Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 120411 rechtsbijstandkosten belangenbehartiger niet redelijk vanwege te lang stilzitten na bereiken med. eindtoestand

Hof Arnhem 120411 rechtsbijstandkosten belangenbehartiger niet redelijk vanwege te lang stilzitten na bereiken med. eindtoestand

2.6  Centraal staat de vraag of de gevorderde buitengerechtelijke kosten op de voet van art. 6:92 lid 2 sub c BW redelijk zijn en of de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Het gaat dus, kort gezegd, om de dubbele redelijkheidstoets.

2.7  Niet betwist is dat het redelijk is dat [Patiënte] hulp heeft gezocht bij een letselschadebureau ter afwikkeling van haar (letsel)schade. Na aansprakelijkstelling in augustus 2005 door de gemachtigde van [Patiënte] heeft ZGT kort daarna aansprakelijkheid erkend en is ZGT in november 2005 ook overgegaan tot betaling van de eerst verschenen concrete schade (zie 2.2).

2.8  Uit de brief van Gynaecologen Maatschap Groningen (Martini Ziekenhuis) van 26 oktober 2005, gericht aan [Patiënte] en haar huisarts blijkt het volgende. De lokale klachten ten gevolge van de azijnzuurverbranding zijn verdwenen. Bij colposcopische evaluatie op 19 september 2005 verkeerde [Patiënte] in goede algemene toestand. Op 13 oktober 2005 heeft een kleine medische ingreep plaatsgevonden, die los staat van de azijnzuurverbranding. Bij [Patiënte] is toen ook een spiraaltje geplaatst. Het voorstel is om [Patiënte] 2 maanden na de ingreep nog eenmaal te controleren, met name op de juiste positie van het spiraaltje. Daarnaast dient een cytologisch vervolgonderzoek plaats te vinden na 6, 12 en 24 maanden, doch dit staat niet in (causaal) verband met de azijnzuurverbranding maar met de uitslag van de uitstrijkjes.
In het kader van de aansprakelijkstelling van [Patiënte] schrijft mevr. A.L. Veenstra van Nieuwenhoven, als gynaecoloog verbonden aan het Streekziekenhuis Midden Twente te Hengelo, in een brief van 14 februari 2006 het volgende. Na het colposcopisch onderzoek op 20 april 2005 is [Patiënte] een dag lang opgenomen geweest in verband met behoorlijke pijnklachten. Na ontslag is [Patiënte] de eerste week twee maal en daarna wekelijks op het spreekuur van de gynaecoloog verschenen. Ze is eveneens verwezen naar het Martini Ziekenhuis, dat bekend staat als brandwondencentrum, voor een second opinion. De verdere controles na de medische ingreep in het Martini Ziekenhuis zijn in Hengelo verricht. De laatste controle (mede ten behoeve van het spiraaltje) is door mevr. Veenstra op 7 februari 2006 verricht. [Patiënte] vertelde haar toen dat het goed met haar ging en dat ze eigenlijk weinig klachten heeft. Zij vertelde ook dat ze een schadevergoeding had gekregen en gecompenseerd was voor haar reiskosten (naar Groningen), dat ze daar zeer content mee was en dat ze verdere claims achterwege zal laten.
Uit deze twee berichten leidt het hof af dat op 7 februari 2006 bij [Patiënte] een zogenoemde medische “eindtoestand” was bereikt na de azijnzuurverbranding op 20 april 2005. In die zin is er sprake (geweest) van medisch eenvoudig vast te stellen letsel. [Patiënte] stelt weliswaar dat dit niet zo is (inl.dagv. sub 13) en zij verwijst ter onderbouwing hiervan naar een ongedateerde notitie van haar medisch adviseur [A], doch uit die ongedateerde notitie valt enkel af te leiden dat niet ondenkbaar is dat er enige restklachten blijven bestaan en dat hij een eindtoestand verwacht over een half jaar. Deze notitie weerlegt aldus niet het geschrevene van de behandelend gynaecoloog mevr. Veenstra. De stelling van [Patiënte] dat zij na februari 2006 nog niet klachtenvrij was, wordt niet geobjectiveerd door het verslag van de gynaecoloog. Of [Patiënte] nog andere klachten had, mogelijk in verband met de uitslagen van de uitstrijkjes, is voor de onderhavige zaak niet van belang.

2.9  Resumerend stelt het hof vast dat na aansprakelijkstelling redelijk snel aansprakelijkheid door het ziekenhuis/ZGT is erkend en dat ZGT ook vrij vlot is overgegaan tot betaling van de concrete schadeposten/kosten van [Patiënte]. Uit de overgelegde briefwisseling tussen de gemachtigde met eerst ZGT en daarna met Centramed, blijkt dat zowel ZGT als Centramed bereid waren om tot een (snelle) afwikkeling van deze zaak te komen. Voorts betrof het eenvoudig medisch letsel, waarbij de eindtoestand binnen een jaar na de medische fout, in februari 2006, was bereikt. Niet te begrijpen valt dat de gemachtigde pas per brief van 17 april 2007 de medische gegevens van [Patiënte] aan Centramed heeft gestuurd, terwijl Centramed daarnaar al gevraagd had in de brief van 18 mei 2006; de onder 2.8 genoemde brieven waren ook van vóór die datum.
Uiteindelijk heeft Centramed medio 2007 aan de gemachtigde van [Patiënte] een bedrag van € 3.750,- uitgekeerd ten behoeve van de buitengerechtelijke kosten.

2.10  De gemachtigde van [Patiënte] heeft de volgende declaraties ingediend:
- over het 3e kwartaal 2005          € 771,98
- voor kosten medisch adviseur in november 2005   € 564,06
- over het 4e kwartaal 2005          € 1620,90
- over het 2e kwartaal 2006          € 575,20
- voor kosten medisch adviseur in juni/juli 2006     € 133,00 en € 19,-
- over het 3e kwartaal 2006          € 167,77
- over het 4e kwartaal 2006          € 167,77
- over 2007 januari t/m september 2007       € 2.374,09

2.11  Gezien de beschreven feiten en omstandigheden onder 2.8 en 2.9, afgezet tegen de jarenlange declaraties van de gemachtigde van [Patiënte], is het hof van oordeel dat er geen sprake is van in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten zoals weergegeven onder 2.6; in het bijzonder geldt dit voor de declaraties vanaf het 3e kwartaal 2006. Na het bereiken van de medische eindtoestand was het voor de gemachtigde van [Patiënte] redelijkerwijs mogelijk geweest om met Centramed een regeling te treffen. Dat [Patiënte] in de periode 2005-2007 veel contact (telefonisch en bezoeken) heeft gehad met de gemachtigde (vooral in 2007), omdat zij ook behoefte had om over haar zaak te praten, zo verklaarde zij ter comparitie in hoger beroep, moge zo zijn doch dit kan niet als een post buitengerechtelijke kosten op de aansprakelijke partij afgewenteld worden. Het hof neemt eveneens in ogenschouw dat de hoogte van de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten bijna 80% beslaan van de totale schade.
Nu Centramed vrijwillig een bedrag van € 3.750,- aan de gemachtigde heeft uitgekeerd (waarbij weliswaar sprake was van een vergissing van € 1.000,- in het nadeel van Centramed, maar Centramed heeft in haar brief van 5 november 2007 aangegeven af te zien van terugvordering van het teveel betaalde), zal het hof in redelijkheid de buitengerechtelijke kosten op dat bedrag vaststellen. De vordering van (de gemachtigde van) [Patiënte] die dat bedrag te boven gaat moet dan ook worden afgewezen. LJN BQ1690