Rb Den Haag 191108 Rb toets kosten en belangegerelateerde verhoging, o.m. aan rapport Faure,
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 191108 Rb toets kosten en belangegerelateerde verhoging, o.m. aan rapport Faure,
2.1. Op 10 juli 2007 is tussen partijen ter afwikkeling van
een letselschade voortvloeiend uit een verkeersongeval dat zich heeft
voorgedaan op 10 september 1997 een vaststellingsovereenkomst gesloten
waarin is overeengekomen dat Zurich, de verzekeraar van de bestuurder
van de auto die het ongeval heeft veroorzaakt, [benadeelde] € 76.344,51
zal voldoen. De buitengerechtelijke kosten zijn buiten deze
vaststellingsovereenkomst gehouden.
2.2 Over de periode van 10 september 1997 tot 14 april 2003 heeft Zurich de declaraties van de belangenbehartiger van [benadeelde], mr. [belangenbehartiger] (hierna: [belangenbehartiger]) van Berntsen Mulder Claim Care (verder: Berntsen Mulder), volledig voldaan.
2.3 Over de periode van 14 april 2003 tot en met 10 oktober 2006 zijn de declaraties gedeeltelijk voldaan. Er is over die periode een bedrag van € 2.426,15 onbetaald gebleven.
2.4 Op 3 september 2007 heeft Berntsen Mulder Zurich een slotdeclaratie gestuurd van €5.118,43.
2.5 Zurich heeft in totaal een bedrag van € 19.210,95 aan buitengerechtelijke kosten voldaan.
3. Het geschil
3.1. [benadeelde] vordert - samengevat - veroordeling van Zurich tot betaling van € 8.377,58 vermeerderd met rente en kosten.
3.2 [benadeelde] legt aan haar vordering ten grondslag dat Zurich op grond van artikel 6:96 BW gehouden is tot vergoeding van alle gemaakte buitengerechtelijke kosten (waarvan nog onbetaald is een bedrag van € 7.544,58), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van verzuim, nu de kosten gezien de duur van de schaderegeling - tien jaar -, het geldelijk belang van de zaak en de intensieve behandeling die de zaak met zich meebracht, de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. [benadeelde] maakt tevens aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,- conform het Rapport Voorwerk II.
3.3 Zurich voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen staat vast dat het geschil zich beperkt tot de
redelijkheid van de omvang van de buitengerechtelijke kosten over de
periode van 1 januari 2003 tot 30 juli 2007. Door Zurich is over die
periode een bedrag van € 5.779,93 aan buitengerechtelijke kosten
betaald.
4.2 Nu de vaststellingsovereenkomst geen overeengekomen som voor buitengerechtelijke kosten omvat, is het uitgangspunt dat slechts die kosten voor vergoeding in aanmerking komen die, in aanmerking genomen de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, in redelijkheid zijn gemaakt én die binnen een redelijke omvang zijn gebleven. Zurich heeft aangevoerd dat de gevorderde kosten voornoemde dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan.
omvang aan zaak bestede uren
4.3 [benadeelde] heeft door overlegging van het complete schadedossier in combinatie met de bij de nota's gevoegde urenspecificatie gemotiveerd gesteld dat de werkzaamheden die zijn verricht redelijk zijn en vergoeding rechtvaardigen. Uit het overgelegde dossier volgt dat de zaak door omstandigheden, waaronder een moeizaam en langdurig reïntegratietraject, een intensieve behandeling heeft gekend. [belangenbehartiger] heeft de voor een belangenbehartiger gebruikelijke werkzaamheden verricht in het kader van de schadebehandeling, zoals het voeren van correspondentie met alle in het schaderegelingsproces betrokken partijen, het opstellen van een schadestaat, het vragen van voorschotten, contacten onderhouden met de arbeidsdeskundigen etc. De rol van [belangenbehartiger] in de begeleiding van het reïntegratietraject is een naar het oordeel van de rechtbank gebruikelijke geweest. [belangenbehartiger] is tijdens het traject door [benadeelde] en de arbeidsdeskundige over het verloop van het traject geïnformeerd en heeft in dat kader de voor een belangenbehartiger gebruikelijke werkzaamheden verricht. [belangenbehartiger] is, hetgeen door Zurich niet voldoende is betwist, slechts twee maal bij een bezoek aan de arbeidsdeskundige aanwezig geweest en wel op 24 maart 2000 en 1 maart 2002. Nu de onderhavige zaak betrekking heeft op de periode na 1 januari 2003 behoeft de vraag of laatstgenoemde werkzaamheden redelijk zijn, geen verdere behandeling.
4.4 Het verweer van Zurich op dit punt is verder onvoldoende. Zurich geeft enkel aan dat in het algemeen bepaalde werkzaamheden niet nodig geweest zouden zijn maar verzuimt concreet aan te geven welke werkzaamheden dat precies zijn en welk bedrag daarmee gemoeid is. De stelling dat de werkzaamheden niet te verifiëren zijn in de overgelegde urenstaat is niet voldoende gemotiveerd; [benadeelde] heeft het complete dossier overgelegd waaruit, in combinatie met de overgelegde urenspecificatie, valt op te maken welke werkzaamheden hebben plaatsgevonden en hoeveel tijd daarvoor is gedeclareerd. De rechtbank acht de aan de behandeling van de zaak bestede tijd redelijk en niet buitensporig.
gehanteerde tijdseenheid
4.5 De rechtbank verwerpt het verweer van Zurich dat de door Berntsen
Mulder gehanteerde minimale tijdseenheid van 10 minuten onredelijk is.
Een dergelijke tijdseenheid is - los van het feit dat ook vaak een
tijdseenheid van 6 minuten wordt gebruikt - niet ongebruikelijk.
Onbetwist heeft [benadeelde] gesteld dat het hanteren van voornoemde
tijdseenheid in de zaak van [benadeelde] tot een gemiddelde van 11
minuten per uitgevoerde handeling heeft geleid. Dit acht de rechtbank
niet onredelijk. Opmerking verdient trouwens, en dat doet ook afbreuk
aan het verweer, dat Zurich nooit eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de
door Berntsen Mulder gehanteerde tijdseenheid en een deel van de nota's
wel op basis van die tijdseenheid zonder verder commentaar heeft
voldaan.
uurtarief
4.6. Berntsen Mulder heeft na het definitief bekend worden van het
belang in de zaak van [benadeelde] de door haar in de loop van de jaren
gehanteerde uurtarieven met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003
verhoogd met een belanggerelateerde factor. Zurich betwist de
redelijkheid van de gehanteerde tarieven onder aanvoering van het
navolgende:
a. uit het contract tussen [benadeelde] en Berntsen Mulder blijkt niet
van een jaarlijkse verhoging van het uurtarief en de kantoorkosten;
b. Zurich is niet gebonden aan de eventueel tussen [benadeelde] en
Berntsen Mulder gemaakte afspraak dat gewerkt wordt met een gematigd
uurtarief met daaraan een belanggerelateerde verhoging;
c. de door Bemtsen Mulder gehanteerde tariefstijgingen liggen hoger dan
de stijgingen volgens de CBS-prijsindex, het indexcijfer voor
CAO-lonen, het inflatiepercentage en de stijging van de tarieven van
curatoren;
d. volgens het tarief van het Personenschade Instituut van Verzekeraars
(verder PIV) bestaat gezien het belang van de zaak slechts recht op een
aanzienlijk lager bedrag aan buitengerechtelijke kosten;
e. er wordt een advocatenuurtarief gerekend terwijl [belangenbehartiger] geen advocaat is;
f. het tarief wordt ook gehanteerd voor routinematige werkzaamheden waarvoor kennis van een specialist niet vereist is.
gebondenheid aan afspraken met [benadeelde]
4.7 De rechtbank deelt de stelling van Zurich dat zij niet gebonden is
aan de eventueel tussen [benadeelde] en Bemtsen Mulder gemaakte
tariefafspraken. Het feit dat Berntsen Mulder op de aan Zurich
verzonden nota steeds heeft aangegeven dat het tarief is vastgesteld op
basis van het thans bekende financiële belang van de zaak en dat aan
het einde van de zaak een afrekening zal plaatsvinden op basis van het
voor deze zaak geldende belang doet daar niet aan af. Niet gesteld is
immers dat een dergelijke tariefafspraak tussen Bemtsen Mulder en
Zurich is gemaakt.
Uit het niet expliciet protesteren door Zurich tegen de hoogte en wijze
van berekenen van de declaraties kan het bestaan van een dergelijke
afspraak niet afgeleid worden. Bovendien is tussen partijen niet in
geschil dat er vóór 1 januari 2003 tussen Zurich en Bemtsen Mulder een
contract gold op basis waarvan werd afgerekend zodat een eventuele
prijsafspraak tussen Bemtsen Mulder en [benadeelde] geen rol speelde.
Na 1 januari 2003 heeft Zurich steeds een deel van de facturen van
Bemtsen Mulder voldaan als voorschot onder algemene titel waarbij is
aangegeven dat de betalingen sans préjudice worden gedaan. Enige
instemming met een tariefafspraak volgt daar niet uit. Het voorgaande
brengt met zich mee dat ook het verweer van Zurich zoals hiervoor
genoemd onder a. niet relevant is en geen verder behandeling behoeft.
redelijk tarief
4.8 Zurich verwijst ter onderbouwing van de stelling dat de
buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen
doorstaan naar de PIV-overeenkomst Buitengerechtelijk Kosten op grond
waarvan afhankelijk van het - belang van een zaak een forfaitair bedrag
aan buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de betreffende overeenkomst niet
op de behandeling van de zaak van [benadeelde] van toepassing is. Van
het aanhaken bij deze overeenkomst en het in casu indirect toepassen
van de uitgangspunten van de PFV-overeenkomst kan volgens de rechtbank
geen sprake zijn.
4.9 Dit neemt niet weg dat uitgangspunt bij de beoordeling van de redelijkheid van de gemaakte buitengerechtelijke kosten is de vraag of Bemtsen Mulder voor de werkzaamheden van [belangenbehartiger], die geen advocaat is, een tarief heeft gehanteerd dat in de branche waarin zij werkzaam is gebruikelijk is. De vergelijking van Zurich met prijsstijgingen op andere terreinen is voor die beoordeling niet relevant.
4.10 De rechtbank acht de ten behoeve van de werkzaamheden van [belangenbehartiger] in eerste instantie in rekening gebrachte tarieven, te weten het tarief van € 154,- vanaf januari 2003, € 169,40 vanaf 1 april 2003, € 190,80 vanaf 1 januari 2004, € 198,- vanaf 1 januari 2005 en € 210,- vanaf januari 2006 tot 1 oktober 2006, zoals vermeld op de diverse nota's, redelijke en in de branche gebruikelijke tarieven voor niet- advocaten. Uit het in het geding gebrachte onderzoek, uitgevoerd door het PIV, volgt dat de gemiddelde tarieven van belangenbehartigers, niet-advocaten, in letselschadezaken voor 2001 op € 140,- en voor 2006 op € 175,- liggen. Dit betreffen gemiddelden waar Bemtsen Mulder met haar hiervoor weergegeven tarieven wel fors maar niet buitensporig van afwijkt. Met de achteraf over deze periode toegepaste tariefverhoging wijken de tarieven naar het oordeel van de rechtbank wel te veel af van de gemiddelde gebruikelijke tarieven. De rechtbank acht de tarieven na verhoging over deze periode, te weten het tarief van € 216,76 vanaf januari 2003, € 215,61 vanaf 1 april 2003, gemiddeld € 220,80 vanaf 1 januari 2004, gemiddeld € 231,60 vanaf 1 januari 2005 en gemiddeld € 245,50 vanaf 1 januari 2006 niet redelijk. Over de periode van 1 januari 2003 tot 1 oktober 2006 kan Zurich slechts gehouden worden de buitengerechtelijke kosten op basis van de in eerste instantie in rekening gebrachte tarieven te betalen. Gezien het door Zurich over deze periode al betaalde bedrag resteert nog een betaling van € 2.426,15.
4.11 Uit de nota van 3 september 2007 blijkt dat over de periode van 1 januari 2003 tot oktober 2006 met terugwerkende kracht een prijsverhoging ten opzichte van de oorspronkelijk gehanteerde tarieven is toegepast van gemiddeld 15-20 %. Hetgeen hiervoor onder 4.10 is overwogen moet ertoe leiden dat het verhoogde tarief van € 245,50 dat per 1 oktober 2006 is gehanteerd moet worden verlaagd met 15-20% wat neerkomt op een tarief van gemiddeld € 215,- en voor de periode vanaf februari 2007, over welke periode een tarief van € 250,50 wordt gehanteerd, op een tarief van ongeveer € 219,-.
tarief voor alle werkzaamheden
4.12 De rechtbank passeert het hiervoor onder 4.6 onder e
weergegeven verweer van Zurich. Zurich geeft niet aan op welke
werkzaamheden dit verweer betrekking heeft zodat het verweer
onvoldoende gemotiveerd is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de
behandeling van de zaak een complete betreft. Niet betwist is dat de
inschakeling van [belangenbehartiger] noodzakelijk was. Dat voor alle
werkzaamheden van [belangenbehartiger] eenzelfde tarief wordt gerekend
is zeer gebruikelijk en niet onredelijk.
4.13 Het voorgaande brengt met zich mee dat de door Zurich te vergoeden kosten over de periode van 1 oktober 2006 tot 1 februari 2007:2,5 uur * € 215,- = € 537,50 en over de periode van 1 februari 2007 tot en met 30 juli 2007: 8,2 uur * € 219, = € 1.795,80 te vermeerderen met een bedrag van € 16,96 aan verschotten, 19 % BTW en 6 % kantoorkosten bedragen. Totaal aldus een bedrag van € 2.963,41.
wettelijke rente
4.14 [benadeelde] vordert over het bedrag van € 2.426,15 wettelijke
rente over de afzonderlijke deelbedragen vanaf 30 dagen na de facturen.
De betreffende facturen zijn verzonden door Berntsen Mulder aan Zurich
met het vriendelijke verzoek binnen 30 dagen te betalen. Tegenover het
gemotiveerde verweer van Zurich dat geen sprake is van verzuim van
rechtswege nu geen sprake is van een aan haar gestelde fatale
betalingstermijn, heeft [benadeelde] onvoldoende gesteld. De rechtbank
zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag der dagvaarding. PIV-site