Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 310113 beslissing of BGK onderdeel dienen uit te maken van een voorschot draagt niet bij aan totstandkoming VSO

Rb Amsterdam 310113 beslissing of BGK onderdeel dienen uit te maken van een voorschot draagt niet bij aan totstandkoming VSO;
- kosten gevorderd (6 uur x € 280,00); niet redelijk in verhouding met belang van € 3.933,33 en eenvoud verzoek; toegewezen: € 1.400,00

2.  De feiten 
2.1.  Op 17 augustus 1998 is [A] een verkeersongeval overkomen, waarbij zij ernstig letsel aan haar linkervoet heeft opgelopen. [A] is als fietser overreden door een haar passerende vrachtwagen, welke tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd was bij Turien. Turien heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het verkeersongeval erkend. 

2.2.  [A] was ten tijde van het ongeval negen jaar oud. Kort na het ongeval heeft de moeder van [A] een advocaat in haar woonplaats [plaatsnaam 1] in de arm genomen ter afwikkeling van de letselschadevordering van [A]. [A] is in 2008 naar [plaatsnaam 2] verhuisd in verband met haar studie. In april 2011 heeft [A] de behandeling van haar zaak laten overdragen aan een in Amsterdam gevestigde letselschadeadvocaat, mr. A.J. Van (hierna: mr. Van), die sindsdien de belangen van [A] behartigt. Bij brief van 15 april 2011 heeft mr. Van, voor zover hier van belang, aan [A] bericht: 

“(…) Zo nodig zal ik (…) een deelgeschilprocedure voeren bij de rechtbank (dat is een relatief eenvoudige en voor u kosteloze procedure, bedoeld om discussies over onderdelen van de zaak te beslechten). (…)” 

2.3.  Bij brief van 25 januari 2012 heeft mr. Van aan de heer mr. C.A. Saan van Bureau Kremer, de letstelschaderegelaar van Turien (hierna: mr. Saan), voor zover hier van belang, als volgt bericht: 

“(…) Uit (…) overleg is naar voren gekomen dat het nog te vroeg is voor een definitieve afwikkeling. Cliënte is nog relatief jong, zij is volop bezig met haar opleiding en het is voor ons onvoldoende duidelijk hoe haar voet zich daaronder zal houden. Verder bestaat bij cliënte en haar partner een duidelijke kinderwens. Een eventuele zwangerschap zal een extra belasting vormen voor haar voet. Onder die omstandigheden hebben wij gemeend dat het beter is om de schade periodiek af te wikkelen en pas over te gaan tot een definitieve afwikkeling als meer duidelijkheid is ontstaan over bovenstaande factoren en omstandigheden. 

(…) 
Mijn voorstel is dat wij in onderling overleg de schade voor de komende vijf jaar vaststellen. Het bij deze brief gevoegde overzicht kan daarbij wat mij betreft als uitgangspunt gelden. Daarbij zou ik dan als voorbehoud willen opnemen dat wij de omvang van de verschillende posten opnieuw beoordelen, als cliënte binnen de periode van vijf jaar zwanger wordt. (…)” 

2.4.  Bij brief van 6 maart 2012 heeft mr. Saan, voor zover hier van belang, aan mr. Van bericht:

“(…) 
Uw voorstel hinkt (…) op twee gedachten. Enerzijds stelt u voor te streven naar het vaststellen van de schade voor de komende vijf jaar. Anderzijds geeft u echter aan dat het eigenlijk niet goed mogelijk is, omdat uw cliënte een kinderwens heeft en mogelijk in de aankomende periode van vijf jaar een zwangerschap zal meemaken en de zorg voor een kindje zal krijgen. 

Om voor de komende vijf jaar “rust” te krijgen in het dossier ben ik bereid met de verzekeraar [Rb: Turien] overleg te plegen over het beschikbaar stellen van een bedrag ter overbrugging van de aankomende vijf jaar en onder voorbehoud van rechten en weren voor beide partijen voor het geval er een zwangerschap mocht gaan optreden. 

(…) 
Zonder tot in detail met elkaar te discussiëren over de omvang van de jaarschade in de komende vijf jaar vindt u mij bereid mijn opdrachtgeefster te adviseren een voorschot beschikbaar te stellen van € 20.000,00 voor kosten en arbeidsvermogensschade te verwachten in de jaren 2012 tot en met 2016. 
(…) 
Gedurende of na afloop van de vijf jaar kan aan de hand van door uw cliënte aan te leveren bewijsstukken worden beoordeeld in hoeverre de bevoorschotting in de pas loopt met de concreet opkomende schade voor uw cliënte. 
(…)” 

2.5.  Bij brief van 22 maart 2012 heeft mr. Van, voor zover thans relevant, aan mr. Saan bericht:

“(…) 
Zij [Rb: [A]] is bereid uw voorstel te accepteren en gedurende de komende vijf jaar bewijsstukken te verzamelen en te bewaren om achteraf de geleden schade te kunnen aantonen. (…) 

Verder wil ik uitdrukkelijk met u afspreken dat de mogelijkheid bestaat de gemaakte afspraak tussentijds te heroverwegen, als de schade het overeengekomen bedrag dreigt te gaan overschrijden. Dat zal naar ik thans verwacht alleen gebeuren als medische complicaties optreden die verband houden met het letsel aan de voet of als cliënte zwanger raakt. (…) 

Tot slot stellen wij als voorwaarde dat de buitengerechtelijke kosten volledig worden betaald. Als wij inderdaad een afspraak kunnen maken over de bevoorschotting voor de komende vijf jaren, zullen de buitengerechtelijke kosten over die periode minimaal zijn (…) Het zou in mijn ogen niet correct zijn om de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten gedurende vijf jaar open te laten staan. (…)” 

2.6.  Bij brief van 28 maart 2012 heeft mr. Saan, voor zover hier van belang, aan 
mr. Van bericht: 

“(…) 
Uw cliënte is bereid in te stemmen met het voorstel de komende vijf jaar onder voorbehoud van rechten en weren aan beide kanten te overbruggen met een voorschot van € 20.000,00 met de mogelijkheid tussentijds op de kwestie terug te komen indien daarvoor gerede aanleiding bestaat en indien partijen overeenstemming kunnen bereiken over de vergoeding van de openstaande buitengerechtelijke kosten. 

Ik ben bereid de verzekeraar te adviseren in te stemmen met de door u aangegeven voorwaarde en ik stel ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten de volgende modus voor. 

De in redelijkheid gemaakte redelijke kosten in verband met buitengerechtelijke rechtsbijstand kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Het is redelijk dat uw cliënte zich van rechtsbijstand heeft voorzien. 

Het wisselen van belangenbehartiger brengt extra kosten in verband met rechtsbijstand met zich mee, omdat de nieuwe behandelaar zich opnieuw moet inlezen. 

Hoewel er sprake was van een zeer overzichtelijk dossier en een zeer overzichtelijke schadestaat zijn de kosten aan uw kant vanaf medio vorig jaar opgelopen tot een bedrag van € 8.166,97 (…). 

Turien & Co. heeft bezwaar gemaakt tegen het door u gehanteerde uurtarief en tegen de door u opgevoerde tijdsbesteding. 

Het staat u vrij met uw cliënte welk uurtarief dan ook af te spreken, maar de verzekeraar is alleen gehouden de redelijke kosten in verband met rechtsbijstand te vergoeden. 

Turien & Co. heeft tussentijds € 2.000,00 op uw kosten bevoorschot. 

Uw interventie leidt er nu toe dat partijen gaan afspreken voor de periode 2012 tot en met 2016 een voorschot aan uw cliënte beschikbaar te stellen van € 20.000,00. 

Het is niet redelijk dat daar vervolgens een prijskaartje aan hangt van een bedrag van 
€ 8.166,97. Uw kosten bedragen dan maar liefst 40% van het financieel belang over de periode 2012 tot en met 2016. 

(…) 
In dit stadium van deze aangelegenheid ben ik bereid Turien & Co. te adviseren voor de openstaande kosten een bedrag ter beschikking te stellen van € 3.000,00, inclusief kantoorkosten en BTW, wanneer partijen met elkaar afspreken de jaren 2012 tot en met 2016 te overbruggen met een betaling aan uw cliënte van een bedrag van € 20.000,00. Uw redelijke honorarium over uw werkzaamheden in verband met het afgelopen jaar bedragen dan afgerond € 5.000,00 inclusief kantoorkosten en BTW. Het reeds betaalde voorschot van € 2.000,00 strekt in mindering, waardoor ik uitkom op een nabetaling door Turien & Co. van € 3.000,00. (…)” 

2.7.  In mei 2012 heeft Turien een bedrag betaald van EUR 20.000,00 op de derdengeldrekening van mr. Van en een bedrag van EUR 3.000,00 op de kantoorrekening van mr. Van. 

3.  Het deelgeschil 
3.1.  [A] verzoekt de rechtbank te beslissen over het tussen partijen bestaande deelgeschil. De rechtbank begrijpt dat [A] verzoekt om de buitengerechtelijke kosten over de periode vanaf de overname van het dossier door mr. Van in april 2011 tot 15 juni 2012 vast te stellen op een bedrag van EUR 8.933,33. Voorts verzoekt [A] de rechtbank de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te begroten en Turien te veroordelen tot betaling daarvan. 

3.2.  [A] stelt daartoe allereerst dat dit geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Tussen partijen is in geschil of Turien kan volstaan met betaling van EUR 5.000,00 aan buitengerechtelijke kosten, terwijl de advocaatkosten tot aan de voorbereidingen van deze procedure volgens [A] in totaal EUR 8.933,33 hebben bedragen, zodat een bedrag van EUR 3.933,33 thans in mindering strekt op het bedrag aan schadevergoeding dat [A] heeft ontvangen voor de komende vijf jaar. Een beslissing over de vergoeding van deze buitengerechtelijke kosten zal partijen volgens [A] in staat stellen een deel van de vergoeding van de letselschade van [A] definitief te regelen en dienaangaande voor de komende vijf jaar een vaststellingsovereenkomst te sluiten. [A] stelt zich daarbij op het standpunt dat de omvang van de door haar gevorderde buitengerechtelijke kosten, EUR 8.933,33, mede gelet op de omstandigheid dat haar huidige advocaat het dossier heeft overgenomen van haar voormalige advocaat en dat sprake was van achterstallig onderhoud in het dossier, redelijk zijn. Het zou volgens [A] onredelijk zijn als deze kosten, althans EUR 3.933,33 daarvan, voor haar rekening zouden komen of door haar zouden moeten worden voorgefinancierd in afwachting van een eindregeling van haar totale schade. 

3.3.  Turien voert gemotiveerd verweer en meent dat geen sprake is van een deelgeschil. Daarbij wijst Turien erop dat het aan [A] betaalde bedrag van EUR 20.000,00 een voorschot is en dat de daadwerkelijk geleden schade te zijner tijd nog definitief tussen partijen zal moeten worden vastgesteld. Een beslissing ten aanzien van de als schade aan te merken buitengerechtelijke kosten draagt volgens haar dan ook niet bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Turien maakt verder bezwaar tegen de omvang van de door [A] gevorderde buitengerechtelijke kosten en voert bovendien aan dat de buitengerechtelijke kosten en de vraag of deze in redelijkheid zijn gemaakt pas bij een eindregeling kunnen worden beoordeeld. Gelet hierop heeft [A] thans ook geen belang bij haar verzoek, aldus Turien. 

4.  De beoordeling 
Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure? 
4.1.  De rechtbank zal eerst het verweer van Turien behandelen, samengevat inhoudende dat deze zaak zich niet leent voor de deelgeschilprocedure, nu niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1019z Rv. 

4.2.  Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv). 

4.3.  De rechtbank is van oordeel dat een beslissing op het onderhavige verzoek van [A] onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1019z Rv. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. 

4.4.  Volgens [A] beoogden partijen een vaststellingsovereenkomst te sluiten met betrekking tot de aan [A] toekomende schadevergoeding over de periode 2012 tot en met 2016, waarbij een aantal voorbehouden zouden gelden voor het geval van zwangerschap of ernstige medische complicaties. Het enige dat aan de totstandkoming van deze vaststellingsovereenkomst in de weg staat, is het geschilpunt over de buitengerechtelijke kosten, aldus [A]. Daarmee valt volgens [A] haar verzoek binnen de reikwijdte van de wet deelgeschillen. Turien bestrijdt dat. Volgens haar hebben partijen uitsluitend beoogd een voorschot voor de komende vijf jaar vast te stellen, met een aantal omlijnde voorbehouden, en zou achteraf aan de hand van bewijsstukken dus nog bekeken dienen te worden hoe dat voorschot zich verhoudt met de werkelijk over die periode geleden schade. Omdat partijen niet eens beoogden een vaststellingsovereenkomst te sluiten met betrekking tot de schade van [A] over de komende vijf jaar, maar het juist de bedoeling van partijen was om de schade van [A] nog niet definitief te regelen met het oog op een aantal onzekere factoren in de toekomst, draagt een beslissing over de buitengerechtelijke kosten ook niet bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en valt onderhavig verzoek buiten het kader van de wet deelgeschillen, aldus Turien. 

4.5.  Het standpunt van [A] dat partijen beoogden een vaststellingovereenkomst te sluiten over de omvang van de schadevergoeding voor de komende vijf jaar en dus niet uitsluitend, zoals Turien aanvoert, afspraken beoogden te maken over de bevoorschotting van de later nog definitief vast te stellen schade van [A] over die periode is niet op één lijn te stellen met de hiervoor weergegeven e-mails van mr. Van en mr. Saan. Mr. Van spreekt in eerste instantie weliswaar van een periodieke afwikkeling met een voorbehoud voor zwangerschap, maar later van een afspraak die tussentijds kan worden heroverwogen als de schade het overeengekomen bedrag dreigt te gaan overschrijden, hetgeen hij verwacht als medische complicaties optreden die verband houden met het letsel aan de voet of als [A] zwanger raakt. Mr. Saan spreekt van het beschikbaar stellen van een bedrag ter overbrugging van de aankomende vijf jaar, onder voorbehoud van rechten en weren voor beide partijen in het geval van zwangerschap en over een voorschot waarbij aan de hand van aan te leveren bewijsstukken nog moet worden beoordeeld in hoeverre de bevoorschotting in de pas loopt met de concreet opkomende schade. 

4.6.  Het standpunt van [A] dat het geschilpunt tussen partijen over de buitengerechtelijke kosten er aan in de weg staat dat partijen tot een vaststellingsovereenkomst komen met betrekking tot de schade van [A] over de periode 2012 tot en met 2016 kan dan ook niet worden gevolgd. De afspraken die partijen beoogden te maken, strekken blijkens de e-mails van mr. Van en mr. Saan niet verder dan het bepalen van een voorschot op de schadevergoeding over die periode. Gelet op het bepaalde in artikel 7:900 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zijn afspraken met betrekking tot bevoorschotting niet als vaststellingsovereenkomst aan te merken. Betaling van een voorschot is niet tegen finale kwijting en maakt geen einde aan het geschil tussen partijen met betrekking tot de omvang van de aan [A] toekomende schade, maar is slechts een tijdelijke voorziening ter verrekening met de uiteindelijk nog definitief te bepalen schadevergoeding. 

4.7.  De slotsom is dat partijen weliswaar afspraken hebben weten te maken over de (verdere) bevoorschotting van [A], maar dat zij daarbij van mening zijn blijven verschillen over de vraag of de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van EUR 8.933,33 onderdeel van dat voorschot dienen uit te maken. Een beslissing daarover, zoals door [A] verzocht, valt buiten het kader van de wet deelgeschillen, omdat die beslissing wel leidt tot verdere en volledigere vaststelling van een voorschot op de schadevergoeding, maar daarmee niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in de wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Het verzoek valt daarmee buiten het kader van deze wet valt en leent zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure. 

4.8.  Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van [A] afwijzen. 

De kosten 
4.9.  [A] verzoekt de rechtbank om de kosten van het deelgeschil als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv te begroten, met veroordeling van Turien tot betaling van deze kosten. Ondanks de afwijzing van het verzoek dient in beginsel op de voet van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten van de behandeling van het verzoek. Daarbij dient de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 12). 

4.10.  [A] begroot haar kosten ten behoeve van deze procedure op EUR 2.266,20 (6 uur x EUR 280,00 + 19% BTW + EUR 267,00 griffierecht). Turien maakt bezwaar tegen deze kostenbegroting en meent dat het verzoek om begroting en betaling van de gestelde kosten van het deelgeschil moet worden afgewezen, nu het onderhavige verzoek volgens haar volstrekt onnodig en onterecht is ingesteld en deze kosten dus niet in redelijkheid zijn gemaakt. 

4.11.  Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van dat [A] dit deelgeschil volledig onnodig en onterecht aanhangig heeft gemaakt. Dat het door haar ingediende verzoek blijkens het voorgaande zal worden afgewezen doet daaraan niet af. Turien heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat [A] de door haar werkelijk gemaakte kosten van de deelgeschilprocedure niet zelf hoeft te dragen. De rechtbank zal derhalve overgaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op de voet van artikel 1019aa Rv. 

4.12.  Nu de rechtbank van oordeel is dat het verzoek niet volstrekt onterecht en onnodig is ingediend, acht de rechtbank het redelijk dat [A] hiervoor kosten heeft gemaakt. De omvang van de door [A] gemaakte kosten is naar het oordeel van de rechtbank echter niet redelijk. Daartoe overweegt de rechtbank dat [A] een bedrag van EUR 2.266,20 aan kosten heeft gemaakt voor dit deelgeschil ten einde een bedrag van EUR 3.933,33 aan buitengerechtelijke kosten geïncasseerd te krijgen (zie hiervoor onder 3.2). De rechtbank zal, mede gelet op de relatieve omvang van het bedrag dat in deze procedure in geschil was en de betrekkelijke eenvoud van het verzoek, zowel het door mr. Van gehanteerde uurtarief als het aantal bestede uren matigen en het deel van de gemaakte kosten dat in redelijkheid ten laste van Turien dient te komen begroten op EUR 1.400,00, inclusief EUR 267,00 griffierecht. 

4.13.  Nu de aansprakelijkheid van Turien vast staat, zal de rechtbank Turien overeenkomstig het verzoek daartoe van [A] veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil gemoeide kosten, zoals hiervoor onder 4.12 door de rechtbank begroot. 

4.14.  Met het oog op de ongeclausuleerde mededeling van mr. Van in de hiervoor onder 2.2 geciteerde brief aan [A] dat een deelgeschilprocedure voor [A] kosteloos zal zijn, gaat de rechtbank ervan uit dat mr. Van het verschil tussen de werkelijke kosten en de toegewezen kosten van de deelgeschilprocedure niet ten laste van [A] zal brengen. LJN BZ0515