Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Dordrecht 250810 vordering van advocatenkantoor dient, vwb verweren terzake van de hoogte van de declaraties, bij de Raad v Toezicht te worden ingediend.

Rb Dordrecht 250810 vordering van advocatenkantoor dient, vwb verweren terzake van de hoogte van de declaraties, bij de Raad v Toezicht te worden ingediend.

3.  Het geschil
in conventie
3.1.  [eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] c.s. hoofdelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van een bedrag van € 11.729,48, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening met veroordeling [gedaagde] c.s. eveneens bij vonnis uitvoerbaar in de kosten van dit geding.

3.2.  [eiser] voert daartoe het volgende aan.
[eiser] heeft in de periode 2004 tot augustus 2006 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] advocatuurlijke werkzaamheden verricht. [eiser] heeft aan [gedaagde] declaraties toegezonden welke [gedaagde] heeft ontvangen en zonder protest behouden.
[gedaagde] is betalingsafspraken niet nagekomen.
[gedaagde] heeft € 7.488,91 betaald, zodat [eiser] nog € 11.729,48 opeisbaar te vorderen heeft.

3.3.  [gedaagde] c.s. voert verweer als volgt.
[gedaagde] heeft aan [eiser] opdracht verstrekt onder de voorwaarde dat de facturen van [eiser] rechtstreeks door Fortis betaald zouden. [gedaagde] betwist dat [eiser] voor een totaal bedrag van € 19.218,39 aan werkzaamheden heeft verricht. In ieder geval heeft [gedaagde] slechts een negental niet gespecificeerde declaraties met de nummers 20040484, 20040595, 20041081, 20050194, 20050490, 20050580, 20050737,
20050818, 20050878 van [eiser] ontvangen.
[gedaagde] heeft tenminste € 9.978,58 betaald.
[gedaagde] betwist dat er betalingsafspraken zijn gemaakt.
Volgens [gedaagde] is met [eiser] geen door [gedaagde] te betalen uurtarief overeengekomen. Er is slechts gesproken over een uurtarief van € 230, - exclusief kantooropslag en BTW, dat door Fortis zou worden betaald.
Een uurtarief van € 230, - is bovenmatig. Een uurtarief van € 170,- voor 2004, € 171,- voor 2005 en € 172, - voor 2006 zou passend en redelijk geweest zijn.
[eiser] lijkt (per abuis) werkzaamheden dubbel in rekening te hebben gebracht.
[eiser] heeft zich tegen de wil van [gedaagde] onttrokken in de procedure in hoger beroep en daardoor de belangen van [gedaagde (?)] geschaad.

in reconventie
3.4.  [gedaagde] c.s. vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van € 4.012,36 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.

3.5.  [gedaagde] voert daartoe het volgende aan.
[gedaagde] heeft een bedrag van tenminste een bedrag van € 4.012,36 onverschuldigd aan [eiser] betaald. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [gedaagde] naar hetgeen in conventie is aangevoerd.

3.6.  [eiser] voert verweer als volgt.
De rechtbank is niet bevoegd. Er is niet een zodanige samenhang met de vordering in conventie dat deze vordering op die grond door de rechtbank behandeld zou moeten worden.
Het door [eiser] gehanteerde uurtarief is gebruikelijk en redelijk.

4.  De beoordeling
in conventie
De bevoegdheid

4.1.  De artikelen 32 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: WTBZ) voorzien in een bijzondere rechtsgang voor de behandeling van geschillen over het salaris dat door de advocaat aan de cliënt is berekend. Als uitgangspunt geldt dat een ‘verschil van salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend’ in de zin van artikel 32 WTBZ impliceert dat een geschil bestaat over de hoogte van het bedrag van de declaratie. Alleen in dat geval kunnen de artikelen 32 tot en met 40 WTBZ worden toegepast. Volgens geldende jurisprudentie is de regeling van de WTBZ niet van toepassing indien het geschil niet de hoogte van het gedeclareerde bedrag tot onderwerp heeft maar er andere gronden worden aangevoerd waarom niet tot betaling wordt overgegaan.

4.2. Het staat de advocaat vrij zich in een situatie als deze te wenden tot de burgerlijke rechter opdat deze allereerst al die verweren beoordeelt waaraan los van het geschil omtrent de redelijkheid van de omvang van de declaratie betekenis toekomt, ook indien deze verweren daarop nog een (zijdelings) effect zouden kunnen hebben. De burgerlijke rechter zal zich niet aanstonds onbevoegd mogen verklaren.

4.3. [gedaagde] heeft een aantal gronden aangevoerd waarom hij de declaraties niet heeft betaald. Hij heeft in zijn conclusie van antwoord en ter comparitie samengevat weergegeven de volgende bezwaren geuit.
a. [gedaagde] heeft alle declaraties voldaan;
b. Tegen de wil van [gedaagde] heeft [eiser] zich onttrokken en niet van grieven gediend in het hoger beroep en daardoor de belangen van [gedaagde] geschaad;
c. [eiser] heeft werkzaamheden dubbel gedeclareerd;
d. Het door [eiser] in rekening gebrachte uurtarief van € 230,- is niet overeengekomen;
e. De in rekening gebrachte uren en het in rekening gebrachte uurtarief zijn bovenmatig en niet redelijk, waardoor [gedaagde] heeft onverschuldigde betalingen aan [eiser] gedaan.

4.4. Daaruit volgt dat [gedaagde] zich, ter onderbouwing van zijn betalingsweigering, klaarblijkelijk zowel beroept op verweren die niet uitsluitend betrekking hebben op de hoogte van de declaraties (als vermeld onder 4.3. sub a., b., c., en d.), als op verweren die daarop wèl betrekking hebben (als vermeld onder 4.3. sub d. en e.).

4.5. Voor zover die verweren betrekking hebben op de hoogte van de declaraties (4.3. sub d. en e.). is niet de rechtbank, maar ingevolge de artikelen 32 tot en met 40 WTBZ de Raad van Toezicht - die bij uitstek deskundig wordt geacht om te begroten wat advocaten toekomt als honorarium – bevoegd te oordelen. Met die verweren dient [gedaagde] zich daarom tot de Raad van Toezicht te wenden. Voor zover die verweren niet (zozeer) zien op de hoogte van de declaratie (4.3. sub a., b., c., en d.) maar op de inhoud van de overeenkomst van opdracht, respectievelijke de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vordering van [eiser].

overeenkomst van opdracht

4.6.  [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag de overeenkomst van opdracht van medio april 2004. Ter comparitie van partijen heeft [eiser] expliciet verklaard dat hij van Van der Giesen de opdracht heeft gekregen om diens belangen te behartigen in de procedure tegen [betrokkene 1]. Met betrekking tot de ten tijde van de opdrachtverlening al lopende discussie tussen Fortis en [gedaagde] heeft [eiser] uitdrukkelijk verklaard dat die discussie op de achtergrond speelde maar niet een direct thema was in de verhouding [gedaagde] - [eiser]. [eiser] heeft verklaard dat hij heeft bemiddeld maar daarop geen reactie van Fortis heeft ontvangen, waarna hij zich heeft beperkt tot het informeren van Fortis over de ontwikkelingen in het dossier [gedaagde]/[betrokkene 1].

4.7.  Nu vaststaat dat [gedaagde] uitsluitend opdracht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen in de procedure tegen [betrokkene 1], [eiser] geen andere overeenkomst(en) van opdracht aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd en gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden verricht in het dossier 190362 inzake No Limit Outdoor/Fortis en het dossier inzake [gedaagde]/OM vallen onder de reikwijdte van de door [gedaagde] verleende opdracht van medio april 2004, zal de vordering van [eiser], voor zover deze betrekking heeft op de factuurnummers 20041081, 20050194, 20050318, 20050490, 20050580, 20050878 en de ongenummerde factuur van 03/05/05 ten bedrage van € 3423,63 betreffende het dossier 190362 inzake No Limit Outdoor/Fortis (totaal€ 2.776,86) en het factuurnummer 200551198 in het dossier inzake [gedaagde]/OM (€ 2.284,09) (totaal: € 5.060,95) worden afgewezen.

(on)voorwaardelijke overeenkomst van opdracht

4.8.  Partijen twisten over de vraag of sprake is van een onvoorwaardelijke overeenkomst van opdracht.
De door [eiser] weersproken stelling van [gedaagde] dat zijn contacten met [eiser] uitsluitend voorwaardelijk van aard waren, dat [gedaagde] dat hem dit vanaf het begin duidelijk heeft gemaakt en dat hij het niet eens was met een continuering van de werkzaamheden door [eiser] bij gebreke van uitsluitsel van de zijde van Fortis over de dekkingsvraag en de vergoeding van declaraties van [eiser], staat haaks op de wijze waarop [gedaagde] zich in vanaf juli 2004 in de contacten met [eiser] heeft opgesteld.
[gedaagde] heeft alle tussen 1 mei 2004 en 1 november 2005 aan hem toegezonden declaraties inzake het dossier [gedaagde]/[betrokkene 1] zonder commentaar behouden en voldaan. Volgens het “Overzicht debiteuren transacties” (productie 1 bij dagvaarding) heeft [gedaagde] op 1 september 2004 ten behoeve van het desbetreffende dossier een betaling van € 2000,- gedaan waarmede de facturen met de nummers 20040484 (€ 431,08) en 20040595 (€ 1264,49) zijn voldaan en nog een bedrag van € 304,43 resteerde. Op 15 april 2005 heeft [gedaagde] in dit dossier een voorschot betaald van € 1000,-. Op 14/26 september 2005 heeft [gedaagde] factuurnummer 20050737 (€ 2000,-) en op 17 oktober 2005 factuurnummer 20050818 (€ 2000,-) voldaan. Nu gesteld noch is gebleken dat [gedaagde] bij [eiser] op enig moment na 1 juli 2004 bij [eiser] heeft geprotesteerd tegen door [eiser] verrichte werkzaamheden, gaat de rechtbank er van uit dat [gedaagde] zijn aanvankelijk gemaakte voorbehoud heeft laten varen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen ter toelichting van zijn handelwijze na 1 juli 2004 en de door hem verrichtte betalingen heeft verklaard dat hij feitelijk geen keuze had. Volgens [gedaagde] stond hij als gedaagde partij “met de rug tegen de muur”.

Betalingsregeling?

4.9.  [eiser] stelt dat ter zake van de openstaande facturen met [gedaagde] een betalingsregeling is overeengekomen zoals verwoord in zijn brief van 1 november 2005, maar [gedaagde] heeft de juistheid van die stelling gemotiveerd betwist en verwezen naar zijn brieven van 6 november 2005, 2 april 2006 en 2 mei 2007. [gedaagde] betwist dat hij de facturen zonder protest heeft behouden en dat hij heeft toegezegd de facturen te zullen betalen. Ter comparitie van partijen heeft [gedaagde] gemotiveerd uiteengezet dat [eiser], voor zover [gedaagde] dat bij gebreke van deugdelijke specificaties kan beoordelen, werkzaamheden dubbel in rekening heeft gebracht en facturen in het geding heeft gebracht die [gedaagde] nooit eerder heeft gezien c.q. ontvangen. [eiser] heeft dit verweer niet gemotiveerd weersproken, hetgeen wel van hem mocht worden verwacht, nu uit het “Overzicht debiteuren transacties” (productie 1 bij dagvaarding) valt op te maken dat op 1 november 2005 alle facturen in het dossier [gedaagde]/[betrokkene 1] waren betaald en [eiser] de door [gedaagde] gestelde en met bankafschriften onderbouwde betalingen in het geheel niet heeft betwist.
Uit de beschikbare processtukken volgt dat in het dossier [betrokkene 1]/[gedaagde] alle facturen, uitgezonderd de factuur met nummer 20050962 van 2 november 2005 ten bedrage van € 2000,- en de ongenummerde en niet gedateerde factuur ten bedrage van € 6.903,13 zijn betaald. Deze laatste factuur, waarvan [gedaagde] stelt dat hij deze niet eerder dan in het kader van deze procedure heeft gezien en welke niet voorkomt op het “Overzicht debiteuren transacties”, heeft deels betrekking op exact dezelfde werkzaamheden als de factuur met nummer 20050962. [eiser] heeft niet kunnen verklaren waarom de betreffende factuur niet is genummerd en niet is gedateerd. [eiser] heeft ook niet kunnen uitleggen hoe deze factuur, welke betrekking heeft op “juridische werkzaamheden van 2 december 2004 t/m 25 juli 2007”, zich verhoudt tot de overige in het dossier 11.0255 inzake [gedaagde]/[betrokkene 1] reeds betaalde facturen en voorschotten. [eiser] heeft dit alles evenmin kunnen verklaren voor de factuur met nummer 20050962, welke volgens de specificatie betrekking heeft op de periode 23 augustus 2004 tot en met 6 oktober 2005. Ook heeft [eiser] niet kunnen uitleggen waarom de specificatie bij deze factuur ziet op een veel hoger bedrag (€ 7.147,88) dan de factuur zelf.

4.10.  Gelet op de betwisting door [gedaagde] rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiser] de last tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat hij nog€ 11.729,48 opeisbaar te vorderen heeft uit hoofde van op grond van de overeenkomst van opdracht van medio april 2004 verrichte werkzaamheden. Overeenkomstig zijn aanbod zal [eiser] daartoe in de gelegenheid worden gesteld.

in reconventie
4.11.  De vordering van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 4.012,36 is uitsluitend gestoeld op het in conventie gevoerde verweer tegen de hoogte van de declaratie van [eiser]; volgens [gedaagde] is het door [eiser] in rekening gebrachte uurtarief van € 230, - niet overeengekomen en zijn het in rekening gebrachte uurtarief en de in rekening gebrachte uren bovenmatig en niet redelijk.
Daartoe dient, zoals in rechtsoverweging 4.1. is overwogen, een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht te worden gevoerd.
De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren.

4.12.  De rechtbank houdt voor het overige iedere beslissing aan.
LJN BN5479