deelgeschil: gevorderd € 11.851,22; toegewezen obv 10,4 uur x € 220,00, totaal € 3.188,90; overige BGK onvoldoende gespecificeerd; € 838,53 toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zeeland-West-Brabant 160614 1,5 kg zware moer valt op steigerbouwer; wg-er van degene die moer liet vallen aansprakelijk ogv art. 6:170 BW;
- deelgeschil: gevorderd € 11.851,22; toegewezen obv 10,4 uur x € 220,00, totaal € 3.188,90; overige BGK onvoldoende gespecificeerd; € 838,53 toegewezen
3.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsman van [eiser] verklaard dat de advocaatkosten ten bedrage van € 11.851,22 waarvan betaling wordt verzocht, niet gesplitst zijn in ‘kosten bij de behandeling van het verzoek’ als bedoeld in artikel 1019aa Rv en andere buitengerechtelijke kosten. [eiser] heeft desgevraagd gesteld dat in verband met de behandeling van het verzoek (vanaf het maken van het verzoekschrift tot en met de mondelinge behandeling) 8,4 uren gemoeid zijn geweest, exclusief de tijd van de mondelinge behandeling en dat de overige kosten waarvan betaling wordt verzocht andere buitengerechtelijke kosten betreffen. [eiser] stelt dat zijn advocaat, die zich ruim zeven jaar bezighoudt met de behandeling van letselschadezaken en lid is van WAA en PEOPIL, € 220,00 exclusief 5% kantoorkosten en BTW als uurtarief hanteert.
3.16.
Imtech stelt zich op het standpunt dat in een deelgeschilprocedure geen veroordeling kan worden uitgesproken van de kosten die met het deelgeschil gemoeid zijn geweest. Dat standpunt is onjuist en wordt verworpen omdat voor zo’n beperking aan een verzoek in een deelgeschilprocedure geen grond bestaat.
3.17.
Imtech heeft niet weersproken dat de door [eiser] in verband met de deelgeschilprocedure genoemde werkzaamheden zijn verricht en dat daarmee de door hem gestelde tijd was gemoeid, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan. De rechtbank acht voorts de gestelde tijd die gemoeid is geweest met de behandeling van het verzoek, waarbij de rechtbank uitgaat van een tijd in verband met de mondelinge behandeling van twee uur, niet onredelijk. Gelet op de door [eiser] gegeven toelichting op de expertise van zijn raadsman en gelet op de uurtarieven die door letselschadeadvocaten gebruikelijk gehanteerd worden, is het gestelde tarief evenmin onredelijk en door Imtech is die redelijkheid ook niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal de kosten bij de behandeling van het verzoek overeenkomstig artikel 1019aa Rv begroten en wel op een bedrag van € 2.906,90 (10,4 uur x € 220,00, vermeerderd met 5% kantoorkosten en BTW) en een bedrag van € 282,00 aan griffierecht. Imtech zal veroordeeld worden tot betaling van deze bedragen.
3.18.
Wat de overige buitengerechtelijke kosten betreft, heeft Imtech betwist dat redelijkerwijs meer dan drie uren gemoeid kunnen zijn geweest met het concipiëren van de overgelegde correspondentie over de aansprakelijkheid en het nodige overleg met [eiser]. Nu de kosten de rechtbank in zoverre ook redelijk voorkomen, zal de rechtbank Imtech veroordelen tot betaling van € 838,53 (3 uur x € 220,00, vermeerderd met 5% kantoorkosten en BTW) wegens gemaakte buitengerechtelijke kosten die niet bestaan in de kosten bij de behandeling van het verzoek.
3.19.
Voor zover het verzoek tot betaling van buitengerechtelijke kosten de hiervoor genoemde kosten te boven gaat, zal dit worden afgewezen. Weliswaar heeft [eiser] een specificatie overgelegd van de verrichte werkzaamheden maar de omschrijving van de werkzaamheden daarin beperkt zich in veel gevallen tot woorden als ‘correspondentie’, ‘telefoon’ of ‘opstellen stukken’. Daarmee is die omschrijving, zoals Imtech terecht aanvoert, te algemeen en te weinig bepaald. Gelet op de betwisting door Imtech, had het op de weg van [eiser] gelegen om de werkzaamheden nader toe te lichten. Nu hij dit niet heeft gedaan, heeft hij de kosten in zoverre onvoldoende onderbouwd.
3.20.
[eiser] heeft verzocht om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, naar de rechtbank begrijpt voor zover deze veroordelingen betreft. Alhoewel artikel 288 Rv bepaalt dat eindbeschikkingen uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de aard van de deelgeschilprocedure zich verzet tegen het verzoek. Artikel 1019bb Rv bepaalt immers dat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening openstaat omdat het openstellen van zo’n voorziening niet strookt met de ratio van de deelgeschilprocedure, kort gezegd beslissen op een geschilpunt dat partijen verdeeld houdt om ze in staat te stellen de onderhandelingen weer op te pakken. Dat de mogelijkheid van hoger beroep feitelijk kan worden gecreëerd in een bodemprocedure, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Het verzoek van [eiser] zal worden afgewezen. ECLI:NL:RBZWB:2014:4199