Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 210513 overname van rechtsbijstandverzekeraar; Geen vordering op verzekerde voor kosten boven verzekerde som

Hof Amsterdam 210513 overname van rechtsbijstandverzekeraar; Geen vordering op verzekerde voor kosten boven verzekerde som

3. Beoordeling 

3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende. 
a. [ geïntimeerde ] is in 1992 op vijftienjarige leeftijd, toen hij als fietser aan het verkeer deelnam, aangereden door een automobilist, waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen. 
b. De automoblist was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij [Y [ (hierna: [ Y ]). 
c. De moeder van [ geïntimeerde ]was voor de kosten van rechtsbijstand verzekerd bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. (hierna: DAS). 
d. [ appellant ] is advocaat, gespecialiseerd in letselschade. 
e. Tot 13 februari 1998 heeft DAS de belangen van [ geïntimeerde ]in het kader van zijn letselschade zaak zelf behartigd. Bij brief van dezelfde datum heeft DAS het dossier inzake [ geïntimeerde ]aan [ appellant ] doen toekomen. 
f. Bij brief van 4 maart 1998 heeft DAS [ appellant ] onder meer het volgende geschreven: 
“Zoals u reeds bekend treedt de N.V. DAS (..) op als rechtsbijstandeverzekeraar van mevrouw [X ]. Op grond daarvan zijn verzekerdes belangen tot dusver door mijn kantoorgenoot mr. H.G.M. van Dijk behartigd. Om redenen van efficiency en controle is het dossier thans overgedragen aan de afdeling Externe Rechtshulp. 
In overleg met verzekerde is besloten de verdere behandeling van de zaak over te dragen aan een advocaat. Om die reden wend ik mij thans tot u met het verzoek de behandeling van mr. Van Dijk over te nemen. 
(…)Naar onze mening is het thans noodzakelijk, dat een civiele procedure wordt geëntameerd. Ik verzoek uw bemoeienissen hierop te richten. 
Verzekerde is van uw inschakeling op de hoogte. 
..(…) 
U kunt uw – op naam van de verzekerde gestelde – declaratie(s) aan mij toezenden. Teneinde voldoende zicht te houden op de ontwikkelingen van de externe uitgaven verzoek ik u dat per kwartaal te doen. Tevens verzoek ik u om uw declaratie(s) te specificeren naar aard van de verrichting en de daaraan bestede tijd en te doen vergezellen van kopieën van de belangrijkste processtukken en correspondentie die op de te declareren periode betrekking hebben. 

Ten aanzien van het gehanteerde tarief zijn wij overeengekomen dat u f.400,= per uur exclusief BTW (zult declareren, toevoeging hof). Mocht u meer dan f 5000,- moeten declareren, dan zult u –conform hetgeen u met mr. M.H.J. Mertens besprak – vroegtijdig met ons in overleg treden. 
Mocht de behandeling van de zaak aanleiding geven tot het aanwenden van (enig ander dan de hierboven bedoelde), rechtsmiddelen, het doen van schikkingsvoorstellen, het inschakelen van een expert etc., dan verzoek ik u hierover tevoren overleg te voeren met ondergetekende. 

Tot slot wil ik u verzoeken waar mogelijk (buitengerechtelijke) kosten te verhalen op de wederpartij.” 
f. Bij brief van 27 november 1998 heeft [ appellant ] DAS onder meer het volgende geschreven: 
“Nadat ik de behandeling van de zaak heb overgenomen, heb ik met [ Y ] overlegd over hoe het vraagstuk met betrekking tot de aansprakelijkheid op te lossen. 
Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat er een bindend advies is gevraagd (…) 
De uitkomst is, dat [ Y ] 75% van de schade van [ geïntimeerde ]dient te dragen en dat derhalve 25% voor rekening van [ geïntimeerde ]blijft. 
(…) 
Wat betreft mijn kosten, deel ik u mede, dat ik zal trachten deze bij de wederparij te verhalen. 
Ik ga er reeds nu van uit, dat [ Y ] Slechts bereid zal zijn 75% daarvan te voldoen. De andere 25% zal ik dan bij uw maatschappij in rekening brengen. 
Als tarief hanteer ik het geïndexeerde vroegere adviestarief van de Nederlandse Orde van Advocaten, nu f 299,- per uur, vermeerderd met de specialisatiefactor 1,5, kantoorkosten 5% en ob. 
Mag ik aannemen dat u zich met dit nadere voorstel voor wat betreft de kosten kunt verenigen?” 
g. Op 29 april 2004 is tussen [ geïntimeerde ]en [ Y ] een akkoord bereikt ter afwikkeling van de schade, inhoudende dat [ geïntimeerde ]een eenmalige uitkering ontving ten bedrage van € 1.350.000,-. Deze overeenstemming is vastgelegd in een door [ geïntimeerde ]en [ Y ] ondertekende vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) die onder meer het volgende bepaalt: 
“De omvang van de door de benadeelde geleden en te lijden materiële en immateriële schade wordt na toepassing van een verdeelsleutel vastgesteld op een bedrag van € 1.350.000,00 (zegge: éénmiljoen driehondertvijftigduizend euro), bij wijze van uitkering ineens, inclusief de vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten in verband met verleende rechtsbijstand door [ appellant ].” 
h. [ appellant ] heeft sinds hij met zijn werkzaamheden is begonnen niet tussentijds aan DAS gedeclareerd. Hij heeft DAS bij brief van 14 mei 2004 een berekening gezonden van de kosten van rechtsbijstand die uitkomt op een bedrag van € 115.916,13 en heeft haar verzocht hem te berichten welk deel van dit bedrag op basis van de polis nog voor rekening van DAS kwam. 
i. DAS heeft een bedrag van € 34.125,86 aan [ appellant ] betaald. 

3.2 Bij inleidende dagvaarding van 19 mei 2007 heeft [ appellant ] van [ geïntimeerde ]de betaling gevorderd van een bedrag van € 81.790,-, met wettelijke rente. [ appellant ] heeft ter onderbouwing van zijn vordering aangevoerd dat [ geïntimeerde ] zijn opdrachtgever was, dat in het door [ geïntimeerde ]ontvangen schadebedrag een bedrag van € 100.000,- begrepen was voor de kosten van [ appellant ] en dat [ geïntimeerde ] tot laatstgenoemd bedrag ook ongerechtvaardigd is verrijkt. [ geïntimeerde ]heeft alvorens te antwoorden DAS in vrijwaring geroepen. Bij vonnis van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank de vrijwaring toegestaan. Vervolgens heeft [ geïntimeerde ] geantwoord en een reconventionele vordering ingesteld die inhoudt dat voor recht wordt verklaard dat [ appellant ] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis met [ X ], zodat [ appellant ] de schade moet vergoeden die van dit tekortschieten het gevolg is. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de over en weer ingestelde vorderingen afgewezen. [ appellant ] is daarbij veroordeeld in de proceskosten in conventie alsmede in de kosten in de vrijwaringsprocedure. [ geïntimeerde ]is verwezen in de kosten in reconventie. Tegen dit vonnis richt [ appellant ] zich met elf grieven. [ geïntimeerde ]heeft geconcludeerd tot verwerping van de grieven en in hoger beroep zijn (gewijzigde) reconventionele vordering afhankelijk ervan gesteld dat het hof het bestaan van een obligatoire verbintenis tussen hem en [ appellant ] aanneemt. 

3.3 Met de grieven 1 en 2 komt [ appellant ] op tegen het oordeel van de rechtbank dat DAS als opdrachtgever van [ appellant ] moet worden beschouwd, en niet [ X ]. Ter ondersteuning van zijn stelling dat [ geïntimeerde] zijn contractspartij was stelt [ appellant ] dat zijn bemoeiingen voor [ geïntimeerde ]een aanvang hebben genomen in een telefonisch contact met de moeder van de toen nog minderjarige [ geïntimeerde ]en dat vervolgens een intakegesprek is gevoerd. [ appellant ] ziet in de brief van DAS aan hem van 13 februari 1998 bevestiging voor zijn standpunt omdat hem bij deze brief werd verzocht ‘voor verzekerde in deze kwestie op te treden’. De brief van 4 maart 1998 waarbij DAS hem vroeg de behandeling van haar over te nemen brengt geen verandering in de volgens [ appellant ] eerder met de moeder van [ geïntimeerde ]gemaakte afspraak. De inhoud van de briefwisseling tussen DAS en [ appellant ] heeft geen invloed op zijn rechtsverhouding met [ geïntimeerde ]en de rechtbank heeft ten onrechte betekenis toegekend aan laatstgenoemde brief, zo stelt [ appellant ]. Dat ook DAS [ geïntimeerde ]als opdrachtgever beschouwde wordt bevestigd door het feit dat DAS wilde dat de declaraties op naam van [ geïntimeerde ]werden gesteld, al konden zij rechtstreeks aan DAS worden gezonden. [ appellant ] wijst verder op de algemene voorwaarde van DAS waarin met zoveel woorden is bepaald dat opdrachten steeds worden gegeven namens de verzekerde. Ook naar verkeersopvattingen, gebruik en in het kader van andere wetten wordt ervan uitgegaan dat niet de verzekeraar maar de verzekerde de cliënt van de advocaat is. Als er al een overeenkomst van opdracht mocht bestaan tussen DAS en [ appellant ] sluit dat niet uit dat ook [ geïntimeerde ] partij bij die overeenkomst was of dat anderszins een overeenkomst tussen [ appellant ] en [ geïntimeerde ]tot stand is gekomen. Als het [ geïntimeerde ]van pas komt, zoals bij zijn eis in reconventie, beroept [ geïntimeerde ]zich ook zelf op het bestaan van een overeenkomst met hem. [ appellant ] verwijt de rechtbank dat zij uit zijn bij de comparitie gedane mededeling dat [ geïntimeerde ] altijd kopie ontving van de brieven die hij met DAS wisselde waarin ook over de tarieven mededelingen werden gedaan, een verkeerde conclusie heeft getrokken. [ appellant ] heeft niet meer willen zeggen dan dat de kwesties betreffende de honorering ter kennis van [ geïntimeerde ]zijn gekomen. Het heeft er de schijn van dat de rechtbank impliciet oordeelt dat geen overeenkomst bestaat tussen [ appellant ] en [ geïntimeerde ]omdat tussen hen geen uitdrukkelijke tariefafspraken zijn gemaakt, aldus nog steeds [ appellant]. 

3.4 Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven wie in de onderhavige zaak opdrachtgever is geweest omdat [ appellant ] door zijn werkzaamheden te verrichten op basis van de genoemde brief van DAS van 4 maart 1998 onmiskenbaar heeft aanvaard dat DAS de daaraan verbonden kosten voor haar rekening zou nemen en aldus zijn debiteur zou zijn. Uit het bij deze brief gedane verzoek de declaraties te stellen op naam van [ geïntimeerde ] volgt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet dat daarmee is beoogd dat ook [ geïntimeerde ] jegens [ appellant ] voor de kosten van de door [ appellant ] te verlenen bijstand zou moeten instaan. De eveneens reeds genoemde brief van 27 november 1998, waarin [ appellant ] DAS meedeelt dat hij het gedeelte van zijn kosten dat niet door [ Y ] wordt vergoed bij DAS in rekening zal brengen, in welk verband hij een voorstel doet aangaande het te hanteren tarief, bevestigt dat er overeenstemming over bestond dat DAS voor wat betreft de honorering van [ appellant ] contractspartij was en niet [ X ]. De reconventionele vordering gebaseerd op volgens [ geïntimeerde ]door [ appellant ] gepleegde wanprestatie maakt het vorenstaande niet anders. Deze vordering is in eerste aanleg impliciet - en in hoger beroep in elk geval met zoveel woorden - ervan afhankelijk gemaakt dat een verplichting van [ geïntimeerde ]jegens [ appellant ] zou worden aangenomen. Daarom kan niet worden volgehouden dat [ geïntimeerde ]door het instellen van deze vordering heeft erkend dat op hem een financiële verplichting rustte jegens [ appellant ]. De grieven 1 en 2 falen. 

3.5 De grieven 3 tot en met 7 klagen erover dat de rechtbank de vordering van [ appellant ] niet heeft toegewezen op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof overweegt met betrekking tot deze grieven als volgt. Wil de vordering op deze grondslag toewijsbaar zijn dan is niet alleen vereist dat [ geïntimeerde ]ongerechtvaardigd is verrijkt, maar in elk geval ook dat deze verrijking heeft plaatsgevonden ten koste van [ appellant ]. Volgens [ appellant ] is hij verarmd met een bedrag van € 81.790,27, zijnde het onbetaald gebleven deel van zijn afrekening. Het hof volgt [ appellant ] hierin niet. Zoals gezegd zouden de werkzaamheden van [ appellant ] worden vergoed door DAS, met inachtneming van de door [ appellant ] met DAS daaromtrent gemaakte afspraken. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat het feit dat [ geïntimeerde ]een vergoeding heeft gekregen waarin een bedrag ter dekking van zijn kosten van rechtsbijstand was begrepen tot een verrijking van [ geïntimeerde ]heeft geleid die ten koste is gegaan van [ appellant ]. [ appellant ] had immers (ook in de relatie tot [ X ]) slechts aanspraak op de vergoeding die uit zijn met DAS daaromtrent gemaakte afspraken voortvloeide. Zoals bij de bespreking van de beide vorige grieven werd overwogen heeft [ appellant ] ter zake van de door hem aan [ geïntimeerde ]verleende rechtsbijstand een vordering verkregen op DAS. Voor zover DAS deze niet (geheel) heeft voldaan is dat een zaak tussen [ appellant ] en DAS. In het licht hiervan valt niet in te zien dat [ appellant ] in het kader van de aan [ geïntimeerde ]gedane uitkering schade heeft geleden en is derhalve reeds daarom niet aan de voorwaarden voor een verrijkingsactie ex artikel 6:212 BW voldaan. Bij deze stand van zaken behoeft hetgeen [ appellant ] overigens in verband met de grieven 3 tot en met 7 heeft aangevoerd geen bespreking meer. Ook deze grieven zijn tevergeefs voorgedragen. 

3.6 Grief 8 die zich in algemene bewoordingen richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering van [ appellant ] een juridische grondslag ontbeert mist zelfstandige betekenis en faalt daarom. 

3.7 Nu de rechtbank de vordering van [ appellant ] terecht heeft afgewezen is [ appellant ] op goede gronden belast met de proceskosten in de hoofdzaak in conventie. Grief 9 die hierover klaagt mist daarom doel. 

3.8 Met grief 10 bestrijdt [ appellant ] de beslissing van de rechtbank dat [ geïntimeerde ]voldoende belang had bij het instellen van de vordering in vrijwaring en dat [ appellant ] daarom in de kosten van het vrijwaringsincident en in de kosten waarin [ geïntimeerde ] in de zaak in vrijwaring wordt veroordeeld. Gelet op HR 28 oktober 2011 (LJN:BQ6079), in welk arrest in een vergelijkbaar geval werd beslist dat voor het ‘doorschuiven’ van kosten in de vrijwaring geen plaats is, kan de veroordeling van [ appellant ] in deze kosten niet in stand blijven. Grief 10 slaagt. 

3.9 Grief 11 houdt in dat de vordering van [ appellant ] ten onrechte is afgewezen en dat hij niet in de kosten in de hoofdzaak en in het incident had moeten worden veroordeeld. De grief faalt, behalve voor zover deze zich richt tegen de veroordeling van [ appellant ] in de kosten in het incident. 

3.10 Nu de voorwaarde waarvan de reconventionele vordering van [ geïntimeerde ]afhankelijk is niet is vervuld behoeft deze geen bespreking. 

3.11 Als in het hoger beroep voor het overgrote deel in het ongelijk gestelde partij zal [ appellant ] worden verwezen in de kosten daarvan. LJN CA3104