Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 120313 BGK in niet-complexe zaak: uurtarief € 250,- en aantal uren niet redelijk

Hof Arnhem 120313 BGK in niet-complexe zaak: uurtarief € 250,- en aantal uren niet redelijk

Hoger beroep van Rb-arnhem-290411-kosten-onredelijk-geen-inhoudelijke-discussie-uurtarief-E. 250-te-hoog-aantal-uren-50-te-veel

2. De vaststaande feiten

2.1 Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het (bestreden) vonnis van 29 april 2011. Mede gezien hetgeen overigens enerzijds is gesteld en anderzijds niet is weersproken, gaathet hof uit van de volgende feiten.

2.2 Op 10 maart 2006 heeft [Benadeelde] (hierna:[Benadeelde]) een verkeersongeval gehad. In verband hiermee heeft Bovemij in haar hoedanigheid van WAM-verzekeraar aansprakelijkheid erkend.

2.3 [Benadeelde] werd aanvankelijk bijgestaan door de Stichting Rechtsbijstand (SRK) te Tilburg, later genaamd Achmea Rechtsbijstand. Vanaf maart 2008 heeft [Belangenbehartiger] aan [Benadeelde] juridische bijstand verleend. In dit kader heeft [Benadeelde] op 20 maart 2008 een machtiging ondertekend. Daarin is onder meer bepaald:
"De ondergetekende (...) machtigt hierbij en komt overeen met [Belangenbehartiger] B. V. (...) het navolgende:
(...)
Het rechtstreeks aan de aansprakelijke wederpartij/verzekeraar declareren van door opdrachtneemster in opdracht en voor rekening van opdrachtgever gemaakte buitengerechtelijke kosten (BGK) via op naam van opdrachtgever gestelde declaraties, eenen ander op grond van art. 6:96 BW.
Door ondertekening verklaart opdrachtgever zijn potentiële BGK-claim op de aansprakelijke wederpartij reeds nu voor alsdan aan opdrachtneemster te cederen. "

2.4 Partijen hebben met elkaar onderhandeld over een aan [Benadeelde] toe te kennen schadevergoeding. Dit heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst tussen Bovemij en [Benadeelde], die door hen is ondertekend op 8 en 9 juni 2009. Zij zijn daarin het volgende overeengekomen:
"(...)
alle aanspraken van benadeelde op vergoeding van de ge/eden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade worden door deze vaststellingsovereenkomst vastgesteld op een bedrag van € 65.500,00 (zegge: vijfenzestig duizend en vijfhonderd euro);
verzekeraar betaalt aan benadeelde het onder l. genoemde geldbedrag onder aftrek van reeds verstrekte voorschotten (...);
verzekeraar betaalt de redelijke buitengerechtelijke kosten rechtstreeks aan [Belangenbehartiger] Juristen onder aftrek van reeds verstrekte voorschotten ten bedrage van in totaal €5.000,-.
tegenover het onder 1, 2 en 3 gestelde verleent benadeelde finale kwijting ter zake van alle aanspraken op vergoeding van materiële en immateriële schade (...) ".

2.5 [Belangenbehartiger] heeft voor door haar verrichte werkzaamheden voor een totaalbedrag van € 14.727.45 (incl btw) aan op naam van [Benadeelde] gestelde declaraties bij Bovemij ingediend. Bovemij heeft een bedrag van € 10.000.- aan [Belangenbehartiger] vergoed. Voorts heeft Bovemij aan [Belangenbehartiger] een bedrag van 1.535,38 aan (medische) verschotten voldaan.

3. De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1 In het tussenarrest heeft het hof een comparitie gelast, welke geen doorgang heeft gevonden. Daarna hebben partijen de onder 2 vermelde proceshandelingen verricht en heeft het hof arrest bepaald.

3.2 In deze procedure vordert [Belangenbehartiger] vergoeding van de volledige door haar gedeclareerde buitengerechtelijke kosten, hetgeen volgens [Belangenbehartiger] na aftrek van het door Bovemij reeds betaalde bedrag neerkomt op € 4.727,45. Bovemij heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank heeft de vorderingen van [Belangenbehartiger] afgewezen, waartegen [Belangenbehartiger] in (principaal) hoger beroep opkomt. In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft Bovemij een grief aangevoerd ter aanvulling van de feiten. Onder 2.5 is het desbetreffende - door [Belangenbehartiger] niet betwiste - aanvullende feit opgenomen, zodat Bovemij bij een verdere bespreking van die grief geen belang meer heeft. De grieven in principaal hoger beroep lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.3 De grieven leggen aan het hof de vraag voor of de door [Belangenbehartiger] jegens Bovemij gevorderde buitengerechtelijke kosten, in het licht van de daarvoor geldende maatstaf van artikel 6:96 lid 2 sub b BW, toewijsbaar zijn. Het hof stelt daarbij het volgende voorop. Ingevolge artikel 6:96 lid 2 sub b BW komen, in het geval een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat, als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking, redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Voor toewijsbaarheid van deze kosten is vereist dat de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade enaansprakelijkheid als gevolg van de (potentieel) schadeveroorzakende gebeurtenis zijn gemaakt en in een zodanig verband met die gebeurtenis staan, dat zij aan de daarvoor aansprakelijke persoon, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend (HR 11 juli 2003, LJN AF7423).

3.4 In het onderhavige geval heeft Bovemij aansprakelijkheid erkend en niet betwist dat [Benadeelde] zich (redelijkerwijs) van rechtsbijstand mocht voorzien, noch dat [Benadeelde] de thans gevorderde bedragen aan buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk aan [Belangenbehartiger] verschuldigd is geworden. Bovemij diende derhalve de kosten ter vaststelling van de schade van [Benadeelde] - voor zover redelijk van omvang - te vergoeden. Aldus gaat het erom of de (omvang van de) door [Belangenbehartiger] gevorderde kosten redelijk zijn en of deze het reeds door Bovemij aan [Belangenbehartiger] betaalde bedrag van € 10.000,- (exclusief de door Bovemij betaalde medische verschotten) overstijgen.

3.5 [Belangenbehartiger] heeft ter onderbouwing van haar vordering als productie 3 bij inleidende dagvaarding een aantal declaraties overgelegd, alsmede daaraan ten grondslag liggende specificaties welke zijn voorzien van (summiere) omschrijvingen van de gedeclareerde werkzaamheden. De declaraties betreffen werkzaamheden die [Belangenbehartiger] heeft verricht in de periode maart 2008 tot en met juni 2009. [Belangenbehartiger] heeft gedeclareerd op basis van een uurtarief van € 250,-. Volgens [Belangenbehartiger] is zowel het aantal geschreven uren als het gehanteerde uurtarief gelet op de aard van de zaak en van de werkzaamheden redelijk, nu volgens haar sprake is geweest van intensief overleg, een ingewikkelde claim en gezien de ontstane discussie over de medische causaliteit.

3.6 Bovemij heeft de door [Belangenbehartiger] gestelde aard en omvang van de werkzaamheden gemotiveerd betwist. Volgens Bovemij is de discussie over medische causaliteit door de medische adviseurs gevoerd, die daarvoor zijn betaald, is met Wiilox nooit inhoudelijke discussie over (hoogte van) schade gevoerd en heeft [Belangenbehartiger] vrijwel uitsluitend reacties van [Benadeelde] doorgestuurd, ter adstructie waarvan Bovemij enkele brieven van [Belangenbehartiger] heeft overgelegd.

3.7 Gelet op dit gemotiveerde en onderbouwde verweer van Bovemij, had het op de weg van [Belangenbehartiger] gelegen zijn desbetreffende stellingen nader toe te lichten en te onderbouwen. Anders dan [Belangenbehartiger] kennelijk meent (memorie van grieven, onder 2) ligt de stelplicht en bewijslast voorde redelijkheid van de gevorderde buitengerechtelijke kosten bij [Belangenbehartiger]. Voor zover [Belangenbehartiger] met de ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg overgelegde correspondentie heeft willen onderbouwen dat zijn werkzaamheden voor [Benadeelde] wel een (overwegend) inhoudelijk karakter hadden, bevindt zich daaronder slechts één meer inhoudelijke brief van zijn hand. Nog daargelaten dat [Belangenbehartiger] in geen enkel processtuk (concreet) naar deze producties verwijst, kan ook daaruit het door [Belangenbehartiger] gestelde karakter van de zaak en de door haar verrichte werkzaamheden niet worden afgeleid.
Aldus moet het ervoor worden gehouden dat de discussie over de medische causaliteit uitsluitend door de medische deskundigen is gevoerd en de werkzaamheden van [Belangenbehartiger] in de desbetreffende periode (vrijwel) uitsluitend hebben bestaan in het doorsturen van brieven en het bijstaan van [Benadeelde] bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Ook wat dit laatste betreft, geldt dat niet is komen vast te staan dat sprake was van een complexe zaak met ingewikkelde berekeningen. Tegen deze achtergrond acht het hof het door [Belangenbehartiger] voor al haar werkzaamheden gehanteerde uurtarief van € 250,- niet redelijk. Nu [Belangenbehartiger] voorts, gelet op de betwisting daarvan door Bovemij, het urenaantal niet nader heeft toegelicht en deredelijkheid van het gedeclareerde urenaantal ook niet uit de (summier omschreven) specificaties behorende bij de declaraties kan worden afgeleid, heeft [Belangenbehartiger] naar het oordeel van het hof onvoldoende (onderbouwd) gesteld om te kunnen oordelen dat de redelijke buitengerechtelijke kosten voor dit dossier meer hebben bedragen dan het bedrag van €10.000,- dat Bovemij daarvoor reeds heeft betaald. Aan het bewijsaanbod van [Belangenbehartiger] komt het hof dan ook niet toe.

3.8 Op het voorgaande stuiten alle grieven in principaal hoger beroep af. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep behoeft geen verdere bespreking meer. PIV-site