GHDHA 300424 h.b. deelgeschilbeschikking over bgk n.o.nu er een eindvonnis is over dezelfde kwestie en tegen dit eindvonnis ook h.b. is ingesteld
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 300424 h.b. deelgeschilbeschikking over bgk n.o.nu er een eindvonnis is over dezelfde kwestie en tegen dit eindvonnis ook h.b. is ingesteld
1De zaak in het kort
1.1
[appellant] heeft op grond van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (de artikelen 1019w – 1019cc Rv) verzocht om Unigarant te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten. In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat de zaak zich niet leent voor behandeling als deelgeschil en het verzoek afgewezen.
1.2
[appellant] is vervolgens een bodemprocedure gestart. Omdat de kantonrechter in die procedure bij eindvonnis van 12 augustus 2022 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) inhoudelijk heeft beslist over de vordering van [appellant] , heeft hij onvoldoende belang bij het hoger beroep tegen de bestreden beschikking. Het hof verklaart [appellant] daarom niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
(... red. LSA LM)
3Feitelijke achtergrond
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
3.1
Op 14 september 2019 heeft een aanrijding op de Coolsingel te Rotterdam plaatsgevonden waarbij enerzijds [appellant] en anderzijds een (WAM-)verzekerde van Unigarant betrokken was.
3.2
De toenmalige gemachtigde van [appellant] heeft Unigarant aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van de aanrijding geleden en nog te lijden schade van [appellant] . Namens Unigarant is aansprakelijkheid voor de schade erkend.
3.3
Vervolgens is tussen partijen gecorrespondeerd over (de omvang en de onderbouwing van) de schade.
3.4
Unigarant heeft [appellant] een voorschot op de schadevergoeding betaald van € 1.000,-.
3.5
Namens [appellant] is aan Unigarant medegedeeld dat hij akkoord kan gaan met een slotbetaling van € 5.000,-, mits de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 6.624,78 door haar integraal worden vergoed.
3.6
Partijen zijn het niet eens geworden over de omvang van de door Unigarant te vergoeden buitengerechtelijke kosten. Uiteindelijk heeft Unigarant een bedrag van € 2.500,- aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten aan [appellant] betaald.
5Beoordeling in hoger beroep
5.1
[appellant] is (zonder verleend verlof) in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met de beschikking. Hij heeft verschillende grieven tegen de beschikking aangevoerd. [appellant] vordert dat het hof de beschikking vernietigt, alsnog zijn oorspronkelijke verzoek toewijst, de buitengerechtelijke kosten van de procedure in beide instanties begroot en Unigarant veroordeelt tot betaling van die kosten, met wettelijke rente.
5.2
Kort samengevat zien de grieven van [appellant] op het volgende. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte niet zijn verzoek als deelgeschil in behandeling genomen en de kosten daarvan begroot. Ook heeft de kantonrechter ten onrechte, zij het ten overvloede, overwogen dat de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Unigarant bestrijdt de grieven.
[appellant] heeft onvoldoende belang bij het hoger beroep
5.3
Unigarant heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep moet worden verklaard wegens het ontbreken van voldoende belang. Daartoe heeft Unigarant het volgende aangevoerd. [appellant] is na de bestreden beschikking een bodemprocedure begonnen. [appellant] heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam gevraagd om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen de beschikking. Dat verzoek is afgewezen. [appellant] is toch in hoger beroep gekomen tegen de beschikking. Zijn verzoek aan de bodemrechter om de behandeling van de bodemprocedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tegen de beschikking is afgewezen en de bodemprocedure is voortgezet. Dat heeft geresulteerd in het eindvonnis van 12 augustus 2022 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) waarbij de vordering van [appellant] is afgewezen. [appellant] heeft ook hoger beroep ingesteld tegen dat eindvonnis (bij het hof bekend onder zaaknummer 200.315.838/02). Nu het geschil in de bodemprocedure inhoudelijk is behandeld en tegen het eindvonnis in die zaak hoger beroep is ingesteld, ontbreekt feitelijk belang in deze zaak, aldus Unigarant.
5.4
Dit verweer slaagt. Vast staat dat inmiddels tussen partijen een eindvonnis is gewezen in de procedure ten principale over de vraag waarop ook het onderhavige deelgeschilverzoek betrekking heeft gehad. In het eindvonnis is overwogen, kort samengevat, dat een vergoeding van € 2.500,- voor de in deze zaak gemaakte buitengerechtelijke kosten redelijk is en is de vordering tot vergoeding van de overige gedeclareerde buitengerechtelijke kosten afgewezen. Tegen het eindvonnis in de procedure ten principale heeft [appellant] eveneens hoger beroep bij dit hof ingesteld. Bij arrest van heden wordt het eindvonnis bekrachtigd. Wegens het gesloten stelsel van rechtsmiddelen kan de uitkomst van dit deelgeschil niet tot aantasting van dat eindvonnis leiden. Het hof zal [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep tegen de beschikking.
5.5
Voor zover [appellant] bedoeld heeft te stellen dat hij belang heeft bij het hoger beroep tegen de beschikking omdat daarin de kosten niet zijn begroot als bedoeld in artikel 1019aa Rv en hij daarover met grief 5 heeft geklaagd, wordt dit standpunt verworpen omdat begroting van de kosten van de deelgeschilprocedure in eerste aanleg in deze zaak niet meer zou kunnen leiden tot een veroordeling van Unigarant tot betaling van die kosten in een eindvonnis in een bodemprocedure. [appellant] heeft dan ook geen rechtens te respecteren belang bij dit hoger beroep.
Geen begroting van de kosten van de procedure in hoger beroep en veroordeling van Unigarant tot betaling daarvan
5.6
[appellant] heeft in deze zaak eveneens verzocht om de kosten van de procedure in hoger beroep te begroten op de voet van artikel 1019aa Rv en Unigarant te veroordelen tot betaling daarvan. Dit verzoek zal worden afgewezen. Daartoe wordt overwogen dat het hof, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in HR 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1407, r.o. 3.6, niet bevoegd is om een dergelijke proceskostenveroordeling te geven omdat een kostenveroordeling in hoger beroep in een deelgeschilprocedure zich niet verdraagt met artikel 1019cc Rv. Artikel 1019cc lid 2 Rv houdt in dat aan een veroordeling van een van partijen in een deelgeschilbeschikking in de procedure ten principale geen verdergaande betekenis toekomt dan wanneer zij zou zijn opgenomen in een tussen partijen gewezen vonnis in kort geding. Deze bepaling brengt mee dat de rechter in een eventueel volgende (of intussen aanhangig gemaakte) bodemprocedure niet gebonden is aan een veroordeling van een van partijen in een deelgeschilbeschikking en dat die veroordeling haar werking verliest indien in het eindvonnis in de bodemprocedure in het dictum een andere beslissing wordt gegeven over de desbetreffende vordering (vgl. HR 15 mei 1998, NJ 1999/569, met noot van H.J. Snijders ). Die situatie doet zich in dit geval voor nu in de bodemprocedure in hoger beroep bij arrest van heden wordt beslist over de proceskosten in hoger beroep. Daarom is dit verzoek niet toewijsbaar.
Conclusie en proceskosten
5.7
De conclusie is dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De verzoeken van beide partijen over en weer om een proceskostenveroordeling in appel te geven zullen worden afgewezen. Het hof ziet geen aanleiding voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling in dit hoger beroep. Er is namelijk inhoudelijk gezien geen ander onderwerp aan de orde geweest dan het onderwerp van het hoger beroep in de procedure ten principale, waarin het hof bij arrest van heden beslist. ECLI:NL:GHDHA:2024:728