GHDHA 191119 Mr X vordert gecedeerde bgk; vordering voldoet niet aan de dubbele redelijkheidstoets; geen misbruik van procesrecht
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 191119 Mr X vordert gecedeerde bgk; vordering voldoet niet aan de dubbele redelijkheidstoets; geen misbruik van procesrecht
in vervolg op, onder meer, GHSHE-080518-beloningsstructuur-in-ovk-haviltexmaatstaf-gelaedeerde-dient-succes-fee-wel-aan-bbh-te-betalen
De feiten
1.
De door de kantonrechter in het tussenvonnis van 3 november 2017 ( geen publicatie bekend, red LSA LM) vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan, met aanvulling van enkele feiten die tussen partijen evenmin in geschil zijn. Het gaat daarmee in deze zaak om het volgende.
1.1
[betrokkene] (hierna: [betrokkene]) is in respectievelijk januari en februari 2011 betrokken geraakt bij twee scooterongevallen waarbij zij letsel heeft opgelopen.
1.2
Allianz trad ten aanzien van beide ongevallen en de door [betrokkene] geleden schade op als aansprakelijkheidsverzekeraar en regelend verzekeraar.
1.3
Tussen Allianz en [betrokkene] is op 13 juli 2011 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. In die vaststellingsovereenkomst is bepaald dat Allianz aan [betrokkene] tegen finale kwijting ter zake alle schade ten gevolge van het eerste scooterongeval een bedrag van € 15.000,- betaalt als slotuitkering op de al betaalde voorschotten van in totaal € 250,-. Allianz heeft ook het bedrag van € 15.000,- aan [betrokkene] betaald.
1.4
Op 13 juni 2013 heeft X., als opdrachtnemer, met [betrokkene], als opdrachtgever, een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten op grond waarvan X. zich heeft verbonden werkzaamheden te verrichten om de tussen [betrokkene] en Allianz gesloten vaststellingsovereenkomst ‘open te breken’ en om de door [betrokkene] geleden schade ten gevolge van het tweede scooterongeval eveneens op Allianz te verhalen.
1.5
In de overeenkomst zijn X. en [betrokkene] onder meer het volgende overeengekomen:
“2.
Het voeren van onderhandelingen met de (aansprakelijke) wederpartij over de hoogte van de schadevergoeding en de afwikkeling van de zaak;
[ ... ]
5.
Het rechtstreeks aan de aansprakelijke wederpartij/verzekeraar declareren van door opdrachtneemster in opdracht en voor rekening van opdrachtgever gemaakte buitengerechtelijke kosten (BGK) via op naam van opdrachtgeefster gestelde declaraties, een en ander op grond van art. 6:96 BW. Deze kosten vangen aan op het moment van de eerste telefonische of schriftelijke contact tussen opdrachtgeefster en opdrachtneemster en zijn gebaseerd op het door opdrachtneemster gehanteerde uurtarief van € 300,00 en 6% kantoorkosten, verschotten en BTW.
6.
Bovenop de door opdrachtgeefster aan opdrachtneemster verschuldigde buitengerechtelijke kosten is opdrachtgeefster aan opdrachtneemster verschuldigd een succesfee van 50% [het hof: de getypte tekst 25% is met pen doorgehaald en in de kantlijn vervangen door 50%, voorzien van een paraaf van beide partijen] plus btw van de door de aansprakelijke wederpartij aan opdrachtgever betaalde schadeuitkeringen. Deze wordt niet berekend over de betaalde BGK of met de onder punt 5 genoemde BGK verrekend of daarop in mindering gebracht.
7.
Door ondertekening verklaart opdrachtgever zijn potentiele BGK-claim op de aansprakelijke wederpartij reeds nu voor alsdan aan opdrachtneemster te cederen.
8.
Bovengenoemde financiële afspraken worden gemaakt onder de opschortende voorwaarde van erkenning van aansprakelijkheid en betaling van schadevergoeding door de aansprakelijke wederpartij. Indien de aansprakelijke wederpartij niets betaalt, is opdrachtgever aan de opdrachtneemster niets verschuldigd, behoudens andere schriftelijke afspraken. Indien opdrachtgever de overeenkomst vóór afwikkeling van de letselschadezaak opzegt, behoudt opdrachtneemster zich het recht voor de openstaande declaraties BGK en de hierdoor misgelopen succes fee op opdrachtgever te verhalen.
1.6
X. heeft aan [betrokkene] de navolgende facturen gezonden voor de door haar op grond van de overeenkomst verrichte werkzaamheden. X. heeft deze facturen op grond van de cessie door [betrokkene] aan X. van haar vordering op Allianz tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, ingediend bij Allianz. Allianz heeft de facturen aan X. voldaan tot de hieronder genoemde bedragen, hetgeen in totaal neerkomt op een bedrag van € 10.628,43.
datum factuur periode bedrag betaling Allianz
15 december 2011 26/8 t/m 13/12 2011 € 1.538,08 € 1.538,08
13 maart 2012 3/1 2012 t/m 2/3 2012 € 2.013,45 € 2.013,45
26 juni 2013 3/3 2013 t/m 14/6 2013 € 9.717,42 € 3.000,00
19 februari 2014 30/1 2012 t/m 17/02 2014 € 4.824,58 € 2.000,00
24 juni 2014 20/2 2014 t/m 19/6 2014 € 3.258,41 € 0,00
12 december 2014 24/6 2014 t/m 28/11 2014 € 2.109,08 € 2.000,00
3 april 2015 2/12 2014 t/m 31/3 2015 € 2.372,87 € 0,00
25 juni 2015 2/4 2015 t/m 18/6 2015 € 1.635,75 € 0,00
18 september 2015 25/6 2015 t/m 14/9 2015 € 1.083,80 € 0,00
6 oktober 2016 25/9 2015 € 76.90 € 76,90
Totaal € 28.630,33 € 10.628,43
1.7
[betrokkene] heeft de overeenkomst met X. in augustus 2015 opgezegd, nog voordat de schade met Allianz was afgewikkeld. [betrokkene] heeft zich vervolgens tot een andere gemachtigde gewend.
1.8
Bij brief van 16 september 2015 heeft X. aan [betrokkene] verzocht om over te gaan tot betaling van de overeengekomen succesfee van 50% over de voorschotten van in totaal € 4.000,- die Allianz aan [betrokkene] heeft betaald gedurende de looptijd van de overeenkomst. X. heeft in de brief aanspraak gemaakt op een bedrag van € 2.000,- aan succes fee, te vermeerderen met € 420,- aan btw, totaal een bedrag van € 2.420,- incl. btw.
1.9
X. heeft Allianz (op de voet van artikel 5 van de overeenkomst tussen X. en [betrokkene]) verzocht om haar declaraties voor verrichte werkzaamheden geheel te voldoen. Allianz heeft X. vervolgens bij brief van 23 november 2015 onder meer het volgende meegedeeld:
“Het bedrag van EUR 76,90 wordt overgeschreven. [ ... ]. Betreft betaling openstaande medische verschotten. Voor meer zien wij nu geen ruimte. [ ... ]. Nu menen wij dat u met ruim eur 10.550 naar behoren betaald werd. [ ... ]”
1.10
X. heeft vervolgens haar declaraties, voor zover deze niet door Allianz zijn voldaan, alsmede de contractueel overeengekomen succesfee, bij [betrokkene] in rekening gebracht. Omdat betaling daarvan uitbleef, heeft X. bij dagvaarding van 21 december 2015 [betrokkene] in rechte betrokken en een vordering tegen haar ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. Deze vordering zag, kort gezegd, op een bedrag van € 20.421,90, waarvan€ 18.000,90 als vergoeding voor de door haar verrichte werkzaamheden en € 2.420,- aan succesfee. De vordering was primair gegrond op de tussen X. en [betrokkene] gesloten overeenkomst en subsidiair op artikel 7:411 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
1.11
Bij vonnis van 15 september 2016 (geen publicatie bekend, red LSA LM) heeft de rechtbank Oost-Brabant de vordering van X. op [betrokkene] toegewezen tot een bedrag van € 1.210,- op grond van artikel 7:411 BW, als redelijk loon als bedoeld in dat artikel. Ten aanzien van de succesfee heeft de rechtbank redelijk geacht dat X. 25% van de aan [betrokkene] uitgekeerde (voorschot op de) schadevergoeding van € 4.000,- toekomt (dat wil zeggen € 1.000,-, vermeerderd met btw: € 1.210,-). Over de gedeclareerde kosten van de door X. verrichte werkzaamheden heeft de rechtbank geoordeeld dat X. met het aan haar uitgekeerde bedrag van € 10.550,- afdoende was gecompenseerd. De vordering van € 18.000,90 als vergoeding voor de door haar verrichte werkzaamheden, heeft de rechtbank daarom afgewezen.
1.12
X. heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. Bij arrest van 8 mei 2018 heeft het gerechtshof `s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank vernietigd, voor zover [betrokkene] bij dat vonnis is veroordeeld om aan X.
€ 1.210, vermeerderd met rente te betalen, en heeft dat hof [betrokkene] veroordeeld om aan X. € 2.420,- vermeerderd met rente te betalen (de succesfee). Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bekrachtigd (voor zover daarin de vordering van X. in verband met de vergoeding voor de door haar verrichte werkzaamheden is afgewezen).
1.13
In april 2012, november 2013 en juni 2015 heeft Allianz aan [betrokkene] voorschotten uitgekeerd op de schade-uitkering in verband met het tweede scooterongeval van in totaal € 4.000,- (vgl. hiervoor, 1.8). [betrokkene], inmiddels bijgestaan door de opvolgende gemachtigde, heeft de schade in verband met het tweede scooterongeval met Allianz in 2016 definitief afgewikkeld door middel van een slotbetaling door Allianz van € 30.000,-.
Het geschil en de vorderingen in eerste aanleg
2.
X. heeft in eerste aanleg in conventie, na wijziging van haar eis, gevorderd:
a. te verklaren voor recht dat Allianz jegens X. als eigenaar van de vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten niet heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 6:96 BW;
b. vast te stellen hetgeen Allianz uit hoofde van die verplichtingen nog aan Allianz verschuldigd is, tot een maximum van € 10.000,-;
c. Allianz te veroordelen tot betaling van dat bedrag;
d. Allianz te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
2.1
X. heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [betrokkene] haar vordering op Allianz tot vergoeding van haar buitengerechtelijke kosten, als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c BW, in verband met het vaststellen en afwikkelen van de schade voor het scooterongeval van februari 2011, aan haar heeft gecedeerd. Voor het openbreken van de vaststellingsovereenkomst van 13 juli 2011 tussen [betrokkene] en Allianz en het vaststellen en afwikkelen van de schade heeft X. in totaal € 28.628,80 aan kosten (inclusief 6% kantoorkosten, € 2.368,- aan medische verschotten en btw) in rekening gebracht. Volgens X. zijn deze kosten in redelijkheid gemaakt en kunnen deze de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Omdat Allianz in totaal een bedrag van € 10.628,43 heeft voldaan, resteert een vordering van € 18.001,90. Uit proceseconomische overwegingen heeft X. die vordering beperkt tot een maximum van € 10.000,-.
2.2
Allianz heeft tegen de vorderingen van X. gemotiveerd verweer gevoerd.
3.
Allianz heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd:
a. te verklaren voor recht dat X. zich jegens Allianz onrechtmatig heeft gedragen;
b. X. te veroordelen om aan Allianz € 8.636,98 te voldoen aan schadevergoeding wegens het onrechtmatig handelen, vermeerderd met rente.
3.1
Allianz heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat X. misbruik heeft gemaakt van haar processuele bevoegdheden in de zin van artikel 3:13 BW, door haar nodeloos in deze procedure te betrekken. Volgens Allianz had X. in haar procedure tegen [betrokkene] bij de rechtbank Oost-Brabant in wezen dezelfde rechtsvraag voorgelegd als in onderhavige procedure. Allianz heeft schade geleden, bestaande uit de kosten van haar advocaat.
3.2
X. heeft tegen de vorderingen van Allianz gemotiveerd verweer gevoerd.
4.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis zowel de vorderingen van X. in conventie als de vorderingen van Allianz in reconventie afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
In conventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat X. bij Allianz niet meer kan declareren dan hetgeen Allianz al aan haar heeft voldaan, omdat [betrokkene] op grond van het arrest van het gerechtshof `s-Hertogenbosch van 8 mei 2018 ter zake van de loondeclaraties niets meer aan X. verschuldigd is.
In reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat X. zich niet onrechtmatig jegens Allianz heeft gedragen door haar in rechte te betrekken, hoewel er ook een vordering (in hoger beroep) tegen [betrokkene] liep. Er is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van dat X. zich bewust was van de ongegrondheid, ondeugdelijkheid of zinloosheid van het instellen van de onderhavige vorderingen tegen Allianz, dan wel dat zij Allianz door deze procedure op een onredelijke wijze voor moeilijkheden of kosten heeft geplaats. Gelet op de door [betrokkene] aan X. gecedeerde vordering had X. een belang kunnen hebben bij een vordering tegen Allianz als in hoger beroep in de procedure tegen [betrokkene] anders was geoordeeld.
De beoordeling van het geschil in hoger beroep
In principaal hoger beroep
5.
X. heeft gevorderd het bestreden vonnis, voor zover gewezen in conventie, te vernietigen en Allianz te veroordelen om haar een bedrag van € 10.000,- te betalen, vermeerderd met rente en met veroordeling van Allianz in de kosten van beide instanties. Allianz heeft hiertegen verweer gevoerd.
6.
In haar eerste twee grieven komt X. op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij bij Allianz niet meer kan declareren dan hetgeen Allianz al aan haar heeft voldaan omdat het gerechtshof `s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat [betrokkene] niets meer aan X. verschuldigd is. Volgens X. heeft de kantonrechter ten onrechte de vordering van [betrokkene] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, die zij heeft gecedeerd aan X., gelijkgesteld met de vordering van X. op [betrokkene] tot vergoeding van haar kosten/loon. Daarom is de uitkomst van de procedure tegen [betrokkene] bij het gerechtshof `s‑Hertogenbosch niet van invloed op de vordering van X. op Allianz.
6.1
Het hof oordeelt als volgt. Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het oordeel van het gerechtshof `s‑Hertogenbosch dat [betrokkene] niets meer aan X. is verschuldigd ertoe leidt dat X. ook geen vordering meer heeft op Allianz, kan gegrondheid van deze grieven, gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden om de volgende reden.
7.
Allianz heeft in eerste aanleg het (subsidiaire) verweer gevoerd dat de vordering van X. tot vergoeding van de (resterende) buitengerechtelijke kosten op de grondslag van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c BW niet voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets. Omdat dat verweer slaagt, staat dat op zichzelf al aan toewijzing van de vorderingen van X. in de weg. Het hof overweegt daartoe het volgende.
7.1
De kosten die X. namens [betrokkene] heeft gemaakt, waaronder haar honorarium en (medische) verschotten, om de vaststellingsovereenkomst van 13 juli 2011 tussen [betrokkene] en Allianz open te breken en vervolgens met Allianz in overleg te treden over de hoogte van de vergoeding van de schade van [betrokkene] als gevolg van het (tweede) scooterongeval, komen, voor zover deze kosten redelijk zijn, in beginsel als vermogensschade in de zin van de artikelen 6:95 en 6:96 BW mede voor vergoeding door de aansprakelijke persoon, in dit geval zijn verzekeraar Allianz, in aanmerking. Deze kosten zijn redelijk indien in de gegeven omstandigheden de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (de dubbele redelijkheidstoets; zie onder meer HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740, NJ 1999/196).
7.2
Allianz heeft zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak de door X. uitgevoerde werkzaamheden niet (steeds) een zogenoemd specialistentarief rechtvaardigen van € 275,- per uur, exclusief 6% kantoorkosten en btw (vanaf december 2011), van € 300,- per uur, exclusief 6% kantoorkosten en btw (vanaf januari 2012) en van € 325,- per uur, exclusief 6% kantoorkosten en btw (vanaf januari 2015). Tegen de tijd dat X. bemoeienis kreeg met de kwestie, had Allianz de aansprakelijkheid al erkend. Allianz erkent dat X. wel heeft bewerkstelligd dat de vaststellingsovereenkomst van 13 juli 2011 is opengebroken. De declaratie die ziet op de periode waarin X. deze werkzaamheden heeft verricht (de declaratie van 15 december 2011 over de periode van 26 augustus 2011 tot en met 13 december 2011 ad € 1.538,08, op basis van een uurtarief van € 275,-) en de daarop volgende declaratie (van 13 maart 2012, over de periode van 3 januari 2012 tot en met 2 maart 212 ad € 2.013,45), heeft Allianz dan ook volledig voldaan.
Voor het overige hebben de werkzaamheden van X. volgens Allianz feitelijk niet meer betroffen dan de inventarisatie en doorzending van stukken. Allianz acht voor dergelijke administratieve werkzaamheden een uurtarief van maximaal € 100,- à € 150,- redelijk.
Van een arbeidsintensieve zaak, met de nodige juridische en medische complicaties in de door X. voorgestane zin, die veel tijd en een hoog tarief rechtvaardigt, is geen sprake geweest. De discussie op medisch gebied is gevoerd door de medisch adviseurs van partijen, aldus Allianz. Ter onderbouwing van de geclaimde schade heeft X. niet meer gedaan dan documenten opvragen en doorzenden, zonder dat dit tot inhoudelijke discussie met Allianz aanleiding heeft gegeven. Het tegenvoorstel van X. inzake de slotbetaling betrof enkel het noemen van een bedrag van € 100.000,-, zonder een concrete onderbouwing van dat bedrag.
Allianz heeft verder erop gewezen dat de urendeclaraties van X., steeds met een minimale tijdseenheid van 6 minuten, niet meer betreffen dan een opsomming van bepaalde activiteiten, zoals het voeren van (telefoon)gesprekken en het verzenden van e-mails. Zonder nadere toelichting valt hieruit niets af te leiden over de aard en de noodzaak van deze werkzaamheden. Overigens blijkt uit de wel zeer korte inhoud van de gevoerde correspondentie dat dit voor een overgrote deel juridisch gezien geen complexe e-mails betreffen. Ter illustratie hiervan heeft Allianz verwezen naar de declaraties van X. van 12 december 2014, 3 april 2015, 25 juni 2015, 18 september 2015.
7.3
Gelet op dit gemotiveerde verweer van Allianz, waarin zij de redelijkheid van de door X. opgevoerde buitengerechtelijke kosten, onder aanhaling van verschillende voorbeelden uit de declaraties van X., ter discussie heeft gesteld, had het op de weg van X. gelegen om nader te onderbouwen dat (alle) door haar verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren, dat de verrichte handelingen in redelijkheid pasten binnen de daarvoor door haar geschreven tijd en dat die handelingen ook steeds het uurtarief van € 275,-, € 300,- respectievelijk € 325,- rechtvaardigden. Met haar algemene stellingen in de conclusie van repliek in eerste aanleg dat het door haar gehanteerde uurtarief en haar declaratiesysteem, waarbij elke verrichting in tijdseenheden van 6 minuten wordt genoteerd ongeacht de daadwerkelijk bestede tijd, marktconform zijn en dat de zaak van [betrokkene] in juridisch en medisch opzicht gecompliceerd was en bovenmatig veel werkzaamheden met zich heeft meegebracht, zonder dat concreet en op de zaak toegespitst toe te lichten, heeft X. dat naar het oordeel van het hof onvoldoende gedaan. Ook in hoger beroep heeft X. die nadere onderbouwing niet gegeven.
7.4
Allianz heeft weliswaar de redelijkheid erkend van de kosten die X. heeft gemaakt voor zijn werkzaamheden om de vaststellingsovereenkomst van 13 juli 2011 ter discussie te stellen en vervolgens open te breken, maar daar staat dan ook tegenover dat Allianz de declaraties van X. van 15 december 2011 en 13 maart 2012, die (mede) betrekking hebben op die werkzaamheden, volledig heeft betaald.
De stelling van X. dat [betrokkene] bovenmatig veel hulp en aandacht vroeg (telefonisch en per brief) en kreeg van X., onder meer omdat zij vreemd was in Nederland en geen Nederlands sprak, brengt niet mee dat alle kosten daarvan zonder meer als buitengerechtelijke kosten op Allianz als aansprakelijke partij afgewenteld kunnen worden, en steeds tegen het tarief van € 275,- tot € 325,- per uur. Allianz heeft in dat verband terecht erop gewezen dat van de benadeelde en diens (in letselschadezaken gespecialiseerde) belangbehartiger verwacht mag worden dat zij mede in het belang van de aansprakelijke partij ervoor zorgen dat de kosten niet te hoog oplopen door de werkzaamheden in tijd en omvang binnen de perken te houden.
7.5
Om de redelijkheid van de hoogte van de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten te bepalen kan ook betekenis toekomen aan de hoogte van het uiteindelijk uitgekeerde schadebedrag (vgl. HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1578, NJ 1995/250). In dit geval bedragen de door X. gedeclareerde kosten van in totaal C . Daarmee kunnen die kosten in verhouding tot de uitgekeerde schade worden aangemerkt als onredelijk hoog, ook als rekening wordt gehouden met de eisvermindering van X. in deze procedure tot een bedrag van € 10.000,-, waarmee de buitengerechtelijke kosten een bedrag van in totaal € 20.628,43 zouden bedragen (ruim 60% van vorenbedoelde schadevergoeding). Daarbij is bovendien van belang dat de uiteindelijke regeling met een slotuitkering van € 30.000,- niet meer door X., maar door de opvolgend gemachtigde van [betrokkene] is bereikt, waarvoor ook buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Dat het bereiken van die regeling voor een groot deel is gebaseerd op de werkzaamheden van X., zoals zij heeft gesteld, kan zonder nadere onderbouwing, die zij niet heeft gegeven, niet worden gevolgd en is overigens ook moeilijk te rijmen met het (tegen)voorstel dat zij eerder aan Allianz had gedaan voor een slotuitkering van € 100.000,-.
7.6
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de door X. gevorderde buitengerechtelijke kosten, voor zover die het door Allianz betaalde bedrag van€ 10.628,43 te boven gaan, redelijk zijn, in die zin dat de werkzaamheden van X. die daartegenover staan redelijkerwijs noodzakelijk waren. Verder is het hof van oordeel dat de door X. gevorderde kosten, voor zover die het bedrag van € 10.628,43 te boven gaan, in omvang niet redelijk zijn, dit gelet op de inhoud van die werkzaamheden (als hiervoor bedoeld) en mede gezien de verhouding tot het bedrag van de uiteindelijke schade-uitkering van € 34.000,-, waarvan bovendien de slotuitkering van € 30.000,- (vooral) is bewerkstelligd door de opvolgende gemachtigde van [betrokkene].
7.7
Er is daarom geen grond voor het oordeel dat Allianz gehouden is de buitenrechtelijke kosten, voor zover die het bedrag van € 10.628.43 te boven gaan, te vergoeden. De vorderingen van X., zoals zij die heeft ingesteld in eerste aanleg, komen al daarom niet (alsnog) voor toewijzing in aanmerking.
8.
Het voorgaande brengt mee dat de eerste twee grieven van X., gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat X. bij Allianz niet meer kan declareren dan hetgeen Allianz al aan haar heeft voldaan omdat het hof Den Bosch heeft geoordeeld dat [betrokkene] niets meer aan X. verschuldigd is, en dat om die reden Allianz niet gehouden is de in deze procedure gevorderde buitengerechtelijke kosten te vergoeden, onbesproken kunnen blijven.
Uit het voorgaande volgt verder dat grief 3, voor zover X. zich daarmee op het standpunt stelt dat de kantonrechter ten onrechte haar vordering heeft afgewezen, faalt.
9.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van X. in hoger beroep, omdat dat onvoldoende duidelijk is betrokken op voldoende geconcretiseerde stellingen en omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding kunnen geven.
In incidenteel hoger beroep
10.
Allianz heeft gevorderd het bestreden vonnis, voor zover gewezen in reconventie, te vernietigen en voor recht te verklaren dat X. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en, na vermeerdering van haar eis, X. te veroordelen tot vergoeding van haar geleden en nog te lijden schade, tot op heden een bedrag van € 19.575,03, te vermeerderen met rente en kosten. X. heeft hiertegen verweer gevoerd.
11.
Het hof zal bij zijn beoordeling van het incidentele hoger beroep uitgaan van de vermeerderde eis, nu X. geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eisvermeerdering en het hof de eisvermeerdering niet in strijd acht met de eisen van een goede procesorde.
12.
In de grieven 1 tot en met 3 stelt Allianz zich op het standpunt dat X. misbruik heeft gemaakt van het procesrecht of anderszins onrechtmatig heeft gehandeld door haar in rechte te betrekken. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
12.1
Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vorderingen baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
12.2
Dat van X. verwacht had mogen worden dat zij de uitkomst van het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, in haar procedure tegen [betrokkene], zou afwachten, zoals Allianz heeft betoogd, brengt niet zonder meer mee dat aangenomen moet worden dat X. op voorhand had moeten begrijpen dat haar vordering jegens Allianz geen enkele kans van slagen had. Die conclusie kan niet zonder meer worden getrokken op basis van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 15 september 2016, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat X. moet worden geacht voldoende te zijn gecompenseerd voor de door haar verrichte werkzaamheden door het bedrag van € 10.550,- dat zij van Allianz heeft ontvangen, en het bedrag van € 1.210,- dat [betrokkene] op grond van het vonnis aan X. moest betalen, alleen al omdat X. tegen dat vonnis hoger beroep had ingesteld. Het is, mede gelet op de hiervoor onder 12.1 bedoelde terughoudendheid die in dit verband in acht moet worden genomen, niet op voorhand ontoelaatbaar te achten dat X. in hoger beroep een hernieuwd oordeel wenste te verkrijgen over de redelijkheid van de door haar ingediende declaraties. Dat het gerechtshof `s-Hertogenbosch uiteindelijk het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, voor zover daarin de vordering van X. jegens [betrokkene] tot betaling van haar (aanvullende) declaraties is afgewezen, bij arrest van 8 mei 2018 heeft bekrachtigd, biedt evenmin grond voor het oordeel dat haar vordering tot betaling van diezelfde declaraties jegens Allianz ontoelaatbaar was. Het gerechtshof `s‑Hertogenbosch heeft immers geoordeeld dat [betrokkene] naast de succesfee (door dat hof vastgesteld op een bedrag van € 2.420,-) en de door Allianz aan X. betaalde vergoedingen (het bedrag van € 10.550,-), geen nadere vergoeding aan X. verschuldigd was, omdat [betrokkene] op basis van de overeenkomst met X. erop heeft mogen vertrouwen dat zij uitsluitend de (aanzienlijke) succesfee van 50% aan X. hoefde te voldoen, en dat X. eventuele nadere vergoedingen op basis van de cessie door [betrokkene] van haar vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten aan X., zou regelen met en zou ontvangen van Allianz. Daaruit volgt al dat het niet ontoelaatbaar is te achten dat X. (ook) een vordering tegen Allianz heeft ingesteld, en na het arrest van het gerechtshof `s-Hertogenbosch heeft gehandhaafd. Met het arrest van het gerechtshof `s-Hertogenbosch heeft X. immers niet de zekerheid gekregen dat haar vordering, in haar hoedanigheid van cessionaris, tegen Allianz geen kans van slagen had.
12.3
Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat X. met haar vordering tegen Allianz misbruik heeft gemaakt van procesrecht of onrechtmatig heeft gehandeld door in deze procedure alsnog een oordeel te vragen over de toewijsbaarheid van haar vordering tegen Allianz. De kantonrechter heeft de vordering van Allianz in reconventie daarom terecht afgewezen. De grieven 1 tot en met 3 falen daarom.
13.
Allianz heeft bewijs aangeboden van de door haar geleden schade. Nu er geen grond is voor het oordeel dat X. misbruik heeft gemaakt van procesrecht of onrechtmatig heeft gehandeld, komt het hof aan begroting van de schade niet toe. Het hof zal daarom het bewijsaanbod van Allianz als niet ter zake dienend passeren.
Conclusie
14.
Nu geen van partijen in eerste aanleg alsnog als in het gelijk gesteld is te beschouwen, ziet het hof geen aanleiding alsnog een van partijen in de proceskosten in eerste aanleg te veroordelen. Daarmee falen ook grief 3 in principaal hoger beroep, voor zover X. zich daarin op het standpunt stelt dat de kantonrechter ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd (omdat volgens haar Allianz in de proceskosten had moeten worden veroordeeld), en grief 4 in incidenteel hoger beroep, waarin Allianz zich op het standpunt stelt dat de kantonrechter ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd (omdat volgens haar X. in de proceskosten had moeten worden veroordeeld). De conclusie is dat zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep niet slaagt. Het hof zal daarom het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.
15.
Het hof zal X. als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van Allianz in het principaal hoger beroep. Het hof zal Allianz als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van X. in het incidenteel hoger beroep. ECLI:NL:GHDHA:2019:2970