Rb Utrecht 210312 inhalende motor geschept door auto uit uitrit; kosten getuigenverhoor aangemerkt als buitengerechtelijk en toegewezen in deelgeschil
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 210312 inhalende motor geschept door auto uit uitrit;
- 20% eigen schuld vanwege te hoge snelheid;
- kosten getuigenverhoor aangemerkt als buitengerechtelijk en toegewezen in deelgeschil
- kosten buiten rechte toegewezen rekening houdend met eigen schuld
- kosten begroot op 13,6 uur x € 190,00 + 5% + 19% + griffie = € 3.517,19; toegewezen 80%
locatie ongeval: maps.google.nl
3. Het deelgeschil
3.1. [verzoeker] vordert dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat Amlin volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 26 april 2010, waarbij [verzoeker] letsel heeft bekomen en de volledige schade aan [verzoeker] dient te vergoeden, althans een percentage van die schade aan [verzoeker] dient te vergoeden;
2. Amlin veroordeelt tot betaling aan [verzoeker] van:
- € 25.000,-- als voorschot op door [verzoeker] geleden en in de toekomst te lijden letselschade, althans een percentage daarvan;
- € 10.445,-- als tussentijdse vaststelling van de door [verzoeker] geleden schade vanwege kosten van aan hem verleende buitengerechtelijke rechtsbijstand, waaronder begrepen de kosten van de verzoekschriftprocedure tot bevel van een voorlopig getuigenverhoor en de ten overstaan van de rechter-commissaris op 20 april 2011 en 12 juli 2011 gehouden getuigenverhoren, althans een percentage van dit bedrag;
3. [verzoeker] veroordeelt in de kosten van deze deelgeschilprocedure, begroot op € 2.394,-- exclusief 5% kantoorkosten en 19% BTW, en te vermeerderen met de kosten van de mondelinge behandeling en - naar de kantonrechter begrijpt - het griffierecht.
3.2. [verzoeker] heeft de aansprakelijkheid van [bestuurder BMW] (naar de kantonrechter begrijpt ex artikel 6:162 BW) - kort gezegd - gegrond op overtreding door hem van artikel 54 RVV 1990 en artikel 76 (sub 1a) RVV 1990. Op grond van artikel 54 RVV had [bestuurder BMW] bij het uitvoeren van de bijzondere manoevre, namelijk het uit een uitrit de weg oprijden, het overige verkeer voor moeten laten gaan. In strijd met artikel 76 RVV overschreed [bestuurder BMW] de doorgetrokken streep die zich op het midden van de weg bevond en draaide hij in een verboden rijrichting de weg op.
[verzoeker] reed achter [bestuurder Peugeot] met een snelheid van 40 à 50 kilometer per uur. [bestuurder Peugeot] gaf met haar richtingaanwijzer aan dat zij rechtsaf wilde slaan, ging uiterst rechts op de rijbaan rijden en remde af. [verzoeker] wilde rechtdoor zijn weg vervolgen en is daarom op dezelfde rijbaan naast [bestuurder Peugeot] gaan rijden. Op dat moment draaide [bestuurder BMW] vanuit de uitrit plotseling de rijbaan op om linksaf de Hoofdstraat op te rijden.
3.3. Amlin voert kort gezegd het volgende verweer. Amlin betwist dat [bestuurder BMW] in strijd met artikel 76 RVV heeft gehandeld. Een doorgetrokken streep geldt uitsluitend voor de doorgaande rijrichting. Het is bestuurders die een weg met een doorgetrokken streep kruisen of deze vanuit een uitrit naar links of rechts willen oprijden toegestaan de doorgetrokken streep te overschrijden. Weliswaar had [bestuurder BMW] - formeel gezien - bij het uitvoeren van de bijzonder manoevre vrije doorgang moeten verlenen aan het overige verkeer, van rechts kwam op dat moment geen verkeer en [bestuurder Peugeot] wenkte [bestuurder BMW] de weg op te rijden. [verzoeker] was op dat moment voor [bestuurder BMW] niet zichtbaar. [verzoeker] is met een aanzienlijke snelheid links langs een aantal achter [bestuurder Peugeot] langzaam rijdende dan wel stilstaande auto’s gereden en heeft daarbij de doorgetrokken streep gepasseerd, zodat hij op de tegenovergestelde weghelft reed. [verzoeker] heeft daarmee zelf artikel 76 RVV overtreden, alsmede artikel 19 RVV dat bepaalt dat een bestuurder in staat moet zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. [verzoeker] heeft hierdoor in aanzienlijke mate (90%) tot het ontstaan van het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade bijgedragen. Dit leidt tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht van Amlin - na toepassing van de billijkheidscorrectie - met 80%.
3.4. Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna - voor zover
relevant - nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [verzoeker] heeft het verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w tot 1019cc Rv).
4.2. Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.3. Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of Amlin de door [verzoeker] geleden
schade volledig dient te vergoeden of dat er sprake is van eigen schuld van [verzoeker] op grond waarvan de schadevergoedingsplicht van Amlin moet worden verminderd. Beantwoording van deze vraag kan naar het oordeel van de rechtbank bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling.
Aansprakelijkheid en eigen schuld
4.4. Nu [verzoeker] ter zitting niet meer is ingegaan op overtreding van artikel 76 RVV door [bestuurder BMW], wordt aangenomen - gelet op hetgeen Amlin dienaangaande in haar verweerschrift heeft aangevoerd en de stukken die dienaangaande in het dossier zijn gevoegd (productie bijlage 6 bij het als productie 3 verzoekschrift, alsmede de getuigenverklaring van [getuige 2]) - dat van overtreding van deze bepaling door [bestuurder BMW] geen sprake is.
Wel bestond voor [bestuurder BMW] de algemene verplichting het doorgaande verkeer op de N225 te laten voorgaan. Niet alleen kwam [bestuurder BMW] een uitrit uitrijden, ook de ter plaatse aangebrachte verkeersborden (bijlage 1 bij productie 3 van het verzoekschrift) wezen hem er expliciet op dat hij een voorrangsweg naderde. Daar komt bij dat [bestuurder BMW] ook bekend was met de situatie ter plaatse. Hij was werkzaam op het landgoed. De omstandigheid dat [bestuurder Peugeot] [bestuurder BMW] wenkte de weg op te rijden, ontsloeg hem niet van de eigen verplichting goed naar rechts en naar links te kijken. Amlin heeft de aansprakelijkheid van [bestuurder BMW] op deze grondslag (artikel 54 RVV) niet, althans niet voldoende gemotiveerd, weersproken.
4.5. Nu Amlin echter heeft gewezen op gedragingen van [verzoeker] die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding en daarmee aan het ontstaan van de schade, rust op grond van artikel 150 Rv op Amlin de stel- en eventuele bewijslast van deze feiten en omstandigheden. Amlin beroept zich immers op een vermindering van haar schadevergoedingsplicht.
In dit licht wordt het volgende vooropgesteld.
[verzoeker] heeft (in het getuigenverhoor) verklaard dat hij bekend was met de situatie ter plaatse, nu hij woonachtig is in Doorn. Los van wat voor iedere willekeurige verkeersdeelnemer geldt, betekent dit dat [verzoeker] er rekening mee moest én kon houden dat er verkeer vanuit de uitrit van het landgoed de weg kon opdraaien, zeker gelet op het tijdstip waarop [verzoeker] op de betreffende weg reed (avondspits) en afgezien van de omstandigheid dat verkeer vanuit de uitrit het doorgaande verkeer diende te laten voorgaan. [verzoeker] diende zijn snelheid daarop aan te passen. Dit geldt te meer nu vaststaat dat [bestuurder Peugeot] rechtsaf wilde slaan om de inrit van het landgoed in te rijden en zij - blijkens de getuigenverklaring van [verzoeker] - stevig afremde. [verzoeker] heeft bij het passeren van [bestuurder Peugeot] [bestuurder BMW] echter niet gezien. Op enig moment bij het passeren van [bestuurder Peugeot] heeft [verzoeker] kennelijk het zicht op de uitrit verloren. Desondanks heeft hij zijn weg met een snelheid van 40 à 50 kilometer per uur vervolgd, hetgeen in de gegeven omstandigheden te snel moet zijn geweest. [verzoeker] kon zijn motor immers niet meer tijdig tot stilstand brengen toen hij [bestuurder BMW] waarnam (artikel 19 RVV). Te dien aanzien valt [verzoeker] een algemeen verwijt te maken.
4.6. Wat betreft de door Amlin aangevoerde omstandigheid dat [verzoeker] een rij achter [bestuurder Peugeot] langzaam rijdende auto’s heeft gepasseerd, wordt als volgt overwogen.
Amlin heeft in dit kader verwezen naar hetgeen is opgenomen in de door [getuige 2] opgemaakte registratieset, alsmede naar de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [bestuurder BMW].
De verklaringen van [getuige 2] berusten echter niet op eigen waarneming van het ongeval, maar op hetgeen [getuige 2] nadien heeft gehoord van aanwezigen ([bestuurder BMW] en [bestuurder Peugeot]) en ter plaatse heeft gezien. Vaststaat dat [verzoeker] in dat kader niet is gehoord. [bestuurder BMW] geeft in zijn getuigenverklaring uitsluitend aan dat hij, toen hij stil stond in de uitrit, auto’s achter de Peugeot heeft zien aankomen, maar niet de motorrijder. Een latere getuigenverklaring van [bestuurder Peugeot] ontbreekt. Tegenover de getuigenverklaring van [verzoeker] dat hij direct achter [bestuurder Peugeot] reed (hetgeen hij tijdens de mondelinge behandeling heeft herhaald), is deze stelling van Amlin naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende onderbouwd. Uit geen van de verklaringen blijkt dat iemand [verzoeker] een rij langzaam rijdende auto’s achter [bestuurder Peugeot] heeft zien inhalen op het moment dat [bestuurder Peugeot] remde en aangaf naar rechts te willen afslaan. Daar komt bij dat in geen van de afgelegde getuigenverklaringen melding wordt gemaakt van de aanwezigheid van andere auto’s nadat het ongeval gebeurd was. [getuige 2] verwijst wel naar andere mensen ter plekke en [chauffeur lijnbus] noemt dat hij niet als eerste ter plaatse was en dat een andere man hulp aan het verlenen was, maar geen van beiden noemt dat deze ‘andere’ mensen afkomstig waren uit de door Amlin gestelde rij of dat zij zelf van deze rij deel uitmaakten. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt ook niet dat hij anderen dan [bestuurder Peugeot] en [bestuurder BMW] heeft gesproken.
4.7. Ook wat betreft de tweede door Amlin gestelde omstandigheid, te weten het door [verzoeker] overschrijden van de doorgetrokken streep, geldt dat de registratieset en de verklaring van [getuige 2] niet op directe waarneming van het ongeval berusten. De verklaring van [bestuurder BMW] dat hij [verzoeker] raakte na de middenstreep in de draai naar links staat tegenover de verklaring van [verzoeker] dat hij op de eigen weghelft om de voorgesorteerde Peugeot heen is gereden. Bijkomende omstandigheden zoals de plek waar de voertuigen elkaar hebben geraakt (een frontale botsing maakt het aannemelijker dat [verzoeker] op de voor hem linkerweghelft heeft gereden) als de plaats waar de motor na het ongeval was gelegen ondersteunen dit standpunt van Amlin onvoldoende. Weliswaar heeft [getuige 2] verklaard dat de voertuigen elkaar frontaal geraakt hebben, in het licht van hetgeen overigens verklaard is, is dit onvoldoende komen vast te staan. [getuige 2] heeft verklaard dat hij deze conclusie (uitsluitend) heeft getrokken op basis van de door hem geconstateerde schade aan de voorzijde van de voortuigen. Foto’s van de schade aan de BMW ontbreken echter. Daarnaast bevestigen zowel de verklaring van [bestuurder BMW] als [chauffeur lijnbus] de stelling (en verklaring) van [verzoeker] dat de BMW is geschampt aan de (linker)voorzijde, terwijl dit ook valt op te maken uit de door [bestuurder BMW] op het aanrijdingsformulier gemaakte situatieschets (productie 6 bij productie 2 van het verzoekschrift).
Een frontale botsing valt ook niet af te leiden uit de schade die aan de motor is geconstateerd. [verzoeker] heeft gesteld dat de poten van de voorvork van de motor de BMW waarschijnlijk hebben geraakt en dat de motor nadien nog kon rijden, hetgeen niet door Amlin is weersproken, terwijl [chauffeur lijnbus] en [schoonvader verzoeker] hebben verklaard dat zij hoofdzakelijk schade aan de rechterzijde van de motor hebben geconstateerd.
Voornoemde verklaringen laten derhalve de mogelijkheid open dat [verzoeker] en [bestuurder BMW] elkaar hebben geraakt, terwijl [verzoeker] op de eigen weghelft reed. Ook uit de plaats waar de motor zich na het ongeval bevond kan het tegendeel niet worden afgeleid, voor zover dat overigens al mogelijk is. Uit geen van de verklaringen blijkt expliciet dat de motor op de linkerweghelft was gelegen.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de mate waarin aan [verzoeker] toe te rekenen omstandigheden (aan het ongeval) en de schade hebben bijgedragen beperkt is. Mede op grond van de billijkheid, wordt dit gesteld op 20%, zodat resteert een percentage van 80% dat Amlin dientengevolge aan geleden en te lijden schade aan [verzoeker] dient te vergoeden.
Voorschot letselschade
4.9. [verzoeker] heeft een voorschot van € 25.000,-- gevorderd ter zake van door hem geleden en te lijden letselschade (inclusief immateriële schade), exclusief de schade ter zake van het misgelopen overwerk, het verlies aan arbeidsvermogen, de pensioenschade en immateriële schade wegens gederfde levensvreugde. De omvang van laatstgenoemde schadeposten is volgens [verzoeker] nog niet vast te stellen. Ter onderbouwing van het door hem gevorderde bedrag heeft [verzoeker] verwezen naar het als productie 11 bij het verzoekschrift overgelegde rapport (inclusief schadestaat) van [letselschade-expert].
Amlin heeft aangegeven slechts 20% van het gevorderde voorschot aan [verzoeker] te willen vergoeden, overeenkomstig het door haar gehanteerde aansprakelijkheidspercentage. Voorts heeft Amlin nadrukkelijk de (hoogte van de) verbouwingskosten weersproken.
4.10. De rechtbank constateert dat van het door [verzoeker] gevorderde voorschot van € 25.000,-- (blijkens de schadestaat van [letselschade-expert]) een bedrag van € 15.000,-- deel uitmaakt ter zake van kosten die wat betreft de nieuwe woning zouden zijn bespaard over de periode van september 2011 tot en met december 2012 vanwege ‘DHZ’ (‘doe het zelf’-capaciteit). Een deugdelijke onderbouwing van dit bedrag ontbreekt echter, terwijl dit wel van [verzoeker] had mogen worden verwacht, mede gelet op de omstandigheid dat [letselschaderegelaar] in het gesprek van 18 augustus 2011 kritisch ten aanzien van deze schadepost is gebleken (zie het als productie 22 bij het verweerschrift overgelegde bezoekrapport van [letselschaderegelaar]). Nog los van de mate waarin deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen als gevolg van het ongeval, wordt overwogen dat in het rapport van [letselschade-expert] weliswaar melding wordt gemaakt van werkzaamheden met betrekking tot de binnenmuren, elektra, riolering, leidingen en een extra etage, maar dat offertes van aannemers ter zake van het uitvoeren van de in voornoemde periode geplande werkzaamheden ontbreken. Ter zitting heeft [verzoeker] slechts gewezen op kosten ter zake van het van eten en drinken voorzien van bij de verbouwing behulpzame vrienden.
In deze omstandigheid, alsmede in het hiervoor vastgestelde percentage eigen schuld, ziet de rechtbank dan ook aanleiding het toewijsbare voorschot te beperken tot € 12.500,-- als zijnde kosten als gevolg van het ongeval waarvoor aansprakelijkheid bestaat en die aan Amlin kunnen worden toegerekend.
Buitengerechtelijke kosten
4.11. [verzoeker] heeft gesteld dat hij € 15.979,69 aan buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, zijnde de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand over de periode van juni 2010 tot en met september 2011, inclusief de kosten van het bezoek en de rapportage van [letselschade-expert] ad € 2.496,96 en de kosten van het voorlopige getuigenverhoor ad € 2.462,87.
Amlin heeft weersproken dat deze kosten thans voor vergoeding in aanmerking komen, omdat zij geen verband houden met de voorbereiding en behandeling van het deelgeschil. Voor zover deze kosten wel voor vergoeding in aanmerking zouden komen, geldt volgens Amlin dat het voorlopige getuigenverhoor niet heeft bijgedragen tot de vaststelling van de aansprakelijkheid, maar uitsluitend het door Amlin reeds ingenomen standpunt heeft bevestigd.
4.12. De rechtbank neemt in aanmerking dat een geschil over de tussentijdse vergoeding van buitengerechtelijke kosten in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil wordt genoemd (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 10, 16, 20 en 21). Een beslissing hierover kan een bijdrage leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst - en daarmee aan de verdere schadeafwikkeling - en dat is naar het oordeel van de rechtbank ook hier het geval
Voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten geldt de dubbele redelijkheidtoets van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, hetgeen betekent dat het redelijkerwijs verantwoord moet zijn om de betreffende kosten te maken, die daarnaast binnen een redelijke omvang dienen te blijven. In dit verband is van belang dat Amlin heeft gesteld dat [verzoeker] ook zelf aansprakelijk is voor het hem overkomen ongeval en daarmee voor de gevolgen daarvan. Deze omstandigheid, alsmede de berekening van de geleden en te lijden schade in het algemeen en de situatie van [verzoeker] in het bijzonder (gekochte boerderij) rechtvaardigt dat [verzoeker] een advocaat en een arbeidsdeskundige heeft ingeschakeld. Gelet op het standpunt van Amlin is ook het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor een verantwoorde keuze geweest van [verzoeker]. Blijkens hetgeen hiervoor is overwogen hebben de in dat kader afgelegde verklaringen in belangrijke mate bijgedragen aan de vaststelling van de aansprakelijkheid en de omvang daarvan. Dat geldt ook voor de verklaringen van de getuigen [schoonvader verzoeker] en [chauffeur lijnbus].
Nu het uurtarief van de advocaat van [verzoeker] van € 190,-- (exclusief kantoorkosten en BTW) en het uurtarief van [letselschade-expert] van € 215,-- (exclusief kantoorkosten en BTW) de rechtbank niet onredelijk voorkomt, hetgeen overigens ook niet door Amlin is gesteld, komen de door [verzoeker] gestelde buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig de mate waarin Amlin de schade van [verzoeker] dient te vergoeden. Toegewezen wordt derhalve 80% van € 15.979,69 = € 12.783,75 minus het reeds betaalde bedrag van € 5.531,54, zijnde € 7.252,21.
Kosten deelgeschil
4.13. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoeker] te begroten en dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Ook deze kosten, die in beginsel volledig voor vergoeding in aanmerking komen, dienen aldus te voldoen aan de hiervoor vermelde dubbele redelijkheidstoets (vergelijk TK 2007-2007, 31518, nr. 3 MvT, p. 12-13 en 18-19; HR 11 juli 2003, NJ 2005, 50 Bravenboer/London). Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk dat [verzoeker] ook wat betreft deze procedure juridische bijstand heeft ingeroepen en is voldoende onderbouwd hoe de declaratie van de juridische kosten is opgebouwd. De kosten (zie het tarief van de advocaat van [verzoeker] hiervoor) en de aan de zaak bestede tijd komen de rechtbank niet bovenmatig voor. De rechtbank begroot deze kosten aan de zijde van [verzoeker] dan ook op € 2.394,-- (exclusief kantoorkosten en BTW), zijnde € 3.019,79 inclusief kantoorkosten en BTW (zie productie 12 bij het verzoekschrift), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 260,-- en 1 uur ad € 190,-- exclusief BTW, zijnde € 237,40 inclusief 5% kantoorkosten en 19% BTW ter zake van de mondelinge behandeling. Dit komt in totaal neer op € 3.517,19.
Ook op deze kosten dient een correctie wegens eigen schuld te worden toegepast zodat 80% van € 3.517,19 = € 2.813,75.
4.14. Door [verzoeker] is veroordeling van Amlin in de kosten van deze procedure gevraagd. Nu hiertegen geen verweer is gevoerd zal het hiervoor onder 4.13. begrote bedrag als kostenveroordeling worden uitgesproken in het dictum van deze beschikking. LJN BY0648