Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 240120 afwijzing bgk tzv vaststelling gevolgen onjuist handelen nu csqn verband met latere meningitis blijkt te ontbreken;

RBDHA 240120 geen causaal verband tussen onjuist handelen kinderarts en meningitis; deskundigenrapport dient tot uitgangspunt;
- afwijzing bgk tzv vaststelling gevolgen onjuist handelen nu csqn verband met latere meningitis blijkt te ontbreken;
- verzocht 29 uur x € 250,- + 6% + 21%; begroot, niet toegewezen 20 x € 250,- + 6% + 21% = € 6.413,-

4.15.

[verzoekster] verzoekt – zie 3.1. onder (3) – dat de rechtbank bepaalt dat LUMC gehouden is tot de vergoeding van de buitengerechtelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b BW in samenhang met artikel 6:98 BW. Dit verzoek zal ook worden afgewezen. Artikel 6:96 lid 2 BW bepaalt dat als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade. Deze bepaling geeft geen zelfstandige grondslag voor vergoeding van dergelijke kosten. Daarvoor is het bestaan van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding vereist. Die ontbreekt in dit geval, zoals uit het voorgaande blijkt. Anders dan [verzoekster] heeft bepleit is niet de enkele vaststelling dat [A] onjuist heeft gehandeld in de zorgverlening voor [de minderjarige] daarvoor voldoende. Er moet tenminste een condicio sine qua non-verband zijn tussen die fout en de daarop gevolgde meningitis die de gezondheidsschade bij [de minderjarige] heeft veroorzaakt. Nu daarvan geen sprake is, komen de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand niet voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking. Er is immers geen aansprakelijkheid voor schade, dus ook niet voor deze vorm van vermogensschade. ECLI:NL:RBDHA:2020:917