RBNHO 041120 hoofdpijn, concentratieverlies, etc. na mishandeling; bij NPO blijkt onderpresteren en inconsistenties; volgt afwijzing; kosten deskundige voor eiser (2)
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 041120 hoofdpijn, concentratieverlies, etc. na mishandeling; bij NPO blijkt onderpresteren en inconsistenties; volgt afwijzing; kosten deskundige voor eiser
2
De verdere beoordeling
2.1.
Bij het vonnis van 17 april 2019 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast in verband met de door [eiser] gestelde klachten/beperkingen, te weten (ernstige en aanhoudende) hoofdpijn, concentratieverlies, vergeetachtigheid en vermoeidheid. Hierbij heeft de rechtbank als deskundige heeft benoemd de heer dr. De Jonghe, klinisch neuropsycholoog, te Amsterdam. Op 23 december 2019 heeft de deskundige zijn rapport uitgebracht. De aan de deskundige voorgelegde vragen en de door hem daarop gegeven antwoorden luiden als volgt.
“1.
De situatie met mishandeling
Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het bij de mishandeling opgelopen letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?”
Antwoord deskundige:
“Algemene indruk
Normaal verzorgde 29-jarige man. Betrokkene komt met zijn zus naar het onderzoek. In het contact maakt betrokkene een ‘drukke’, geagiteerde indruk. Betrokkene spreekt en reageert snel op vragen.
Hij antwoordt gedetailleerd. Stemming imponeert dysfoor, geagiteerd, preoccupatie met het onrecht dat hem is aangedaan. Normaal modulerend affect.
Anamnese
Betrokkene vertelt het volgende. Ongeveer 4,5 jaar geleden werd tijdens een avond in een uitgaansgelegenheid een glas tegen zijn hoofd gegooid. Er waren meerdere omstanders die een getuigenisverklaring hebben afgelegd tegen degene die gegooid heeft. Gedurende ruim 4,5 jaar speelt er zich een zaak af tussen de betrokkene en de gooier van het glas. Hij heeft geen vergoeding ontvangen, is hierover zeer gefrustreerd en hij toont weinig begrip voor de lange duur van het proces.
Desgevraagd meldt hij dat er na het incident stukken glas in de hoofdhuid zaten die pijnklachten gaven. Betrokkene meldt dat het incident cognitieve problemen tot gevolg had waardoor hij niet meer zoveel kan werken als dat hij zou willen. Het zou zorgen voor een snellere vermoeidheid, sneller geïrriteerd zijn, hoofdpijn en een chaotischer leven. De chaos zou komen door een verminderde aandachtspanne. Betrokkene geeft aan niet somber te zijn. Hij ervaart nog plezier in varen en zogenaamde ‘driftwedstrijden’ organiseren (het uitbreken van de wielen bij een auto met achterwielaandrijving).
Hij werkt als installateur (ZZP’er). Er is naar eigen zeggen meer dan genoeg werk op het moment, maar hij kan het door de gevolgen van het incident niet aan om al deze werkzaamheden op te pakken. Hij zou het liefst 10 uur per dag werken, maar komt nu niet verder dan hooguit 6 uur. Na die 6 uur werk ligt hij thuis moe en uitgeput op de bank. Hierdoor loopt hij inkomsten mis. Het gehele proces heeft hem 45.000 euro gekost, zo meldt betrokkene. Bovendien meldt hij de afgelopen periode slachtoffer te zijn geworden van twee inbraken waarbij (werk-)apparatuur werd gestolen ter waarde van 38.000 euro. Er heeft geldproblemen die veel hem stress opleveren. Hij meldt er slecht door te slapen. De financiële reserves zijn naar eigen zeggen op. Zijn financiële situatie zorgt voor problemen in zijn sociale leven, de partnerrelatie. De planning was om wellicht met kinderen te beginnen en een huis te kopen. Dat is vooralsnog niet doorgegaan of uitgesteld. Betrokkene wist niet goed wat hij met zichzelf en het bedrijf aan moest. Inmiddels gaat het beter met de relatie met partner.
Betrokkene uit frustraties over het niet gestraft zijn van de glasgooier en hij wenst gerechtigheid, een schadevergoeding. Desgevraagd meldt hij “...als ik uit de schulden zou zijn dan zouden veel, zo niet al mijn klachten verdwijnen”. Hij zou dan een stuk vrolijker zijn, minder zorgen hebben en beter slapen.
Betrokkene meldt desgevraagd niet bekend te zijn psychische klachten in het verleden. De zus van de betrokkene meldt dat het lange termijn geheugen van betrokkene is verslechterd. Voorheen zou hij van alles willen ondernemen, maar nu doet hij dat niet meer vanwege vermoeidheidsklachten. Als ik haar voorleg dat betrokkene een nogal ‘drukke’ indruk maakt, dan voegt zij toe dat hij kenmerken van ADHD vertoont. (…)”
Medische gegevens
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Antwoord deskundige:
“Medisch: Geen gemeld
Overige relevante medische informatie:
Brief d.d. 2-9-2015, D. Broere, Westfries Gasthuis, neuroloog; sprake van mogelijke neuropathie nervus infra-orbicularis links. Geen intracraniele pathologie.
Brief d.d. 26-08-2015 D. Broere, Westfries Gasthuis, neuroloog; scala van klachten, waaronder mogelijk medicatie afhankelijke hoofdpijn.
Brief d.d. 10-02-2015, K.F. Sing, West Fries Gasthuis, radioloog; beeld genezende wond, geen corpus alienum zichtbaar.
Voor het overige huisartsjournaal met uitgebreide klachten buiten mijn vakgebied.
Medicatie: Betrokkene neemt dagelijks paracetamol en ibuprofen tegen hoofdpijn.
Medisch onderzoek
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?”
Antwoord deskundige:
“Een medisch onderzoek valt buiten het kader van een neuropsychologisch onderzoek. Zie voor een beschrijving van het neuropsychologisch onderzoek bovenstaande rapportage en bijlage.”
Aldaar rapporteert de deskundige:
“Voorlopige hypothese
Stemmingsstoornis, dan wel cognitieve problemen? Aggraveren/onderpresteren in het kader van psychosociale problemen?
Neuropsychologisch onderzoek
Tijdens het testonderzoek behaald betrokkene consequente scores op zogenaamde ‘performance validity’ / symptoomvaliditeitstests (SVTs) en symptoomvaliditeitsvragenlijsten. Op vier SVTs worden geen aanwijzingen gevonden voor onderpresteren. Op één van de twee symptoomvaliditeitsvragenlijsten wordt een grensscore behaald voor over-rapportage van cognitieve en/of psychische klachten. Een andere vragenlijst is negatief.
1.Algemeen intelligentieonderzoek
Aan behulp van een verkorte intelligentietest (GIT-2) wordt de verstandelijke capaciteit van betrokkene geschat op laag niveau (IQ=73). Gezien de genoten opleiding en de beroepsgeschiedenis, is dit aan de lage kant. Het profiel is enigszins disharmonieus. Betrokkene scoort zeer laag op algemene ontwikkeling (Woordenlijst) en redeneren naar analogie (Woordmatrijzen). Verbale vloeiendheid (Woordopnoemen) is gemiddeld, zo ook rekenvaardigheid (Cijferen). Ruimtelijk inzicht is van laaggemiddeld tot gemiddeld niveau.
2. Klachtgericht onderzoek (Cave overrapporteren)
Een depressievragenlijst (BDI) is indicatief voor milde depressieve klachten.
4. Neuropsychologisch onderzoek
Het bewustzijn is helder. De aandacht van betrokkene is goed te trekken en te behouden. Op het gebied van aandacht en uitvoerende functies is de auditief-verbale concentratiespanne hoog-gemiddeld (Cijferreeksen). De visueel-motorische zoeksnelheid is hoog-gemiddeld waarbij een fout wordt gemaakt (TMT-A). De alternerende aandachtcapaciteit is eveneens hoog-gemiddeld waarbij twee fouten worden gemaakt (TMT-B). Wanneer de capaciteit om de aandacht te alterneren (TMT-B) wordt vergeleken met de visueel-motorische zoeksnelheid (TMT-A), presteert betrokkene gemiddeld (TMT B | A). Op een aandachts- en inhibitietaak (Stroop) is het leestempo hoog (Stroop Kaart I). Het tempo van kleuren benoemen (Stroop Kaart II) is hoog-gemiddeld. Op de kleurwoordkaart (Stroop Kaart III) presteert betrokkene hoog. In verhouding tot het tempo van kleur benoemen is de inhibitie van automatische responsen gemiddeld; er lijkt geen verhoogde interferentiegevoeligheid (Stroop Kaart III | Kaart II). Op het gebied van geheugen is de onmiddellijke reproductie van auditief aangeboden, onsamenhangende informatie (15-WT) laag-gemiddeld. Betrokkene profiteert hierbij onvolledig van de herhaalde aanbieding van informatie (grillige leercurve). De uitgestelde herinnering (3) is zeer laag in vergelijking met de totaalscore en laag-gemiddeld tot zeer laag in vergelijking met leeftijd, opleiding en geslacht. De herkenning van de informatie verloopt niet foutloos, maar niet afwijkend (27).
5. Opmerkingen t.a.v. testonderzoek (testhouding, observaties e.d.)
Betrokkene zegt meermaals dat hij het nut niet inziet van de test die hij moet maken. De meeste taken worden volbracht, maar met overduidelijke tegenzin. Het begrip van de testinstructies is vlot.
Het werktempo is hoog.
Conclusie:
Gezien werd een 29-jarige man, bekend met lichamelijke en cognitieve klachten, ontstaan nadat een glas naar zijn hoofd werd gegooid. Het voorval vond plaats op datum 10-1-2015. Uit de beschikbare medisch relevante informatie blijkt geen sprake te zijn van een mogelijk somatische oorzaak voor cognitieve afwijkingen.
Betrokkene is verwikkeld in een juridische strijd waarbij hij schadevergoeding eist om wat hem is aangedaan en de financiële gevolgen. In dit onderzoek zijn er discrete aanwijzingen voor overrapporteren van psychische klachten. Ik teken daarbij aan dat een lagere intelligentie een verstorend effect kan hebben bij het invullen van vragenlijsten. Dat gezegd hebbende doen zich inconsistenties voor tussen testuitslagen en de klinische presentatie. Betrokkene is van mening dat zijn klachten grotendeels zouden verdwijnen indien hij schadeloos zou worden gesteld. Neuropsychologische tests worden zeer snel gemaakt, nieuw aangeleerde verbale informatie wordt zeer matig onthouden en de uitslag op een intelligentietest is relatief laag. Voornoemde respons bias maakt evenwel dat uitslagen van regulier testonderzoek minder betrouwbaar zijn te interpreteren.”
Consistentie:
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Antwoord:
Er zijn aanwijzingen voor inconsistenties tussen de klinische impressie en testuitslagen, en tussen testuitslagen onderling. Betrokkene gaf tijdens onderzoek herhaaldelijk blijk van geringe motivatie; hij zegt het nut niet te zien van onderzoek en meerdere keren zegt hij “…ik wil hier niet zijn”. Verder vallen inconsistentie op tussen tests onderling en tussen de testuitslagen en de klinische presentatie. Een conclusie omtrent onderpresteren of overrapporteren is niet alleen gebaseerd is op een positieve symptoomvaliditeitstest, maar ook op voornoemde inconsistenties en de klinische impressie.
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Antwoord:
Tijdens het neuropsychologisch onderzoek wordt conform het onderzoeksprotocol betrokkene meerdere malen gestimuleerd voldoende inzet te tonen om tot betrouwbaar onderzoeksresultaten te komen.”
Diagnose
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overweging geven?
Antwoord:
Aangezien zich inconsistenties voordoen en er aanwijzingen zijn voor overrapporteren van klachten, zijn naar mijn oordeel de uitslagen van regulier testonderzoek niet betrouwbaar te interpreteren. Het houdt tevens in dat eventuele achterliggende psychopathologie niet betrouwbaar kan worden vastgesteld. Dat gezegd hebbende lijkt het mij zeer onwaarschijnlijk dat sprake is van verworven cognitieve stoornissen. Tevens lijkt mij onwaarschijnlijk dat sprake is van een stemmingsstoornis.”
Beperkingen
g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit de mishandeling? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Antwoord:
Gezien de diagnostische overwegingen lijkt mij geen sprake te zijn van beperkingen op cognitief terrein.
Medische eindsituatie:
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de mishandeling mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
Antwoord:
Niet van toepassing.
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
Antwoord:
Niet van toepassing.
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
Antwoord:
Niet van toepassing.
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?
Antwoord:
Niet van toepassing.
2
De situatie zonder mishandeling
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor de mishandeling:
a. Bestonden voor de mishandeling bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Antwoord:
Betrokkene heeft, zo ver ik dat heb kunnen nagaan, zelfstandig gefunctioneerd als ondernemer vóór de mishandeling. Ik ben van mening dat destijds geen sprake was van cognitieve stoornissen, noch stemmingsproblematiek. Zus van betrokkene meldt dat hij kenmerken van ADHD vertoont, eigenschappen die normaliter in de kindertijd naar voren komen.
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor de mishandeling uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien?
Antwoord:
Niet van toepassing.
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder de mishandeling:
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als de mishandeling de onderzochte niet was overkomen?
Antwoord:
Niet van toepassing.
d. Zo ja (dus zonder de mishandeling ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
Antwoord:
Niet van toepassing.
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
Antwoord:
Niet van toepassing.
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet aan de mishandeling gerelateerde klachten en afwijkingen?
Antwoord:
Niet van toepassing.
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
Antwoord:
Niet van toepassing.
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
Antwoord:
Niet van toepassing.
i. Kunt u aangeven welke gevolgen van deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2 e)?
Antwoord:
Niet van toepassing.
3
Overig
a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van de zaak.
Antwoord:
Neen.”
2.2.
[eiser] heeft bij brief van 2 december 2019 aan de deskundige opmerkingen gemaakt en kanttekeningen geplaatst bij de (tweede) conceptrapportage van De Jonghe. Daarbij heeft [eiser] ook een brief van zijn deskundige Blanken aan De Jonghe gezonden met kritische kanttekeningen. De Jonghe heeft hier bij brief van 23 december 2019 op gereageerd, en, naar de rechtbank voorkomt, alle opgeworpen punten afdoende beantwoord en zijn conceptrapportage definitief gemaakt. Samengevat concludeert De Jonghe dat bij [eiser] sprake is van onderpresteren en inconsistenties. Bij [eiser] konden aldus De Jonghe geen cognitieve functiestoornissen worden geobjectiveerd. Het lijkt De Jonghe zeer onwaarschijnlijk dat sprake is van verworven cognitieve stoornissen of van een stemmingsstoornis.
2.3.
[eiser] is het in zijn conclusie na deskundigenbericht niet eens met de conclusies van De Jonghe. Hij stelt dat er sprake is van een ‘gebrekkige totstandkoming’ van het rapport en dat het rapport onvolledig en onvoldoende toetsbaar is. [gedaagde] meent dat de rapportage voldoet aan de basiseisen en de afgeleide eisen die aan een medisch-specialistische rapportage worden gesteld en dat de rapportage stand kan houden.
2.4.
Wat betreft de gebrekkige totstandkoming stelt [eiser] dat het tweede conceptrapport niet alle vragen beantwoordde die hij bij een brief van 20 september 2019 naar aanleiding van het eerste conceptrapport aan De Jonghe had gesteld. Hierop heeft [eiser] deze vragen bij de brief van 2 december 2019 nogmaals aan De Jonghe gesteld. De Jonghe heeft zoals gezegd de vragen van [eiser] bij brief van 23 december 2019 beantwoord. Deze beantwoording is echter ‘summier’, aldus [eiser] . Daarbij is het rapport niet binnen drie maanden afgerond maar pas na ruim zes maanden na het tussenvonnis, aldus [eiser] .
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat aan de stellingen van [eiser] over deze gang van zaken niet de conclusie kan worden verbonden dat geen of minder acht moet worden geslagen op de bevindingen van De Jonghe. De stelling dat de beantwoording ‘summier’ is en dat het rapport lang op zich heeft laten wachten, kan een dergelijk verstrekkende conclusie niet dragen.
2.6.
Wat betreft de onvolledigheid van de rapportage stelt [eiser] dat niet al zijn vragen uit de brief van 20 september 2019 zijn beantwoord. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Vooropgesteld moet worden dat voor de rechter een beperkte motiveringsplicht geldt ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle terzake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken.
2.7.
[eiser] concludeert dat het rapport van De Jonghe niet voldoet aan de richtlijn van de NVMSR en zodoende niet in stand kan blijven. Deze stelling is in zijn algemeenheid onjuist. Het ligt op de weg van [eiser] om onderbouwd te stellen waarom de conclusies van De Jonghe ondeugdelijk zouden zijn. [eiser] stelt meer concreet dat niet alle testresultaten van De Jonghe beschikbaar zijn gekomen, echter zonder te vermelden welke resultaten ontbreken. Deze stelling is daarmee onvoldoende onderbouwd. Ook de stelling dat De Jonghe zijn conclusies grotendeels baseert op een klinische impressie die volgens [eiser] “niet toetsbaar” is, diskwalificeert het rapport van De Jonghe niet. Dit behoort ten eerste tot de deskundigheid van De Jonghe. Voorts stelt De Jonge in zijn antwoord onder punt 1.d (‘Consistentie’) uitdrukkelijk ook dat [eiser] positief scoort op een van de symptoomvaliditeitstests, en dat sprake is van inconsistenties tussen de testuitslagen onderling. Het betreft dus niet enkel een indruk die De Jonghe van [eiser] heeft.
2.8.
De stelling van [eiser] dat De Jonghe geconcludeerd zou hebben dat wel degelijk sprake is van een verworven cognitieve stoornis volgt de rechtbank niet. De Jonghe concludeert onomwonden dat het hem zeer onwaarschijnlijk voorkomt dat sprake is van verworven cognitieve stoornissen.
2.9.
Verder stelt [eiser] dat niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 2.2.8. van de NVMSR richtlijn, omdat De Jonghe in zijn rapport niet de reactie van [eiser] vermeldt op zijn bevinding dat volgens hem sprake is van overraporteren en voorwenden. Uit het antwoord van De Jonghe op vraag 1.e, leidt de rechtbank af dat De Jonghe [eiser] weliswaar niet uitdrukkelijk heeft geconfronteerd met zijn aanwijzingen voor inconsistenties, maar wel [eiser] meerdere malen heeft gestimuleerd voldoende inzet te tonen om tot betrouwbare onderzoeksresultaten te komen. [eiser] geeft niet aan waarom het niet of althans niet volledig voldoen aan de aanbeveling opgenomen in artikel 2.2.8 van de richtlijn de conclusie van De Jonghe onjuist maakt. De rechtbank gaat om die reden aan dit bezwaar voorbij.
2.10.
Ten slotte stelt [eiser] dat, nu De Jonghe concludeert dat de afwikkeling van de schadeclaim een onderhoudende factor (van de klachten) is en medisch onderzoek buiten het kader van diens onderzoek valt, er aanvullend neurologisch en psychiatrisch onderzoek verricht moet worden om het causaal verband tussen het schadeveroorzakende evenement en de klachten en beperkingen van [eiser] vast te stellen. De rechtbank gaat hier niet in mee. De klinisch neuropsycholoog heeft specifieke expertise op het gebied van de gevolgen van hersenaandoeningen die acuut zijn ontstaan; het gevolg zijn van een neurodegeneratief proces; het gevolg zijn van een ontwikkelingsstoornis, of behoren bij een psychiatrische stoornis. Van de klinisch neuropsycholoog wordt verwacht dat deze in staat is te bepalen in hoeverre de klachten en stoornissen toegeschreven kunnen worden aan neurologische, organisch-cerebrale pathologie dan wel (geheel of gedeeltelijk) aan andere factoren, zoals pijn, angst, vermoeidheid, persoonlijkheidsproblematiek, somberheid of onderpresteren. De Jonghe heeft – kort gezegd – gemotiveerd geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat [eiser] sedert het incident bekend is geworden met de door hem gestelde (ernstige) beperkingen. De motivering en de conclusies van De Jonghe komen de rechtbank overtuigend voor. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor verdere deskundige voorlichting.
2.11.
Het in het tussenvonnis onder rechtsoverweging 5.6. bedoelde deskundigenonderzoek heeft de stellingen van [eiser] ter zake niet kunnen onderbouwen. Het belangrijkste deel van zijn gestelde schade heeft hij daarom niet aannemelijk gemaakt. [gedaagde] is weliswaar aansprakelijk voor de schade van [eiser] , maar verwijzing naar de schadestaatprocedure is daarvoor niet nodig. Immers ligt slechts de immateriële schade zoals genoemd in rechtsoverweging 5.3. van het tussenvonnis voor toewijzing gereed. [eiser] heeft bij dagvaarding foto’s in het geding gebracht waarop men kan zien dat sprake is van een klein, enigszins verdikt litteken naast zijn linkeroog. In zijn conclusie van antwoord noch ter zitting heeft [gedaagde] betwist dat hiervoor immateriële schadevergoeding op zijn plaats is. De rechtbank acht hiervoor een schadevergoeding van € 500,- billijk.
2.12.
De vordering van [eiser] zal deels worden toegewezen als na te melden. De proceskosten zullen deels worden gecompenseerd. [eiser] heeft met een toevoeging geprocedeerd. Hij heeft daarom een lager griffierecht (€ 78,-) betaald. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiser] . [eiser] heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Hij heeft voorts van [gedaagde] recht op de kosten van 2 punten salaris gemachtigde. De kosten van de deskundigen en de kosten van de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] komen voor rekening van [eiser] . De rente over de kosten is – indien gevorderd – toewijsbaar als na te melden.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- verschotten € 1,94
- griffierecht € 78,-
- salaris gemachtigde € 1.086,- (2 punten)
---
Totaal € 1.165,94
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- deskundige* € 4.356,-
- salaris gemachtigde € 543,- (1 punt)
---
Totaal € 4.899,-
*Aangezien aan [gedaagde] een toevoeging is verleend, dienen de in debet gestelde deskundigenkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank, omdat deze kosten door de rechtbank aan de deskundige zijn voldaan.
3
Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor alle door [eiser] geleden schade ter zake van de poging tot zware mishandeling van 10 januari 2015, welke schade door de rechtbank wordt begroot op € 500,-;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 januari 2015;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.165,94;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] voorts in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.899,00, waarvan:
- te voldoen aan [gedaagde] € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling
- te voldoen aan de griffier van deze rechtbank € 4.356,00, na ontvangst van een nota; ECLI:NL:RBNHO:2020:8952