Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 080722 Taxiondernemer schakelt schadekantoor in; eerste redelijkheidstoets niet betwist; tweede toets ingevuld door aan te haken bij staffel BIK

RBGEL 080722 Taxiondernemer schakelt schadekantoor in; eerste redelijkheidstoets niet betwist; tweede toets ingevuld door aan te haken bij staffel BIK
2
De feiten
2.1.

Op 4 februari 2019 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden in Alkmaar waarbij een verzekerde van Achmea en de [naam 1] , werkzaam als taxiondernemer, betrokken waren.

2.2.
[naam 1] heeft op 6 februari 2019 [handelsnaam eisende partij] opdracht gegeven tot het verlenen van ondersteuning en hulp ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (verhaalsbijstand) met betrekking tot het ongeval. In punt 4 van de opdracht tot dienstverlening staat: “De opdrachtgever heeft overeenkomstig artikel 6:96 BW het recht de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid te verhalen op de aansprakelijke partij. Opdrachtgever draagt het verhaalsrecht van deze vordering ex. artikel 6:96 BW over aan [handelsnaam eisende partij] .”

2.3.
Op 28 maart 2019 heeft Achmea erkend dat haar verzekerde (deels) aansprakelijk is voor de schade van [naam 1] .

3
De vordering en het verweer
3.1.

[handelsnaam eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Achmea te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [handelsnaam eisende partij] de som van € 732,62 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Achmea in de proceskosten.

3.2.
Aan haar vordering legt [handelsnaam eisende partij] ten grondslag dat een verzekerde van Achmea een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens haar opdrachtgever ( [naam 1] ) die de verzekerde kan worden toegerekend en Achmea als verzekeraar daarom de schade die [naam 1] als gevolg van die onrechtmatige daad geleden heeft moet vergoeden. De schade van [naam 1] bestond, voor zover hier van belang, uit autoschade (€ 5.474,85) en bedrijfsschade (€ 787,44). In totaal dus een bedrag van € 6.262,29. Op dat bedrag aan hoofdsom heeft [handelsnaam eisende partij] de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 BW) gebaseerd en conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft zij een bedrag van € 832,62 inclusief btw van Achmea gevorderd. Achmea heeft € 100,- aan buitengerechtelijke incassokosten (exclusief expertisekosten van € 90,00) vergoed en daarom vordert [handelsnaam eisende partij] nu het restant van Achmea.

3.3.
Achmea heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [handelsnaam eisende partij] , met veroordeling van [handelsnaam eisende partij] in de proceskosten.

4
De beoordeling
4.1.

Het gaat in deze zaak om de vraag of Achmea een hoger bedrag als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan [handelsnaam eisende partij] moet betalen in verband met de aanrijding dan zij heeft gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is.

4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet onderzocht worden of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. Achmea heeft niet betwist dat het redelijk was om kosten te maken, zodat daarvan wordt uitgegaan.

4.3.
Voor de vraag of de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn, knoopt de kantonrechter aan bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel dit besluit in dit concrete geval niet van toepassing is, worden deze tarieven geacht redelijk te zijn. Juist om discussies over de (gemaakte) buitengerechtelijke incassokosten te beslechten is het besluit een handig middel. De vergoeding die van de schuldenaar mag worden gevraagd, wordt berekend aan de hand van de hoofdsom van de vordering en is onafhankelijk van de incassohandelingen die zijn verricht. Ook is niet van belang door wie de vordering wordt geïncasseerd. Met deze regelgeving heeft de wetgever beoogd houvast te bieden omtrent de hoogte van de in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW genoemde redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Wat Achmea tegen het hanteren van de vergoedingen conform het besluit heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Achmea heeft wel onbetwist gesteld dat [naam 1] btw kan verrekenen en de kosten dus exclusief btw moeten worden berekend. Daarom zal een bedrag van (€ 688,11 – € 100,00 =) € 588,11 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.4.
Bij dupliek heeft Achmea nog gesteld dat het vorderingsrecht van [handelsnaam eisende partij] gebaseerd is op een cessieovereenkomst (punt 4 opdracht van dienstverlening) en dat een cessionaris niet meer rechten kan overdragen dan hij zelf had. Nu Achmea dit pas bij dupliek heeft gesteld, zal dit verweer niet behandeld worden, wegens strijd met de goede procesorde. [handelsnaam eisende partij] heeft zich hierover niet kunnen uitlaten.

4.5.
Achmea wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.ECLI:NL:RBGEL:2022:4391