RBDHA 180424 mr. X, BGK € 14.081,98; tarief van € 350,00, € 375,00, € 400,00 (ex BTW, ex 10 kk), gematigd tot € 1.315,76 o.b.v. € 190,00 incl. BTW + 6%
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 180424 mr. X, BGK € 14.081,98; tarief van € 350,00, € 375,00, € 400,00 (ex BTW, ex 10 kk), gematigd tot € 1.315,76 o.b.v. € 190,00 incl. BTW + 6%
2Feiten
2.1.
Op 7 september 2018 heeft op de A2 een verkeersongeval plaatsgevonden. Het betrof een kettingbotsing waarbij vier voertuigen betrokken waren. Mevrouw [naam 2] (hierna: ‘ [naam 2] ’) reed in het voorste voertuig en moest plotseling remmen voor een voertuig vóór haar. Achter haar reed mevrouw [naam 3] (hierna: ‘ [naam 3] ’), die verzekerd is bij Nationale Nederlanden. Zij werd van achteren aangereden door mevrouw X waardoor [naam 3] naar voren werd gedrukt tegen het voertuig van [naam 2] .
2.2.
[naam 2] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen (een whiplash). [naam 2] heeft [eiseres] als belangenbehartiger ingeschakeld. [eiseres] heeft aanvankelijk met AON, ASR en Dekra gecorrespondeerd over aansprakelijkheid voor de schade van [naam 2] . Zij hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen waarna [eiseres] NN bij e-mail van 6 februari 2019 aansprakelijk heeft gesteld voor de gevolgen van het ongeval.
2.3.
Op 4 april 2019 heeft NN aan [eiseres] bericht dat [naam 3] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van [naam 2] . Volgens NN was ook de zogenoemde schuldloze derde regeling niet van toepassing.
2.4.
Daarna heeft NN niets meer vernomen totdat zij op 30 september 2021 van [naam 3] hoorde dat zij een aansprakelijkstelling (gedateerd 20 april 2021) had ontvangen van mr. Voorvaart. Op 30 september 2021 ontving NN een e-mail van [eiseres] met het verzoek om namens [naam 3] aansprakelijkheid voor de schade van [naam 2] te erkennen op basis van de Overeenkomst Vereenvoudigde Schaderegeling (hierna: ‘OVS’). Op 2 november 201 heeft [eiseres] NN gerappelleerd.
2.5.
Omdat [naam 3] een aansprakelijkstelling had ontvangen van mr. Voorvaart en NN tevens e-mails ontving van [eiseres] , heeft NN op 15 november 2021 aan mr. Voorvaart gevraagd een machtiging te verstrekken waaruit blijkt dat hij de belangen van [naam 2] behartigt. Daarop antwoordde mr. Voorvaart dat [eiseres] de zaak [naam 2] afhandelt.
Op 15 november 2021 heeft NN aan [eiseres] bericht dat de OVS niet van toepassing is.
2.6.
Daarna heeft NN weer een tijd niets vernomen totdat op 19 september 2022
mr. Gossens zich meldde namens [naam 2] met het verzoek de schade in behandeling te nemen op basis van de schuldloze derde-regeling. Daarop heeft NN nogmaals gemeld dat deze regeling volgens haar niet van toepassing is omdat niet bekend was of alle betrokken voertuigen in Nederlands waren verzekerd.
2.7.
Nadat mr. Gossens het proces-verbaal van de kettingbotsing aan NN heeft toegezonden heeft NN geconcludeerd dat de schuldloze derde-regeling wel van toepassing is. Omdat uit het proces-verbaal niet bleek wie voor de schade van [naam 2] aansprakelijk is. Heeft NN de schaderegeling met [naam 2] zonder erkenning van aansprakelijkheid namens [naam 3] ter hand genomen.
2.8.
Bij e-mail van 2 mei 2023 heeft [eiseres] zich tot NN gewend met de mededeling dat hij van mr. Gossens had vernomen dat NN de claim van [naam 2] in behandeling had genomen. Bij deze e-mail heeft [eiseres] aan NN twee declaraties gezonden voor haar werkzaamheden voor een totaalbedrag van € 14.081,98 met het verzoek deze te betalen.
2.9.
Bij e-mail van 25 mei 2023 heeft NN [eiseres] bericht dat zij een bedrag van € 250,00 aan [eiseres] zal vergoeden. Dit bedrag is betaald.
2.10.
Op 5 juni 2023 is tussen [naam 2] en NN een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij is overeengekomen dat [naam 2] een schadevergoeding van € 15.000,00 ontvangt. Ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten is overeengekomen dat NN aan mr. Gossens een bedrag van € 5.750,00 vergoedt.
2.11.
Op 11 september 2023 heeft NN uit coulance nog een aanvullend bedrag van € 1.750,00 aan [eiseres] betaald. [eiseres] heeft zijn resterende vordering aan buitengerechtelijke incassokosten daarna beperkt tot € 4.000,00.
3Vordering, grondslag en verweer
3.1.
[eiseres] vordert veroordeling van NN bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, inclusief de nakosten, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 4.000,00, met veroordeling van NN in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vordering ten grondslag dat NN zich schuldig maakt aan willekeur door aan mr. Gossens aanzienlijk meer te betalen voor de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten dan aan [eiseres] . Nu het door [eiseres] gevorderde restantbedrag aan buitengerechtelijkste kosten in alle opzichten voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets handelt NN in strijd met artikel 6:96 door betaling daarvan te weigeren.
3.3.
NN voert verweer. NN stelt dat de door [eiseres] in rekening gebrachte kosten de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan aangezien [eiseres] slechts een paar e-mails heeft gezonden en er in het geheel geen juridische discussie tussen [eiseres] en NN heeft plaatsgevonden over de aansprakelijkheid en/of de schade. De discussie over de aansprakelijkheid is alleen, heel summier, gevoerd met mr. Goossens die de schade inzichtelijk heeft gemaakt waarna een regelingsvoorstel is gedaan dat is geaccepteerd. Al met al zijn volgens NN de werkzaamheden van [eiseres] zeer beperkt gebleven. Bovendien blijkt uit het dossier dat de belangen van [naam 2] in de periode van in ieder geval 21 januari 2019 tot 30 september 2019 en in de periode vanaf 19 september 2022 niet door [eiseres] werden behartigd maar door mr. Voorvaart en daarna door mr. Gossens. De in die periode gedeclareerde uren komen daarom sowieso niet voor vergoeding in aanmerking. Ook zien vele handelingen die in rekening zijn gebracht op correspondentie met derden zoals TuPo, AON, Dekra en ASR. Deze handelingen zijn niet terug te vinden in het dossier van NN en kunnen niet bij NN in rekening worden gebracht. Verder acht NN het door [eiseres] gehanteerde uurtarief van € 350,00 in 2018 en 2019 en € 375,00 (exclusief BTW en kantoorkosten bovenmatig, zeker nu [eiseres] geen advocaat is en niet is aangesloten bij een organisatie die waakt over de kwaliteit van zijn werkzaamheden. Het in rekening brengen van kantoorkosten (laat staan een bedrag van 10%) is volgens NN niet meer van deze tijd, nu deze in de regel zien op kosten van kopiëren, portokosten en telefoonkosten die door de digitalisering niet of nauwelijks meer worden gemaakt. NN is al met al van mening dat zij met de betaling van een bedrag van € 2.000,00 aan buitengerechtelijke kosten aan haar verplichtingen op grond van artikel 6:96 BW heeft voldaan.
4Beoordeling
4.1.
Tussen partijen is in geschil of NN gehouden is om, bovenop het door haar aan [eiseres] al betaalde bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 2.000,00, nog eens
€ 4.000,00 aan buitengerechtelijke kosten te betalen. Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 2, onder b, BW komen alleen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen voor zover voldaan is aan de dubbele redelijkheidstoets. Dat wil zeggen dat om tot toewijzing van de vordering van [eiseres] te komen, moet worden beoordeeld of de door hem gemaakte kosten in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om vergoeding van de door [naam 2] geleden schade te verkrijgen én of de omvang van de door [eiseres] voor die werkzaamheden in rekening gebrachte kosten redelijk is.
4.2.
[eiseres] stelt zich allereerst op het standpunt dat bij de vraag of de door hem gemaakte kosten redelijk zijn moet worden aangesloten bij het aan mr. Gossens op grond van de vaststellingsovereenkomst vergoede bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 5.750,00. [eiseres] stelt dat hij veel langer met het dossier bezig is geweest dan mr. Gossens zodat hij tenminste recht heeft op hetzelfde bedrag als mr. Gossens. Deze stelling gaat niet op. Het is voor de beoordeling van de redelijkheid van de gemaakte kosten namelijk niet van belang hoe lang het dossier in behandeling is geweest, maar welke werkzaamheden er zijn verricht. Overigens heeft NN gemotiveerd aangevoerd dat zij aan mr. Gossens een hoger bedrag aan kosten heeft vergoed dan aan [eiseres] omdat met haar, anders dan met [eiseres] , wel een inhoudelijke discussie is gevoerd en Gossens ook medische informatie heeft opgevraagd en overgelegd.
4.3.
Door [eiseres] zijn twee declaraties aan [naam 2] gezonden voor een totaal bedrag van € 14.081,98. Bij de declaraties zijn urenspecificaties gevoegd waarin is vermeld welke werkzaamheden er in de periode van 12 oktober 2018 tot en met 6 april 2023 in het dossier van [naam 2] zijn verricht. Daaruit volgt dat allereerst dat een deel van de in rekening gebrachte werkzaamheden ziet op correspondentie met ASR, Dekra en Aon, kennelijk de verzekeraars van andere bij de kettingbotsing betrokken voertuigen die door [eiseres] eveneens aansprakelijk zijn gesteld. Zoals NN terecht aanvoert, valt niet in te zien waarom deze werkzaamheden bij NN in rekening kunnen worden gebracht. Zij zien immers niet op enige discussie die met NN is gevoerd over de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval. Verder zijn partijen het er over eens dat de belangen van [naam 2] ten opzichte van NN in de periode van 21 januari 2021 tot en met 30 september 2021 en de periode vanaf 19 september 2022 niet door [eiseres] zijn behartigd, maar door mr. Voorvaart en daarna door mr. Gossens. In de betreffende perioden zijn door [eiseres] echter vele handelingen gedeclareerd, onder meer allerlei e-mails aan de betreffende advocaten en vele e-mails van en naar [naam 2] . Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat deze werkzaamheden het gevolg waren van het feit dat [naam 2] veelvuldig contact met hem opnam. Waarom deze werkzaamheden voor vergoeding door NN in aanmerking zouden moeten komen valt echter niet in te zien aangezien [eiseres] in deze perioden geen enkel contact heeft gehad met NN. Dat betekent dat de in die perioden gedeclareerde uren niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.4.
Daarmee staat echter nog niet vast dat met de vergoeding van een bedrag van in totaal € 2.000,00 alle redelijke kosten aan [eiseres] zijn vergoed. Daartoe dienen de door [eiseres] overgelegde specificaties te worden bekeken. Uit deze specificaties volgt niet op welke werkzaamheden de gedeclareerde handelingen precies zien nu de onderliggende stukken grotendeels ontbreken. Het verweer van NN valt ook niet één op één terug te leiden naar concrete declaratieregels. Daarom zal de kantonrechter aan de hand van een globale schatting met inachtneming van de stellingen van partijen zelf beoordelen welke uren in redelijkheid bij NN in rekening kunnen worden gebracht. Daarbij zal eerst worden ingegaan op de eerste declaratie over de periode van 12 oktober 2018 tot en met 29 mei 2019 en daarna op de tweede declaratie over de periode 28 mei 2019 tot en met 6 april 2023. Nadat is vastgesteld welke uren voor vergoeding in aanmerking komen, zal worden ingegaan op de vraag of het door [eiseres] gehanteerde uurtarief en de door hem in rekening gebrachte kantoorkosten al dan niet redelijk zijn.
Welke uren komen voor vergoeding in aanmerking?
De eerste declaratie
4.5. De kantonrechter is van oordeel dat de werkzaamheden in de periode van 12 oktober 2018, toen [naam 2] zich bij [eiseres] heeft gemeld, tot en met het aanleggen van het dossier op 18 oktober 2019 door NN dienden te worden vergoed. Het gaat daarbij om 7 handelingen met een totale tijdsbesteding van 54 minuten. De aan het aanleggen van het dossier bestede tijd komt de kantonrechter niet onredelijk lang voor. De werkzaamheden die daarna in de periode tot 6 februari 2019, de datum waarop NN aansprakelijk werd gesteld, zijn verricht zien op correspondentie met AON, Dekra en ASR en [naam 2] . Onduidelijk is waarover precies met [naam 2] is gecommuniceerd aangezien zoals al gezegd, de onderliggende stukken ontbreken, maar aangezien NN op dat moment nog niet in beeld was gaat de kantonrechter er van uit dat die contacten zagen op de aansprakelijkstelling van AON, Dekra en ASR. De in die periode gedeclareerde handelingen komen daarom niet voor vergoeding door NN in aanmerking. Op 6 februari 2019 heeft [eiseres] NN aansprakelijk gesteld en vanaf die datum richtten de werkzaamheden zich voornamelijk tot NN, alhoewel er ook correspondentie is gevoerd met Stad Holland, AON en ASR. De tijd die is besteed aan het corresponderen met laatstgenoemde bedrijven kan naar het oordeel van de kantonrechter niet in rekening worden gebracht bij NN, de overige handelingen tot en met 29 mei 2019 komen wel voor vergoeding in aanmerking. In de periode van 6 februari 2019 tot en met 29 mei 2019 heeft [eiseres] 34x6 minuten, 2x12 minuten en 1x18 minuten aan de zaak besteed die (in ieder geval mogelijk) zijn te relateren aan NN. De kantonrechter acht deze tijdsbesteding niet onredelijk zodat in totaal in die periode dan ook 246 minuten voor vergoeding door NN in aanmerking komen.
De tweede declaratie
4.6.
De kantonrechter constateert dat de werkzaamheden van [eiseres] vanaf 28 mei 2019 tot en met 30 september 2021 zien op veel contactmomenten en correspondentie met [naam 2] en mr. Voorvaart. Wat de aard van al die werkzaamheden is geweest is onduidelijk aangezien de onderliggende stukken ontbreken. Wel is duidelijk dat er in die periode geen contact met NN is geweest. NN heeft pas op 30 september weer iets gehoord, toen zij van haar verzekerde [naam 3] vernam dat zij een aansprakelijkstelling had ontvangen van mr. Voorvaart. Onder die omstandigheden is het niet redelijk de in die periode verrichte werkzaamheden in rekening te brengen bij NN. [eiseres] heeft nog aangevoerd dat deze werkzaamheden moesten worden verricht omdat er vanwege de weigerachtige houding van NN mogelijk geprocedeerd moest worden, maar dat standpunt deelt de kantonrechter niet. Immers, gelet op de uiteindelijke omvang van de schade, er was geen sprake van ernstig en blijvend letsel, had [eiseres] , die zelf aangeeft dat hij een letselschadespecialist is en dus het daarbij behorende uurtarief mag declareren, immers zelf ook kunnen procederen bij de kantonrechter. Het was in het geheel niet nodig om daarvoor een advocaat in te schakelen.
4.7.
In de periode vanaf 30 september 2021 heeft [eiseres] geen contact met NN gehad afgezien van een uitgaande e-mail aan NN op 30 september 2021 en een inkomende e-mail van NN van 15 november 2021. De werkzaamheden in die periode zien voor het overige op correspondentie met ASR, Broos, Allianz, Dekra en [naam 2] en op correspondentie met de Deken over een klacht tegen mr. Voorvaart. Dat betekent dat in redelijkheid van de tweede declaratie slechts 2 keer 6 minuten voor de correspondentie met NN en 2 keer 6 minuten voor de daarmee verband houdende brieven van en aan [naam 2] bij NN in rekening kunnen worden gebracht, in totaal dus 24 minuten.
Conclusie
4.8. Uit het voorgaande volgt dat in redelijkheid slechts 324 minuten, derhalve 5,4 uur bij NN in rekening kunnen worden gebracht.
Is het door [eiseres] gehanteerde uurtarief redelijk?
4.9.
Vervolgens is het de vraag of [eiseres] voor de door haar in deze zaak gedeclareerde werkzaamheden een redelijk tarief in rekening heeft gebracht. Uit de declaraties volgt dat [eiseres] over de jaren 2018 en 2019 een uurtarief hanteert van € 350,00 exclusief BTW en kantoorkosten. In 2020 en 2021 is dit tarief verhoogd naar € 375,00 per uur exclusief BTW en kantoorkosten en vanaf 2022 is het tarief verder verhoogd naar € 400,00 exclusief BTW en kantoorkosten.
4.10.
De kantonrechter acht het in rekening gebrachte tarief voor de in dit dossier verrichte werkzaamheden niet redelijk. Immers, uit het dossier volgt dat [eiseres] slechts een paar zeer korte brieven aan NN heeft gezonden. Daarbij gaat het om de aansprakelijkstelling van 6 februari 2019 waarin uitsluitend staat vermeld dat de aansprakelijkheid door Dekra en ASR van de hand is gewezen en dat NN wordt verzocht haar verantwoordelijkheid te nemen en over te gaan tot erkenning van aansprakelijkheid. Daarna zijn er nog een paar zeer korte e-mails gestuurd waarin [eiseres] aangeeft dat hij niet in het bezit is van de achterzijde van het aanrijdingsformulier en waarin hij NN een aantal maal, zonder verdere onderbouwing, verzoekt aansprakelijkheid alsnog te erkennen. Van enige inhoudelijke discussie over de aansprakelijkheid tussen [eiseres] en NN is geen sprake geweest. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat voor de door [eiseres] in dit dossier verrichte werkzaamheden geen bijzondere kennis aangaande de vaststelling van aansprakelijkheid bij letsel is vereist en deze werkzaamheden ook door een niet-specialist hadden kunnen worden uitgevoerd. Dat [eiseres] voor die werkzaamheden een tarief van eerst € 350,00, daarna
€ 375,00 en later zelfs € 400,00, vermeerderd met aanvankelijk 6 en daarna 10% kantoorkosten, exclusief btw, declareert is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet redelijk.
4.11.
Met NN is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is om voor deze werkzaamheden een tarief van € 190,00 exclusief BTW en kantoorkosten in rekening te brengen.
Kan [eiseres] kantoorkosten in rekening brengen?
4.12.
NN stelt zich op het standpunt dat [eiseres] bovenop het uurtarief in redelijkheid geen kantoorkosten in rekening kan brengen. Er bestaat volgens NN geen rechtvaardiging meer voor het in rekening brengen van deze kosten nu deze kosten zien op porti- kopieer en telefoonkosten en deze kosten door de digitalisering niet of nauwelijks meer worden gemaakt. Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat dat niet terecht is. Weliswaar worden er minder porti- en kopieerkosten gemaakt, maar daartegenover staat dat er een duur automatiseringssysteem is. De kosten daarvan zijn niet lager maar juist hoger. Deze redenering komt de kantonrechter aannemelijk voor, zodat geoordeeld wordt dat [eiseres] inderdaad recht heeft op een verhoging voor kantoorkosten. Voor kantoorkosten wordt in de regel een percentage gehanteerd van 6%. [eiseres] hanteert voor kantoorkosten een opslag van aanvankelijk 6% en later 10%. Een percentage van 10% is echter een stuk hoger dan gangbaar is. Daarvoor heeft [eiseres] geen enkele onderbouwing gegeven. Gelet daarop zal de kantonrechteruitgaan van een percentage van 6%.
Slotsom
4.13. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter in redelijkheid 324 minuten, derhalve 5,4 uur in rekening kan brengen bij NN, tegen een tarief van € 190,00 inclusief BTW, derhalve € 1.241,46. Daarbovenop kan hij 6% aan kantoorkosten in rekening brengen zodat in totaal door NN een bedrag van 1.315,76 diende te worden betaald. Dat betekent dat nu aan [eiseres] al een bedrag van € 2.000,00 aan buitengerechtelijke kosten heeft vergoed, NN aan haar verplichtingen jegens [eiseres] heeft voldaan. De vordering van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen. ECLI:NL:RBDHA:2024:6707