht ik evenmin waarschijnlijk maar kan ik niet uitsluiten. Feitelijk kom ik met betrekking tot het linkeronderbeen tot de conclusie dat de thans nog aanwezig klachten en beperkingen die betrokkene ervaart niet worden verklaard door de bevindingen op orthopedisch terrein. ( … ) Consistentie (…) Er is een redelijk goede samenhang tussen de informatie van onderzochte, de feiten uit het dossier en de bevindingen van ondergetekende, met dien verstande dat ook in het dossier feitelijk geen verklaring naar voren komt voor de zeer ernstige klachten en beperkingen die betrokkene thans nog ervaart. (…)

Diagnose

( … ) Met betrekking tot het ongeval van 02-12-2014.

  1. Proximalefibulafractuur links, conservatief behandeld en genezing in gunstige stand.
  2. Vermoedelijk een doorgemaakte bonebruise van het laterale tibiaplateau. Geen specifieke behandeling, na verloop van tijd verdwenen (…).
  3. Wekedelenletsel linkerkuit/mediale zijde onderbeen, mogelijk subcutane deglovement. Hiervoor langdurige conservatieve behandeling met bij onderzoek minimale restbevindingen, met name in de vorm van een litteken. Thans is er sprake van een vrijwel onbelastbaar linkerbeen alsook ernstige klachten van de linkerarm/-hand, waarvoor ik vanuit orthopedisch oogpunt geen verklaring kan geven.

Beperkingen

( … ) Vanwege het doorgemaakte wekedelen letsel van linkeronderbeen c.q. kuit en ondersteund door het feit dat er sprake is van 1 cm atrofie bij mijn onderzoek kan ik mij voorstellen dat er sprake is van (gebaseerd op objectieve bevindingen) een lichte beperking voor activiteiten die het linkerbeen belasten. Het gaat om langere tijd staan, lopen, traplopen, klimmen en klauteren, . knielen, kruipen en hurken. Andere beperkingen (…) kan ik vanuit orthopedisch oogpunt niet vaststellen. ( … )”

2.7.      In november 2021 is [EISER] door zijn huisarts verwezen naar een multidisciplinair team in het Erasmus MC in Rotterdam, bestaande uit een anesthesioloog/pijnspecialist, neuroloog, psycholoog en fysiotherapeut. Dit team concludeert in 2022 dat er geen sprake is van CRPS. Wel zien de specialisten andere aanknopingspunten op hun vakgebied, en dat speelt met name rond de mogelijkheid van een zenuwbeschadiging in het kuitbeen (neuropathie van de nervus peroneus). Ook is psychische begeleiding via de huisarts geadviseerd om handvatten voor acceptatie te krijgen.

2.8.      Op 17 februari 2022 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van een door [EISER] gestart kort geding. Daarbij is tussen partijen onder meer afgesproken dat [EISER] spoedig een bodemprocedure zal starten waarin het geschil in volle omvang zal worden voorgelegd en dat hij het recht houdt om te vragen om een voorlopig deskundigenbericht waarbij een pijndeskundige kan worden aangesteld als deskundige. Op 11 augustus 2022 heeft [EISER] de dagvaarding in de onderhavige procedure laten uitbrengen.

2.9.      Op verzoek van [EISER] is (in voorlopig deskundigenonderzoek) neuroloog dr. P.E. Vos benoemd om [EISER] verder te onderzoeken. In zijn rapport van 6 november 2023 concludeert Vos dat er niet voldoende aanwijzingen zijn voor CRPS. Hij noemt de neuropathie van de nervus peroneus, maar volgens hem verklaart dat niet waarom [EISER] niet kan lopen en zoveel pijn heeft in zijn been. Dat kan volgens Vos wel bij een functionele neurologische stoornis passen, dat wil zeggen dat sprake is van bepaalde klachten die niet door een andere neurologische of psychische aandoening kunnen worden verklaard. Vos schrijft in zijn rapport onder meer liet volgende:

‘(…) Beschouwing en conclusie

(…) Het totale dossier overziende is er in de periode 2014-2023 door geen van de medisch specialisten (orthopedisch chirurgen, chirurg expertiseur, orthopedisch expertiseur, neurologen Gouda, Erasmus Mc, anesthesiologen-pijngeneeskundigen Gouda en Erasmus MC, revalidatieartsen een verklaring gevonden voor de pijnklachten in het linker been. ( … ) In dit expertiseonderzoek is mijn eigen conclusie ook dat wegens de onderzoeksbevindingen geen sprake is van een complex regionaal pijnsyndroom, geen overtuigende neuropathie van het linker onderbeen, anders dan mogelijk een nervus peroneus neuropathie links en posttraumatische restpijn die niet volledig begrepen wordt (noch orthopedisch, noch neurologisch) en waarbij stoorfactoren voor een optimaal herstel aanwezig zijn (somatisatie, centrale sensitisatie, psychosociale stressoren). Dat de loopstoornis beter past bij een functionele stoornis. (…)

Concluderend

(…) Het lopen gaat met 2 krukken, betrokkene belast de linker voet in het geheel niet. (…) Het probleem is dat er geen objectiveerbare neurologische afwijkingen zijn maar wel pijn. (…) Er resteert geen andere conclusie dan dat waarschijnlijk vooral sprake is van een functionele loop stoornis (voorheen ook conversie, somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke stoornis genoemd). ( … ) In mijn onderzoek kan ik de diagnose CRPS niet stellen bij betrokkene terwijl ik wel opteken dat er stoor factoren bestaan zoals bovengenoemd en er recentelijk een alternatieve diagnose naar voren is gekomen in de vorm van een peroneus drukneuropathie. (…) Lichte beperkingen ten aanzien van lopen en staan mogen dus worden aangenomen. Het verklaart helaas niet het onvermogen te lopen ofte staan zonder krukken. (…) Ondanks het ontbreken van een definitieve organisch diagnose voor de omvangrijke klachten van betrokkene en een functionele stoornis wordt vermoed ten aanzien van het lopen en staan, worden de stress, de pijn en overige fysieke symptomen als reel beschouwd en kan betrokkene deze niet bewust controleren ( … ). Een functionele stoornis is een ernstige stoornis die een andere behandeling/aanpakt vereist dan het blijven zoeken naar een orthopedische, chirurgische of neurologische verklaring voor de klachten. (…) Voor het inschatten van een percentage functionele invaliditeit/ beperkingen ben ik uitgegaan van de Nederlandse Richtlijnen voor de bepaling van functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen (…) 2020. De richtlijn kent geen percentage functionele invaliditeit toe aan functioneel neurologische stoornissen. Een recent overzichtsartikel uit het gezaghebbende tijdschrift JAMA Neurology geschreven door meerdere internationale experts op het gebied van functioneel neurologische stoornissen stelt met betrekking tot de prognose “Ongoing or anticipated litigation or disability proceedings may act as conflicts of interest, affecting the likelihood of success in some patients. Consistent negative predictors include long duration of symptoms (with accrual of severe disabilily and secondary gain) before diagnosis and personality disorders, whereas good outcomes are associated with young age and early diagnosis.”

(…)

Diagnose

( … ) Wat is de diagnose op uw vakgebied? (…) Chronisch neurologisch onverklaard pijn syndroom linker onderbeen. Anamnetisch en klinisch een nervus peroneus neuropathie links, vooral sensibel, in de reguliere sector aangetoond middels EMG en echo onderzoek van de nervus peroneus ter hoogte van defibulakop links. Functionele loopstoornis waarbij het linker been niet belast wordt. (…)

Beperkingen

( … ) Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij betrokkene in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien zult het ongeval? (…) Er worden lichte beperkingen aangenomen bij het lopen. (…)”

2.10.    Nationale-Nederlanden heeft tot op heden aan [EISER] betaald: € 64.000,- als voorschot op de persoonlijke schade en € 37.000,- als voorschot op de buitengerechtelijke kosten.

  1. Het geschil

In conventie

3.1.      [EISER] vordert – uiteindelijk — bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

– voor recht te verklaren dat Nationale-Nederlanden gehouden is om de tot op heden door [EISER] geleden schade van € 468.366,92 aan hem te vergoeden, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zou vaststellen;

– Nationale-Nederlanden te veroordelen om aan [EISER] te vergoeden de schade die hij als gevolg van het ongeval nog zal lijden, nader op te maken bij staat;

– Nationale-Nederlanden te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.      [EISER] legt aan de vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. Nationale-Nederlanden is op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de door [EISER] geleden schade als gevolg van het verkeersongeval. De door [EISER] geleden schade bedraagt tot en met 2023 – rekening houdend met ontvangen voorschotten – € 468.366,92. De schade ziet op de posten verlies arbeidsvermogen (€ 394.596,00), pensioenschade (P.M.), directe materiële schade (€ 150,00), medische kosten (E 3.705,00), persoonlijke verzorging (€ 250,00), begeleiding bij zorg voor kinderen (€ 8.000,00), huishoudelijke hulp (€40.237,92), mobiliteitsschade (€42.177,00), diversen (€ 2.471,00), smartengeld (€ 40.000,00), te vermeerderen met wettelijke rente, en daarnaast proceskosten en buitengerechtelijke kosten. Voor toekomstige schade wordt verwijzing naar de schadestaatprocedure gevraagd

In reconventie

3.3.      Nationale-Nederlanden vordert in reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de volledige schade van [EISER] als gevolg van het verkeersongeval door Nationale-Nederlanden is voldaan, met veroordeling van [EISER] in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie, inclusief nakosten.

3.4.      Aan deze vordering ligt het volgende ten grondslag. Nationale-Nederlanden betwist een aantal van de door [EISER] gestelde schadeposten en de schadeposten die zij erkent belopen volgens haar niet meer dan in totaal € 17.000,-. Met het reeds aan [EISER] betaalde bedrag van € 64.000,- is de schade die het gevolg is van het ongeval dus (meer dan) volledig voldaan.

In conventie en in reconventie

3.5.      Partijen hebben verweer gevoerd tegen elkaars vordering. Op de  standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

  1. De beoordeling

In conventie

4.1.      Tussen partijen is niet in geschil dat Nationale-Nederlanden als verzekeraar de schade moet vergoeden die [EISER] lijdt ten gevolge van het ongeval. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de te vergoeden schade. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of [EISER] als gevolg van het ongeval zodanig beperkt is dat hij (in liet geheel) niet in staat is om te werken en voor zichzelf te zorgen.

De beperkingen als gevolg van het ongeval

4.2.      [EISER] stelt dat hij vanwege zijn beperkingen als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is en niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Dat volgt volgens [EISER] uit de rapporten die de deskundigen tot nu toe hebben uitgebracht. Hij wijst er daarbij op dat hij (vanaf 2016) op basis van jaarlijkse keuringen door onafhankelijke artsen in het kader van zijn  bijstandsuitkering door de gemeente is vrijgesteld van werk. Ook kreeg [EISER] een invalidenparkeerkaart, een rolstoel, een tillift en een tegemoetkoming voor de kosten van hulp in de huishouding en mantelzorg.

4.3.      Nationale-Nederlanden heeft er terecht op gewezen dat uit de beslissingen van de gemeente niet volgt dat ook in de verhouding tussen [EISER] en Nationale-Nederlanden vast staat dat [EISER] niet meer kan werken en/of niet meer voor zichzelf kan zorgen, en dat dit het gevolg is van het ongeval. Voor de gemeente is immers niet van belang wat de oorzaak is van de klachten en beperkingen, maar alleen wat de (on)mogelijkheden zijn. En Nationale-Nederlanden was niet betrokken bij de onderzoeken die tot die beslissingen hebben geleid. Daarom is voor deze met name van belang wat de door partijen gezamenlijk aangezochte deskundigen en de door de rechtbank benoemde deskundige hebben geantwoord op de vraag welke beperkingen [EISER] heeft ten gevolge van het ongeval.

4.4.      Uit de hiervoor onder 2.4, 2.6 en 2.9 genoemde rapporten van orthopedisch chirurgen De Keijzer en Schüller en neuroloog Vos blijkt dat de geraadpleegde artsen op hun vakgebied uitsluitend beperkingen – en dat zijn voornamelijk lichte beperkingen – hebben aangenomen voor activiteiten als lopen, staan, knielen, hurken en dergelijke, dus beperkingen vanwege klachten aan en vanuit de benen van [EISER], waardoor hij niet of minder mobiel is. Daarmee zou administratief werk dus nog mogelijk moeten zijn en dat is ook waarvoor [EISER] is opgeleid en in welke functie hij voorheen heeft gewerkt. Ook het voor zichzelf zorgen zou daarmee mogelijk moeten zijn. Dat Vos (onder 2.9) een nieuwe diagnose noemt – volgens Vos moet waarschijnlijk worden uitgegaan van een functionele (loop)stoornis – maakt het voorgaande niet anders, nu Vos [EISER] desgevraagd ook slechts licht beperkt heeft geacht voor lopen en geen andere beperkingen (op zijn vakgebied) heeft aangenomen. Uit de rapporten van de deskundigen volgt in ieder geval niet dat [EISER] zodanige beperkingen heeft dat hij niet meer kan werken en niet meer goed voor zichzelf kan zorgen.

4.5.      [EISER] heeft verder aangevoerd dat hij niet in staat is om te werken – ook niet als dat zittend, administratief werk betreft – vanwege de forse pijnklachten en met name ook psychische klachten die hij sinds het ongeval ervaart. Volgens [EISER] is hij door deze klachten niet alleen fysiek maar ook op psychisch en sociaal vlak beperkt en ondervindt hij energetische beperkingen. Hij stelt dat de chronische pijnklachten energie vreten en maken dat hij slecht slaapt en vermoeid is, waardoor hij niet kan functioneren. Verder stelt hij extreem gevoelig te zijn voor externe prikkels en te kampen met geheugen- en concentratieproblemen. Mogelijk is er ook een probleem met aandacht. [EISER] is somber en verdrietig omdat hij dingen die hij voorheen graag deed niet meer kan.

4.6.      De rechtbank overweegt hierover dat deze gestelde klachten nog niet door (een) deskundige(n) – zoals bijvoorbeeld een pijnspecialist en/of een neuropsycholoog en/of een psychiater – in kaart zijn gebracht, terwijl dat wel nodig is om een goed oordeel te kunnen geven over de vraag welke klachten en beperkingen [EISER] op dit vlak heeft als gevolg van het ongeval en waar die beperkingen toe leiden. [EISER] heeft verwezen naar algemene informatie van internet over veelvoorkomende problemen bij een functionele stoornis, zoals geheugen-en concentratieproblemen, maar op basis daarvan kan niet worden aangenomen dat deze problemen ook bij [EISER] spelen en wat daarvan dan de aard en omvang is. Op basis van wat nu door [EISER] is aangevoerd kan dus niet worden vastgesteld dat [EISER] door het ongeval naast de (lichte) beperkingen die door De Keijzer, Schüller en Vos zijn beschreven in hun rapporten invaliderende beperkingen heeft op een ander vlak.

4.7.      In letselschadezaken is het gebruikelijk dat, als de gevolgen van een voorval in geschil zijn, een onafhankelijke arts beschrijft wat op zijn vakgebied de ongevalsgevolgen zijn. Als de klachten en beperkingen vanuit de verschillende disciplines voldoende zijn geduid, worden die zo nodig verder uitgewerkt en concreet gemaakt door een verzekeringsarts, die kort gezegd beschrijft wat met inachtneming van die klachten en beperkingen de (on)mogelijkheden zijn. Een arbeidsdeskundige onderzoekt vervolgens wat dat betekent voor de arbeidsmogelijkheden en het verdienvermogen. In deze zaak hebben partijen ooit wel gesproken over het benaderen van een verzekeringsarts, maar dat is niet doorgezet. [EISER] heeft zelf niet aangestuurd op (verder) onderzoek naar zijn beperkingen als gevolg van pijnklachten en/of psychische klachten en de gevolgen daarvan voor onder meer zijn verdienvermogen, ook niet in het kader van de procedure tot het verkrijgen van een voorlopig deskundigenbericht, waarin hij onderzoek door een neuroloog heeft verzocht. Dat lag echter wel op zijn weg, gelet op zijn stelling dat hij sinds het ongeval lijdt aan invaliderende psychische klachten en pijnklachten.

4.8.      [EISER] heeft verklaard bereid te zijn om, als de rechtbank dat voor de beoordeling nodig vindt, aan verder onderzoek mee te werken. Hij noemt zelf een pijnspecialist, een verzekeringsarts en een rekenkundige. Voor zover [EISER] hiermee voorstelt dat de rechtbank deskundigen benoemt om zijn beperkingen en schade verder uit te werken, gaat de rechtbank daarin niet mee. Er liggen nu geen concrete vragen voor waarover de rechtbank behoefte heeft aan deskundige voorlichting; het zou neerkomen op het verder onderzoeken en in kaart brengen van de ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen van [EISER]. Dat is niet aan de rechtbank en staat ook te ver af van het partijdebat zoals dat tot nu toe is gevoerd. In deze zaak vordert [EISER] een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding en hij voert daartoe aan dat uit de overgelegde rapporten en stukken blijkt dat hij door het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geraakt en niet meer in staat is voor zichzelf te zorgen. Dat is door Nationale-Nederlanden gemotiveerd weersproken en de overgelegde stukken rechtvaardigen die conclusie niet. Daarmee heeft [EISER] zijn vordering niet voldoende onderbouwd. Als [EISER] – zoals hij stelt – al direct na het ongeval ook andere, meer psychische klachten had die maakten dat hij niet kon werken en/of voor zichzelf kon zorgen, dan had hij dat vanaf aanvang bij zijn stellingen moeten betrekken en ook al eerder in het overleg met Nationale-Nederlanden aan de orde moeten stellen, zodat dit onderzocht en uitgewerkt had kunnen worden.

4.9.      Het voorgaande maakt dat niet kan worden vastgesteld dat [EISER] als gevolg van het ongeval meer beperkt is dan in de onder 2.4, 2.6 en 2.9 bedoelde rapporten is beschreven. Met deze – voornamelijk lichte – beperkingen moet [EISER] – zoals Nationale-Nederlanden terecht aanvoert – in staat worden geacht te werken en voor zichzelf te zorgen. Er zijn weliswaar (geringe) beperkingen, maar die hoeven niet in de weg te staan aan het verrichten van werkzaamheden die passen bij de opleiding en het arbeidsverleden van [EISER]. Deze beperkingen vormen ook geen reden om relevante beperkingen en extra uitgaven aan te nemen in verband met huishoudelijke taken of om aan te nemen dat [EISER] geen gebruik kan maken van openbare vervoersvoorzieningen voor mensen met een beperking, maar is aangewezen op een aangepaste auto met tillift en automaatfunctie. Dit betekent dat de schadeposten die berusten op het uitgangspunt dat [EISER] aanzienlijk ernstiger beperkt is dan is aangenomen door De Keizer, Schüller en Vos, reeds daarom niet toewijsbaar zijn. De rechtbank gaat hierna in op wat dat betekent voor de verschillende schadeposten.

Is sprake van verlies van arbeidsvermogen?

4.10.    Dit is de grootste schadepost; [EISER] gaat uit van bijna vier ton. Hij gaat er daarbij vanuit dat als hem het ongeval niet was overkomen, hij eind 2014 weer aan de slag was gegaan en dan kort gezegd carrière had gemaakt. Daarin volgt de rechtbank hem niet. In de eerste plaats kan, zoals hiervoor uitgelegd, niet worden aangenomen dat [EISER] met de beperkingen zoals die door de deskundigen zijn beschreven sinds het ongeval niet kan werken. In de tweede plaats kan op grond van wat nu bekend is over de voorgeschiedenis van [EISER] ook niet worden aangenomen dat zonder het ongeval hij daadwerkelijk aan de slag zou zijn gegaan en zoveel zou hebben verdiend.

4.11.    [EISER] ontving namelijk ten tijde van het ongeval (sinds 2012) een bijstandsuitkering. [EISER] stelt nu dat hij goede vooruitzichten had om weer aan het werk te gaan en dat hij juist eind 2014 weer in staat was om fulltime te werken, maar dat is niet duidelijk. Nationale-Nederlanden heeft onweersproken gesteld dat de psychosociale problematiek die maakte dat [EISER] vanaf 2012 arbeidsongeschikt was, in april 2014 niet meer aan de orde was. Desondanks werkte [EISER] vanaf dat moment (nog) niet. [EISER] heeft in reactie daarop aangevoerd dat de situatie rondom zijn relatie en omgang met zijn kind(eren) tot september 2016 lastig was en stress bleef geven, maar dat het daarna beter ging. Die stelling is echter op geen enkele wijze onderbouwd. In ieder geval is niet aannemelijk geworden dat de psychosociale problematiek waardoor [EISER] vanaf 2012 arbeidsongeschikt was, na 2014 geen rol meer speelde. Dat betekent dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat [EISER] – het ongeval weggedacht – vanaf eind 2014 weer in staat was te gaan werken en niet langer afhankelijk zou zijn geweest van een bijstandsuitkering.

4.12.    [EISER] heeft verder gesteld dat hem werk was aangeboden. Tijdens het (onder 2.5 bedoelde) voorlopig getuigenverhoor verklaarde een verkeerstechnicus in 2014 benaderd te zijn om als onderaannemer leveringen voor Hello Fresh te verzorgen – wat hij van 2015 tot 2018 heeft gedaan – en dat hij met [EISER] omstreeks 2014/2015 heeft afgesproken dat [EISER] voor dit werk bij hem in dienst zou komen. Na het ongeluk van [EISER] is hierover tussen hen niet meer gesproken. [EISER] heeft hierover verklaard dat de verkeerstechnicus hem ongeveer twee jaar voor het ongeval vertelde dat hij bij hem zou kunnen werken. In 2015 is [EISER] gevraagd of hij als koerier kwam werken, wat niet ging na het ongeval. Het ging volgens [EISER] niet om een concreet aanbod. Deze verklaringen wijken op relevante punten zodanig van elkaar af (over wanneer met elkaar is gesproken en wat er is besproken dan wel afgesproken) dat de rechtbank op grond hiervan niet kan aannemen dat [EISER] door het ongeval (inkomsten uit) een baan als koerier is misgelopen (voor zover [EISER] dat stelt), nog afgezien van de vraag of hij in die periode voldoende in staat was om dat werk te doen. Verder valt op in de berekening van de arbeidsvermogensschade door [EISER] dat hij snel (veel) meer zou zijn gaan verdienen dan voorheen. Dat is door Nationale Nederlanden gemotiveerd betwist. Zij wijst er ook terecht op dat [EISER] in de als productie 21 overgelegde berekening – zonder toelichting – uitgaat van een andere carrière dan in zijn eerdere berekening, die nog uitging van koerierswerk.

4.13.    Uit de stukken blijkt dat [EISER] tot 2010 (wit) werk had voor verschillende werkgevers via uitzendbureaus. Daarna en daarnaast stelt hij zwart gewerkt te hebben in een bedrijf van een kennis. Daarover zijn getuigen gehoord die dat bevestigen voor de jaren 2009 en 2010. Voor 2011 is het minder duidelijk. Volgens Nationale-Nederlanden zijn de verklaringen niet geloofwaardig, in elk geval betwist zij dat [EISER] een aanzienlijk inkomen had uit arbeid in de door hem gestelde jaren en zij wijst er daarbij op dat [EISER] pas in 2019 over dat zwarte werk is begonnen en dat hij schulden had in de periode dat hij gewerkt zou hebben, terwijl zijn lasten beperkt moeten zijn geweest. Dat duidt niet op een consistent inkomen. Hoe dan ook, [EISER] had geen inkomsten uit werk ten tijde van het ongeval en het is ook niet zo dat hij een bepaalde baan heeft moeten opgeven door zijn beperkingen.

4.14.    Dat [EISER] wel inkomsten uit werk zou hebben gehad als het ongeval hem niet was overkomen, is gelet op het voorgaande in deze zaak niet voldoende aannemelijk gemaakt. Bij deze stand van zaken moet het er voor worden gehouden dat een redelijke verwachting over het toekomstige inkomen van [EISER], het ongeval weggedacht, eerder moet worden gebaseerd op structureel behoud van de bijstandsuitkering. Reeds daarom kan er ook niet van worden uitgegaan dat er relevant verlies van verdienvermogen is, zodat de gevorderde arbeidsvermogensschade ook hierom niet toewijsbaar is. Dat [EISER] pensioen zou hebben opgebouwd, is gelet daarop evenmin aannemelijk, nog afgezien van het feit dat [EISER] deze post in het geheel niet heeft onderbouwd, ook niet na betwisting door Nationale-Nederlanden.

Schade

4.15.    Het voorgaande betekent voor de gevorderde schade het volgende:

– De gevorderde schade wegens verlies van arbeidsvermogen is niet toewijsbaar.

– Datzelfde geldt voor de gestelde pensioenschade.

– De schadeposten die zien op begeleiding bij zorg voor kinderen, huishoudelijke hulp en mobiliteitsschade (behoudens reiskosten) zijn evenmin toewijsbaar, nu daarvoor geldt dat deze zijn gebaseerd op de onjuiste uitgangspunten dat [EISER] aanzienlijk meer beperkt is dan door De Keizer, Schüller en Vos is aangenomen, dat hij daardoor in het geheel niet in staat is om voor zichzelf en zijn kinderen te zorgen en dat hij geen gebruik kan maken van openbare vervoersvoorzieningen voor mensen met een beperking, maar is aangewezen op een aangepaste auto met automaatfunctie en tillift.

– Voor de resterende schadeposten (directe materiële schade, persoonlijke verzorging, medische kosten, reiskosten, diversen, smartengeld) geldt dat Nationale-Nederlanden verschuldigdheid van deze posten deels heeft erkend. Ook indien Nationale-Nederlanden deze posten volledig zou erkennen, zou het bedrag dat als voorschot aan [EISER] is betaald (€ 64.000,00) echter niet worden overschreden. Dit kan dan ook niet tot toewijzing van de vordering van [EISER] leiden. Bij die stand van zaken is een verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure ook niet aan de orde.

4.16:    Alles overziende komt de rechtbank tot de conclusie dat de vorderingen van [EISER] moeten worden afgewezen.

In reconventie

4.17.    Deze vordering – die strekt tot beëindiging van het geschil tussen partijen – zal worden toegewezen, nu uit het oordeel in conventie voortvloeit dat niet kan worden vastgesteld dat de schade van [EISER] meer dan het aan hem betaalde bedrag van € 64.000,00 bedraagt.

In conventie en in reconventie

Proceskosten

4.18.    [EISER] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten in conventie en in reconventie aan de zijde van Nationale-Nederlanden.
De proceskosten in conventie aan de zijde van Nationale-Nederlanden worden begroot op een bedrag van € 2.045,00, bestaande uit een bedrag van € 676,00 aan griffierecht, € 1.196,00 aan advocaatkosten (gebaseerd op twee punten van het liquidatietarief â € 598,00) en € 173,00 aan nakosten, als het vonnis wordt betekend te vermeerderen met € 90,00 en de explootkosten.

4.19.    [EISER] heeft gevorderd dat Nationale-Nederlanden wordt veroordeeld om hem de aan de getuigen in het voorlopig getuigenverhoor betaalde taxe van € 750,00 en het voor hem in debet gestelde deel van het voorschot van de deskundige (van € 3.297,25) te vergoeden. Hij heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan die kosten ook als hij in het ongelijk wordt gesteld door Nationale-Nederlanden moeten worden gedragen. Daarom laat de rechtbank die kosten voor zijn rekening en dat betekent dat hij het in debet gestelde deel van het voorschot moet betalen aan de griffier.

4.20.    De procedure in reconventie is nauw verweven met die in conventie en heeft geen extra werkzaamheden voor Nationale-Nederlanden meegebracht. De proceskosten in reconventie worden daarom begroot op nihil. platformpersonenschade.verzekerkaars