Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 051206 onevenredig aantal uren voor overleg tussen appellant en advocaat;

Hof Arnhem 05-12-06 onevenredig aantal uren voor overleg tussen appellant en advocaat; geringe complexiteit; kosten ter instructie
4.15  Als buitengerechtelijke kosten zijn op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub c BW in beginsel toewijsbaar de behoorlijk gespecificeerde advocaatkosten die vóór de dagvaarding zijn gemaakt, voor zover het redelijk is dat deze zijn gemaakt en waarvan de hoogte – ook in verhouding tot de hoofdsom – redelijk is. Verder geldt dat de kosten die verband houden met werkzaamheden die tevens tot de instructie van de zaak hebben gediend niet zonder meer voor volledige vergoeding in aanmerking kunnen komen (vgl. HR 14 januari 2005, LJN AR2760).
Het hof stelt voorop dat [appellant] gespecificeerde urenoverzichten van zijn advocaat heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat zijn advocaat tot aan het opstellen van de dagvaarding ruim 45 uur aan deze zaak heeft besteed, waarvan 15 uur en 45 minuten (en niet 13 uur en 45 minuten, zoals [appellant] stelt) zijn besteed aan besprekingen tussen [appellant] en zijn advocaat, en waarvan ruim 3,5 uur zijn besteed aan telefoongesprekken tussen [appellant] en zijn advocaat. Het hof is van oordeel dat er een onevenredig groot aantal uren wordt gedeclareerd voor overleg tussen [appellant] en zijn advocaat, gezien de (geringe) complexiteit van deze letselschadezaak, in verhouding tot het aantal uren dat aan (telefonisch) overleg en correspondentie met de wederpartij is besteed (ongeveer 7,5 uur). Ook de omstandigheid dat het buitengerechtelijk traject ruim vier jaar heeft geduurd, rechtvaardigt dit aantal uren niet ten laste van Univé. Voorts blijkt uit de overgelegde urenstaten dat de advocaat van [appellant] zo’n 6 uur heeft besteed aan het opstellen van de schadestaat. Een deel van de daarmee gemoeide kosten moet worden aangemerkt als kosten die tevens tot instructie van de zaak hebben gediend. Het feit dat deze werkzaamheden ook van belang zullen zijn geweest voor de onderhandelingen, maakt dit niet anders. Tegen deze achtergrond is er onvoldoende grond het oordeel van de rechtbank dat er moet worden uitgegaan van 35 uur aan te tasten.
Wat betreft het uurtarief overweegt het hof dat in de door [appellant] overgelegde uurstaten een tarief van € 131,60 en van € 136,60 wordt opgegeven. Kennelijk zijn op die basis ook declaraties verstuurd, zo blijkt althans uit productie 2c bij de memorie van antwoord in het incidenteel appel. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom in deze procedure ineens het specialistentarief zou moeten worden vergoed, terwijl feitelijk kennelijk steeds tegen het basisuurtarief is gedeclareerd. Er is daarom ook geen grond het oordeel van de rechtbank dat moet worden uitgegaan van het basisuurtarief van € 136,00 aan te tasten. De door de rechtbank toegewezen vergoeding van € 4.760,00 voor advocaatkosten in de voorfase oordeelt het hof dan ook redelijk, zodat de grief faalt.
LJN AZ6510