Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 141118 BGK: verweer (2 adv bij huisbezoek, 2 bezoeken binnen 3 mnd, afwikkelingskosten) leidt tot korting van € 525,00 op € 44.455,46

RBDHA 141118 WAM-ass. geschaarde vrachtwagen verhaalt overlijdensschade hulpverlener; staat aansprakelijk vanwege ontbrekende roosters
- BGK: verweer (2 advocaten bij huisbezoek, 2 bezoeken binnen 3 mnd, afwikkelingskosten) leidt tot korting van € 525,00 op € 44.455,46

4.25.

De Staat heeft het bedrag van € 44.455,46 aan buitengerechtelijke kosten betwist. Volgens de Staat voldoet het bedrag niet aan de dubbele redelijkheidstoets.

4.26.
De Staat heeft verder de navolgende specifieke posten van de door Achmea overgelegde specificatie van de buitengerechtelijke kosten betwist.

de posten “besprekingen met cliënt buiten kantoor”

4.27.
De Staat voert aan dat er binnen drie maanden in 2008 twee bezoeken zijn geweest van de advocaat aan de erfgenamen, waarvoor voor ieder bezoek € 495,42 in rekening is gebracht. De advocaat had volgens de Staat een of meer van die bezoeken achterwege kunnen laten en deze gesprekken bij hem op kantoor of telefonisch dan wel via Skype kunnen laten plaatsvinden.

4.28.
Achmea heeft bij akte nader toegelicht dat deze besprekingen ten huize van de weduwe [A] hebben plaatsgevonden. Tevens is toegelicht dat het in de letselschade- praktijk niet ongebruikelijk is dat tenminste eenmaal een huisbezoek plaatsvindt, met name om de betrokken belangenbehartiger een indruk te geven over de wijze waarop de benadeelden zijn gehuisvest, nu dat van belang kan zijn voor de omvang van de schade. Verder heeft Achmea erop gewezen dat overleg door middel van Skype, zoals door de Staat is gesuggereerd, destijds nog niet zo gebruikelijk was als tegenwoordig, en los daarvan door sommige cliënten als een onoverkomelijke methode wordt ervaren.

4.29.
De rechtbank is gelet op deze toelichting van Achmea van oordeel dat de besprekingen buiten kantoor voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.

factureren uren van bespreking met twee advocaten

4.30.
De Staat heeft tevens aangevoerd dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat er door twee advocaten á € 210 per uur per advocaat ruim € 800 in rekening is gebracht voor een bezoek aan de erfgenamen. Achmea heeft toegelicht dat ook dit niet ongebruikelijk is in de letselschadepraktijk, zeker niet als het gaat om betrekkelijk ingewikkelde kwesties. De Staat heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat ook als een kwestie juridisch ingewikkeld is waardoor de behandelend advocaat de expertise van een kantoorgenoot moet inroepen, het onbegrijpelijk en onnodig is dat dat advies vervolgens door twee advocaten persoonlijk bij de cliënt aan huis wordt bezorgd.

4.31.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de juridische kwesties die in deze zaak speelden, het inzetten van twee advocaten aan de dubbele redelijkheidstoets voldoet, ook voor wat betreft het huisbezoek.

de post ‘afwikkeling’

4.32.
Ten slotte heeft de Staat bezwaar gemaakt tegen de post “afwikkeling” van € 525 (tweeënhalf uur á € 210). Achmea heeft toegelicht dat het bij een dergelijke post gaat om het afsluiten van de een dossier, waaronder de archivering en afspraken daarover met de betrokken cliënt. De Staat heeft in reactie daarop gesteld dat dit niet-juridisch inhoudelijke dan wel louter administratieve werkzaamheden betreft die door de secretariële ondersteuning van de advocaat hadden kunnen en moeten worden uitgevoerd. De Staat acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat de advocaat voor die werkzaamheden zijn eigen tarief hanteert en dat de kosten daarvan in dit geding worden verhaald op de Staat.

De rechtbank volgt dit betoog van de Staat en zal derhalve een bedrag van € 525 in mindering brengen op de buitengerechtelijke kosten.

4.33.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde buiten- gerechtelijke kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.

4.34.
Uit het voorgaande volgt, dat een bedrag van (€ 44.455,46 min € 525)€ 43.930,46 aan buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komt.

Interne schuldverdeling

4.35.
De Staat heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat óók als de rechtbank tot het oordeel zou komen dat aansprakelijkheid van de Staat als wegbeheerder vaststaat, de Staat jegens Achmea niet voor het geheel van de schade aansprakelijk kan worden gehouden. Op grond van artikel 6:102 BW zijn de Staat (indien en voor zover de aansprakelijkheid van de Staat als wegbeheerder wordt vastgesteld) en Achmea hoofdelijk aansprakelijk jegens de erfgenamen van [A]. In dat geval dient de schadevergoeding op grond van artikel 6:10 BW door iedere medeschuldenaar naar evenredigheid van dat gedeelte van de schuld dat hem aangaat te worden gedragen. De Staat stelt zich op het standpunt dat Achmea voor wat betreft de interne schuldverdeling jegens de Staat is gehouden om de schadevergoeding primair geheel, subsidiair voor minimaal 50%, voor haar rekening te nemen, aangezien het verkeersongeval door het bij Achmea verzekerde motorvoertuig is veroorzaakt en dit ongeval de primaire reden is geweest voor [A] om van de ene brughelft naar de andere te klimmen, waarbij hij ten val kwam. Achmea heeft dit betwist.

4.36.
De rechtbank is, anders dan de Staat, van oordeel dat de Staat in de onderlinge verhouding tot Achmea gehouden is de schadevergoeding volledig voor zijn rekening te nemen. De rechtbank overweegt daartoe dat niet het ongeval van het verzekerde voertuig, maar het ontbreken van de roosters en het ontbreken van een waarschuwing daarvoor, in combinatie met het onvoldoende treffen van afdoende veiligheidsmaatregelen, de oorzaak is geweest van de val en het overlijden van [A].

Slotsom

4.37.
Gelet op het voorgaande zal de Staat worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Achmea van € 143.930,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2013.

4.38.
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op € 7.360, te weten € 3.946 aan griffierecht en € 3.414 aan salaris advocaat (2 punten à € 1.707 volgens tarief V). De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). ECLI:NL:RBDHA:2018:1344