Rb Arnhem 170107 zkh aansprakelijk voor nalaten CT-scan; vordering kosten rechtsbijstand
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 17-01-07 zkh aansprakelijk voor nalaten CT-scan; echtgenoot overledene vordert kosten rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand
4.34. [eiser] vordert de kosten die hij heeft gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid (artikel 6:96 sub b BW) en ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 sub c). In totaal betreft het – nadat de in dit verband reeds ontvangen betalingen van het ziekenhuis van € 4.763,99 daarop in mindering zijn gebracht – een bedrag van € 3.061,42. Ter onderbouwing van die vordering heeft [eiser] facturen van zijn raadsman overgelegd, alsmede urenspecificaties van de in rekening gebrachte tijd.
4.35. Het verweer van het ziekenhuis dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen omdat artikel 6:108 BW daarin niet voorziet, faalt. Weliswaar voorziet artikel 6:108 BW in een limitatieve opsomming van voor vergoeding in aanmerking komende schadeposten en komen kosten ter vaststelling van schade en verkrijging van voldoening buiten rechte daarin niet voor, maar dat betekent niet dat artikel 6:96 BW daarom toepasselijkheid mist. Voor de toepassing van laatstgenoemd artikel is vereist dat vaststaat dat er een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Met het oordeel van de rechtbank dat het ziekenhuis onzorgvuldig jegens [eiser]-[meisjesnaam] heeft gehandeld en voorts met de in artikel 6:108 BW gegeven grondslag voor vergoeding van schade voor nabestaanden, is gegeven dat van zo’n wettelijke verplichting binnen de grenzen van artikel 6:108 jegens [eiser] sprake is. Niet valt in te zien waarom [eiser] de hier bedoelde kosten om die verplichting geldend te maken, niet vergoed zou moeten krijgen.
4.36. Het ziekenhuis heeft verder aangevoerd dat de buitengerechtelijke kosten niet door [eiser] zijn voldaan, althans dat dit niet is aangetoond zodat niet is gebleken dat hij een vorderingsrecht heeft. [eiser] heeft daarop aangegeven dat hij tot op heden niet in staat is geweest de facturen van zijn advocaat betreffende de buitengerechtelijke kosten te voldoen, maar dat hij deze kosten wel verschuldigd is. Voor zover nodig heeft [eiser] de vordering tot voldoening van kosten in verband met rechtsbijstand aan zijn advocaat overgedragen.
4.37. [eiser] procedeert, zo blijkt uit het dossier, op basis van een voorwaardelijke toevoeging zoals geregeld in artikel 31 (oud) lid 1 Wet op de rechtsbijstand. Ingevolge die bepaling wordt een voorwaardelijke toevoeging verleend indien, voor zover in deze zaak van belang, de aanvraag om verlening van rechtsbijstand betrekking heeft op een aanmerkelijk financieel belang. Wanneer komt vast te staan dat – na afloop van de zaak – de financiële draagkracht van [eiser] zodanig is dat deze de bij en krachtens artikel 34 Wet op de rechtsbijstand gestelde grenzen overschrijdt, zal er geen definitieve toevoeging worden afgegeven. [eiser] zal zijn advocaat dan zelf dienen te betalen en dan zal hij dus ook gehouden zijn (en in staat moeten worden geacht) de facturen betreffende de buitengerechtelijke kosten aan zijn advocaat te voldoen. In die situatie is [eiser] gerechtigd de buitengerechtelijke kosten op het ziekenhuis te verhalen. Wanneer komt vast te staan dat aan [eiser] een definitieve toevoeging wordt verleend, is [eiser] slechts gehouden aan zijn advocaat een eenmalige eigen bijdrage te voldoen. Zijn advocaat heeft dan (uitsluitend) recht op een (door de Raad voor Rechtsbijstand te betalen) vergoeding voor de door hem aan [eiser] verleende rechtsbijstand en hij zal de onderhavige kosten dan niet bij [eiser] in rekening kunnen brengen. In die situatie is er geen sprake van dat [eiser] buitengerechtelijke kosten maakt die door het ziekenhuis zouden moeten worden vergoed. Een cessie van die vordering aan zijn advocaat kan [eiser] (en zijn advocaat) evenmin baten omdat er in feite geen vordering is die kan worden gecedeerd. Daarbij komt dat met het hiervoor beschreven systeem van kostenvergoedingen bij gefinancierde rechtsbijstand niet verenigbaar is dat de advocaat van [eiser] – buiten de door de Raad voor Rechtsbijstand te betalen vergoeding – de buitengerechtelijke kosten op basis van de daarmee gemoeide tijd en zijn uurtarief, vergoed zou krijgen. Partijen dienen zich er bij akte over uit te laten of en zo ja, op welke gronden al dan niet waarschijnlijk is dat aan [eiser] een definitieve toevoeging zal worden afgegeven en de daarvoor relevante, thans van kracht zijnde normeringen kenbaar maken.
4.38. Vooruitlopend op het voorgaande overweegt de rechtbank dat [eiser] de door hem gevorderde buitengerechtelijke kosten bij akte nader zal moeten specificeren in de uren (en kosten) die gemoeid zijn met de vaststelling van schade en aansprakelijkheid (6:96 sub b BW) en de tijd (en kosten) die gemoeid zijn met de verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 sub c BW). Afzonderlijk dient te worden vermeld welke tijd (en kosten) gemoeid zijn met de procedure rondom het verkrijgen van een voorlopig deskundigenbericht. LJN AZ9274
Kosten van rechtsbijstand
4.34. [eiser] vordert de kosten die hij heeft gemaakt ter vaststelling van aansprakelijkheid (artikel 6:96 sub b BW) en ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 sub c). In totaal betreft het – nadat de in dit verband reeds ontvangen betalingen van het ziekenhuis van € 4.763,99 daarop in mindering zijn gebracht – een bedrag van € 3.061,42. Ter onderbouwing van die vordering heeft [eiser] facturen van zijn raadsman overgelegd, alsmede urenspecificaties van de in rekening gebrachte tijd.
4.35. Het verweer van het ziekenhuis dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen omdat artikel 6:108 BW daarin niet voorziet, faalt. Weliswaar voorziet artikel 6:108 BW in een limitatieve opsomming van voor vergoeding in aanmerking komende schadeposten en komen kosten ter vaststelling van schade en verkrijging van voldoening buiten rechte daarin niet voor, maar dat betekent niet dat artikel 6:96 BW daarom toepasselijkheid mist. Voor de toepassing van laatstgenoemd artikel is vereist dat vaststaat dat er een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Met het oordeel van de rechtbank dat het ziekenhuis onzorgvuldig jegens [eiser]-[meisjesnaam] heeft gehandeld en voorts met de in artikel 6:108 BW gegeven grondslag voor vergoeding van schade voor nabestaanden, is gegeven dat van zo’n wettelijke verplichting binnen de grenzen van artikel 6:108 jegens [eiser] sprake is. Niet valt in te zien waarom [eiser] de hier bedoelde kosten om die verplichting geldend te maken, niet vergoed zou moeten krijgen.
4.36. Het ziekenhuis heeft verder aangevoerd dat de buitengerechtelijke kosten niet door [eiser] zijn voldaan, althans dat dit niet is aangetoond zodat niet is gebleken dat hij een vorderingsrecht heeft. [eiser] heeft daarop aangegeven dat hij tot op heden niet in staat is geweest de facturen van zijn advocaat betreffende de buitengerechtelijke kosten te voldoen, maar dat hij deze kosten wel verschuldigd is. Voor zover nodig heeft [eiser] de vordering tot voldoening van kosten in verband met rechtsbijstand aan zijn advocaat overgedragen.
4.37. [eiser] procedeert, zo blijkt uit het dossier, op basis van een voorwaardelijke toevoeging zoals geregeld in artikel 31 (oud) lid 1 Wet op de rechtsbijstand. Ingevolge die bepaling wordt een voorwaardelijke toevoeging verleend indien, voor zover in deze zaak van belang, de aanvraag om verlening van rechtsbijstand betrekking heeft op een aanmerkelijk financieel belang. Wanneer komt vast te staan dat – na afloop van de zaak – de financiële draagkracht van [eiser] zodanig is dat deze de bij en krachtens artikel 34 Wet op de rechtsbijstand gestelde grenzen overschrijdt, zal er geen definitieve toevoeging worden afgegeven. [eiser] zal zijn advocaat dan zelf dienen te betalen en dan zal hij dus ook gehouden zijn (en in staat moeten worden geacht) de facturen betreffende de buitengerechtelijke kosten aan zijn advocaat te voldoen. In die situatie is [eiser] gerechtigd de buitengerechtelijke kosten op het ziekenhuis te verhalen. Wanneer komt vast te staan dat aan [eiser] een definitieve toevoeging wordt verleend, is [eiser] slechts gehouden aan zijn advocaat een eenmalige eigen bijdrage te voldoen. Zijn advocaat heeft dan (uitsluitend) recht op een (door de Raad voor Rechtsbijstand te betalen) vergoeding voor de door hem aan [eiser] verleende rechtsbijstand en hij zal de onderhavige kosten dan niet bij [eiser] in rekening kunnen brengen. In die situatie is er geen sprake van dat [eiser] buitengerechtelijke kosten maakt die door het ziekenhuis zouden moeten worden vergoed. Een cessie van die vordering aan zijn advocaat kan [eiser] (en zijn advocaat) evenmin baten omdat er in feite geen vordering is die kan worden gecedeerd. Daarbij komt dat met het hiervoor beschreven systeem van kostenvergoedingen bij gefinancierde rechtsbijstand niet verenigbaar is dat de advocaat van [eiser] – buiten de door de Raad voor Rechtsbijstand te betalen vergoeding – de buitengerechtelijke kosten op basis van de daarmee gemoeide tijd en zijn uurtarief, vergoed zou krijgen. Partijen dienen zich er bij akte over uit te laten of en zo ja, op welke gronden al dan niet waarschijnlijk is dat aan [eiser] een definitieve toevoeging zal worden afgegeven en de daarvoor relevante, thans van kracht zijnde normeringen kenbaar maken.
4.38. Vooruitlopend op het voorgaande overweegt de rechtbank dat [eiser] de door hem gevorderde buitengerechtelijke kosten bij akte nader zal moeten specificeren in de uren (en kosten) die gemoeid zijn met de vaststelling van schade en aansprakelijkheid (6:96 sub b BW) en de tijd (en kosten) die gemoeid zijn met de verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 sub c BW). Afzonderlijk dient te worden vermeld welke tijd (en kosten) gemoeid zijn met de procedure rondom het verkrijgen van een voorlopig deskundigenbericht. LJN AZ9274