RBMNE 080622 vernietiging bindend advies Geschillencommissie Advocatuur vanwege schending fundamentele beginselen van procesrecht
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 080622 vernietiging bindend advies Geschillencommissie Advocatuur vanwege schending fundamentele beginselen van procesrecht
2
De feiten
2.1.
[gedaagde] heeft aan mr. [A] opdracht gegeven tot juridische dienstverlening. Mr. [A] heeft deze opdracht bij brief van 17 december 2015 aan [gedaagde] bevestigd. Met deze brief zijn ook de algemene voorwaarden en de klachtenregeling van [eiseres] aan [gedaagde] gestuurd. In de opdrachtbevestiging is onder meer het volgende vermeld:
“Financiële afspraken
Mijn werkzaamheden worden aan u gedeclareerd tegen het uurtarief ad € 265,- exclusief kantoorkosten (6%) en exclusief BTW en eventuele kosten van derden. (…) Omwille van de transparantie meld ik dat de bestede tijd die ik voor u werk nauwkeurig – in tijdseenheden van 6 minuten – door mij wordt bijgehouden. Op de declaratiespecificatie zal de tijdsbesteding duidelijk te herleiden zijn.
Ons kantoor streeft ernaar maandelijks aan u te factureren, tenzij de intensiteit van de zaakbehandeling vraagt om frequentere facturering.”
2.2.
In een gesprek op 10 december 2015 tussen in ieder geval mr. [A] en [gedaagde] zijn de kosten voor zijn werkzaamheden door mr. [A] geraamd op € 15.000.
2.3.
In de periode van december 2015 tot 21 februari 2018 heeft mr. [A] juridische diensten voor [gedaagde] verricht. Mr. [A] heeft [gedaagde] bijgestaan in een gerechtelijke procedure in eerste aanleg, waarbij de vorderingen van [gedaagde] zijn afgewezen. [gedaagde] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Mr. [A] heeft de appeldagvaarding opgesteld. Op 11 april 2018 heeft een andere advocaat zich voor [gedaagde] gesteld, die de hoger beroepsprocedure heeft voortgezet. In deze procedure heeft [gedaagde] met haar wederpartij een minnelijke regeling getroffen.
2.4.
Op 21 februari 2018 heeft [gedaagde] in een gesprek met mr. [A] eerst aangegeven niet tevreden te zijn over zijn dienstverlening.
2.5.
In een e-mail van 9 maart 2018 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan mr. [A] bericht:
“Hoge totaalkosten in de zomerperiode van 2017, waar naast één gezamenlijk gesprek feitelijk alleen administratieve werkzaamheden waren t.a.v. het vastleggen van de zittingsdatum. Je hebt hiervoor echter een rekening van € 4927,00 neergelegd.”
2.6.
In de periode van 5 januari 2016 tot 3 april 2018 heeft mr. [A] voor een totaalbedrag van € 32.323,02 (inclusief btw) aan [gedaagde] gedeclareerd. [gedaagde] heeft aanvankelijk geprotesteerd tegen betaling van de laatste twee declaraties van 1 februari 2018 en 3 april 2018 van respectievelijk € 2.635,74 en € 838,71, voor een totaal van € 3.474,45. Mr. [A] heeft hiervoor een dagvaarding opgesteld, die hij op 21 juli 2020 aan het adres van [gedaagde] heeft laten betekenen. Hierna heeft [gedaagde] deze declaraties betaald, waardoor zij alle declaraties van mr. [A] heeft voldaan.
2.7.
Bij brief van 17 augustus 2020 heeft [gedaagde] een klacht ingediend bij [eiseres] , die is doorgestuurd naar de klachtenfunctionaris van [eiseres] : mw. mr. drs. [B] . Op 1 oktober 2020 hebben [gedaagde] en mr. [A] een gesprek gehad met mr. drs. [B] . Bij brief van 13 oktober 2020 heeft mr. drs. [B] één klacht gegrond, en twee klachten ongegrond verklaard.
2.8.
Op 12 november 2020 heeft [gedaagde] een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: Geschillencommissie). [gedaagde] heeft haar klacht als volgt omschreven:
“Na twee jaar dwingt Mr. [A] op oneigenlijke en onfatsoenlijke wijze betaling van rekeningen, die begin 2018 ter discussie kwamen. Sinds medio 2018 Mr. [A] geen actie of bericht. Op basis van vermeende gunstige schikking in hoger beroep (andere advocaat), medio 2020 een dagvaarding om alsnog aanspraak te maken op betaling. De zaak was van zijn kant blijkbaar niet afgerond.
Klachten:
1. Gebruik en verspreiding van feitelijk onjuiste informatie
2. Onethische handelswijze
3. Honorarium meer dan dubbele van raming en niet kloppend
4. Fouten en slordigheden in de procedure
5. Weigering om dossier en origineel exploot hoger beroep te overhandigen.”
2.9.
Op 19 november 2020 heeft [gedaagde] een vragenformulier bij de Geschillencommissie ingediend. In dit formulier is onder meer het volgende vermeld:
“Wat is uw voorstel om de klacht op te lossen
Zoals in 2018 leek stilzwijgend te zijn overeengekomen: niet de door mij gevraagde restitutie van de factuur € 3670,- (nov.2017), maar ook geen betaling van openstaande rekeningen totaal 3474,45 (feb.2018). Onder zware druk en misbruik van (machts)middelen heb ik dit jaar alsnog de openstaande facturen (totaal 3474,45 feb. 2018) betaald. Voorstel is om geschil op te lossen door dit bedrag (3474,45 in 2020 betaald) gecrediteerd te krijgen en dan neem ik mijn verlies van 3670,- (nov. 2017). ( ... )
Ik verzoek de Commissie om:
In redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen.”
2.10.
Bij brief van de Geschillencommissie van 5 maart 2021 is mr. [A] geïnformeerd over de klacht die door [gedaagde] is ingediend. Op 30 april 2021 heeft mr. [A] zijn reactie op de klacht van [gedaagde] aan de Geschillencommissie gestuurd (deze reactie wordt door de Geschillencommissie aangeduid als het verweerschrift van mr. [A] ). Bij brief van 2 juni 2021 van de Geschillencommissie is de reactie van [gedaagde] gevoegd. Hierop heeft mr. [A] bij brief van 17 juni 2021 aan de Geschillencommissie geantwoord.
2.11.
Op 7 juli 2021 heeft de Geschillencommissie het geschil, met kennisgeving aan partijen buiten diens aanwezigheid, behandeld. De uitspraak is op 2 september 2021 aan mr. [A] gestuurd. In deze uitspraak is onder meer het volgende vermeld:
“( ... ) mevrouw [gedaagde] ( ... ) hierna te noemen: de cliënte ( ... )
[eiseres] N.V. ( ... ) hierna te noemen: de advocaat ( ... )
Standpunt van de advocaat
( ... ) Ad 3: Onjuist is dat het honorarium niet kloppend zou zijn. Op geen enkele wijze geeft de cliënte een toelichting welke declaratie niet zou kloppen, noch welk onderdeel daarvan niet zou kloppen. Overigens kan zij zich daarover thans niet meer beklagen, omdat integrale betaling heeft plaatsgevonden. Voor zover het betreft de dubbele raming is dit ook onjuist. Kennelijk bedoelt de cliënte dat de kosten een verwachting hebben overschreden. Uiteraard wordt er een inschatting gegeven van de verwachting van de aan de zaak te besteden tijd. Die verwachting is overschreden vanwege de omstandigheid dat ook persoonlijke c.q. bestuurderslijkaansprakelijkheid op verzoek van de cliënte in de dagvaarding is betrokken. ( ... ) Er is geen vaste prijsafspraak gemaakt en door toedoen van de cliënte is de indicatie niet gehaald, maar een indicatie is ook niet bindend ( ... ).
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Centraal staat de vraag of de advocaat heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De commissie is van oordeel dat de advocaat niet aan deze maatstaf heeft voldaan. De commissie overweegt daartoe als volgt. ( ... )
Ter zake van deze werkzaamheden zijn door de advocaat aan de cliënte 21 declaraties verstuurd met een totaalbedrag van € 32.322,57. ( ... )
Door de cliënte wordt aangevoerd dat sprake is van het tegen haar wens voeren van lang confraterneel overleg. Hier wordt in de klachtbehandeling door de klachtenfunctionaris van de advocaat en ook in het verweerschrift door de advocaat niet op ingegaan. De commissie is van oordeel dat confraterneel overleg niet (in deze mate) aan de cliënte gedeclareerd dient te worden. Bij een uurtarief zoals door de advocaat gehanteerd, mag een cliënt erop vertrouwen dat de advocaat zelf over de nodige kennis en kunde beschikt. Mocht confraterneel overleg nodig zijn, dan dient dit niet in deze mate voor rekening van de cliënte te komen.
Tevens is de commissie van oordeel dat de overschrijding van door de advocaat gegeven kostenindicatie van € 15.000,-- onzorgvuldig is. Zoals door de advocaat gesteld in zijn verweerschrift, is een indicatie niet bindend. Echter, het mag van een advocaat verwacht worden dat een cliënt erop gewezen wordt als de inschatting die aan een zaak gegevens is qua inspanning en kosten overschreden zal worden. In dit geval is sprake van een overschrijding van meer dan het dubbele van de geraamde kosten. Het is de advocaat aan te rekenen dat de tijdsbesteding niet beter is bewaakt en niet bij de cliënte is aangegeven dat de ingeschatte tijds ruimschoots overschreden zou worden. Naar het oordeel van de commissie had de advocaat duidelijker grenzen moeten stellen aan de hand aan de zaak te bestede tijd ten aanzien van de omvang en uitvoerigheid daarvan.
De commissie is van oordeel dat de omvang van de declaraties niet in verhouding staat tot de noodzakelijke werkzaamheden en de tijd die daar redelijkerwijs mee gemoeid mag gaan. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat dan ok bovenmatig en buitenproportioneel gedeclareerd. Hierin ziet de commissie aanleiding de declaraties van de advocaat naar redelijkheid en billijkheid te matigen.
De commissie acht een totaalbedrag van € 22.500,-- inclusief BTW passend voor de door de advocaat verrichte werkzaamheden. Bij het vaststellen van dit bedrag heeft de commissie er ook rekening mee gehouden dat de procedure nog moest worden afgemaakt door een andere advocaat, wat eveneens kosten met zich heeft gebracht.
Gelet op het feit dat de cliénte reeds een bedrag van € 32.322,57 heeft betaald, zal de advocaat aan de cliënte een bedrag van € 9.877,57 dienen terug te betalen.
Wat betreft de overige klachten van de cliénte ( ... ) is de commissie niet gebleken, zodat de klacht op die onderdelen ongegrond wordt verklaard. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten aanzien van de in rekening gebrachte kosten gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht van de cliénte gegrond ten aanzien van de gedeclareerde kosten;
- stelt de totale betalingsverplichting van de cliënte vast op € 22.500,-- inclusief BTW;
- bepaalt dat door de advocaat aan de cliënte een bedrag van € 9.822,57 dient te worden terugbetaald;
- bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de cliënte dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
- bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie aan de commissie de behandelingskosten verschuldigd is.”
2.12.
Mr. [A] heeft integraal aan de beslissing van de Geschillencommissie voldaan.
3
Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:
1. het bindend advies van de Geschillencommissie te vernietigen; en
2. [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van finale kwijting aan haar te betalen:
a. € 9.822,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag gerekend vanaf de dag der voldoening tot aan de dag van de volledige betaling;
b. € 52,50 aan klachtengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag gerekend vanaf de dag der voldoening tot aan de dag van de volledige betaling;
c. de proceskosten.
3.2.
Mr. [A] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de uitspraak van de Geschillencommissie niet in stand kan blijven en moet worden vernietigd, omdat zowel de inhoud als de wijze van totstandkoming van de uitspraak voor hem in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij meent dat het oordeel van de Geschillencommissie om meerdere redenen onjuist is.
Mr. [A] merkt onder meer op dat zowel in de klachtbehandeling door de functionaris als in het verweerschrift niet is gesproken over [gedaagde(-s)] klacht over het voeren van lang confraterneel overleg, omdat dit aspect geen onderdeel uitmaakt van de klacht zoals zij deze bij het formulier van 12 november 2020 heeft ingediend. Volgens de Geschillencommissie had dit confraterneel overleg niet “in deze mate” aan [gedaagde] gedeclareerd mogen worden. Mr. [A] stelt dat de Geschillencommissie deze “mate” niet heeft gekwantificeerd en haar beslissing daarmee onvoldoende heeft gemotiveerd. Bovendien merkt mr. [A] op dat het confraterneel overleg met toestemming van [gedaagde] is gevoerd en extern overleg betrof om eventueel te komen tot een minnelijke regeling.
Mr. [A] stelt verder dat de kostenraming een inschatting betrof, afgesproken is dat op uurbasis wordt gedeclareerd, en hij [gedaagde] , anders dan de Geschillencommissie lijkt te impliceren, wel degelijk op de hoogte heeft gehouden van de overschrijding van de kostenraming door de declaraties periodiek, zoveel mogelijk maandelijks, aan haar te zenden. Hierdoor was zij steeds op de hoogte van de kosten. Zij heeft het leeuwendeel van de declaraties bovendien zonder protest voldaan. Dat de kostenraming is overschreden houdt volgens mr. [A] onder meer verband met de gerezen discussie aangaande de identiteit van de te dagvaarden partij en de verruiming van de opdracht.
Verder is mr. [A] van mening dat strijdig is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid het oordeel van de Geschillencommissie dat hij bovenmatig en buitensporig heeft gedeclareerd. Volgens hem heeft de commissie namelijk niet beschikt over alle declaraties en het onderliggende procesdossier.
3.3.
[gedaagde] betwist de vorderingen en concludeert tot afwijzing. [gedaagde] betoogt het eens te zijn met de inhoud van het bindend advies van de Geschillencommissie. Zij betoogt dat een honorarium van € 25.000,00, anders dan € 32.322,57, in verhouding staat tot de door mr. [A] verrichte werkzaamheden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
4.
De beoordeling
Verzoek [gedaagde]
4.1.
De kantonrechter zal eerst beslissen op het verzoek van [gedaagde] van 17 mei 2022 tot het instellen van een reconventionele vordering en het indienen van aanvullende stukken. De kantonrechter kan hierover kort zijn. Vaststaat dat het verzoek is ingediend nadat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling is uitgesproken dat vonnis is bepaald op heden. Ingevolge artikel 5.2 van het ‘Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken’ neemt de rechtbank geen kennis van berichten aan de rechtbank nadat vonnis is bepaald, tenzij blijkt dat de wederpartij met de kennisneming heeft ingestemd. Uit de e-mail van mr. [A] van 19 mei 2022 volgt niet dat hij met dit verzoek instemt. De kantonrechter wijst het verzoek af. Zij laat de aanvullende stukken die zijn ingediend na datum van de mondelinge behandeling buiten beschouwing en heeft hiervan geen kennisgenomen. Zij heeft voor de beoordeling in onderhavig geschil alleen acht geslagen op de onder punt 1.1 genoemde stukken.
Vernietiging bindend advies
4.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter te beoordelen of het bindend advies van de Geschillencommissie in stand kan blijven. Het beoordelingscriterium hiervoor is vervat in artikel 7:904 BW, in welke artikelleden het volgende is bepaald:
“1.
Indien gebondenheid aan een beslissing van een partij of van een derde in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, is die beslissing vernietigbaar.
2.
Indien de beslissing van een partij of een derde vernietigd wordt, nietig blijkt of niet binnen een aan die partij of derde daartoe te stellen redelijke termijn wordt verkregen, kan de rechter een beslissing geven, tenzij uit de overeenkomst of de aard van de beslissing voortvloeit dat zij op andere wijze moet worden vervangen.”
4.3.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat het gewezen bindend advies slechts kan worden vernietigd indien geoordeeld moet worden dat gebondenheid aan die beslissing in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De toetsing in dit kader is marginaal van aard. De gebondenheid aan het advies is dan ook uitgangspunt en enkel ernstige gebreken kunnen leiden tot vernietiging. Daarvan is sprake wanneer geen redelijk handelend bindend adviseur tot een dergelijk advies had kunnen komen, of wanneer de fundamentele eisen van een goede en behoorlijke procesorde niet in acht zijn genomen. Meer specifiek: bij de totstandkoming van het bindend advies moeten de fundamentele beginselen van procesrecht in beginsel worden gehonoreerd. Deze beginselen komen er kort gezegd op neer dat partijen in de gelegenheid gesteld dienen te worden hun standpunt kenbaar te maken, dat de gegevens waarop het advies berust ter kennis van beide partijen gebracht dienen te worden, dat de beslissing op een deugdelijk onderzoek gebaseerd dient te zijn en dat de beslissing voldoende gemotiveerd dient te worden (T&C Vermogensrecht bij artikel 7:904 BW, lid 2 sub c).
4.4.
Met inachtneming van de voorgeschreven terughoudendheid is de kantonrechter van oordeel dat het bindend advies de hierboven weergegeven toets niet kan doorstaan. De kantonrechter acht de wijze van totstandkoming van het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, omdat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend. [gedaagde] heeft haar klacht gestoeld op vijf gronden (vgl. randnummer 2.8). De Geschillencommissie heeft één van deze klachten, ‘3. honorarium meer dan dubbele van raming en niet kloppend’, uitgelicht en de andere klachten onbesproken gelaten. De Geschillencommissie oordeelt dat de omvang van de declaraties niet in verhouding staat tot de noodzakelijke werkzaamheden en de tijd die daar redelijkerwijs mee gemoeid mag gaan. De Geschillencommissie heeft met name oog gehad op het door mr. [A] gevoerde confraterneel overleg en is van oordeel dat dit niet (in deze mate) aan [gedaagde] mocht worden gedeclareerd. De kantonrechter kan de Geschillencommissie op dit punt niet volgen. Met mr. [A] is de kantonrechter van oordeel dat het confraterneel overleg geen onderdeel vormde van de klachtomschrijving. De kantonrechter acht het dan ook onjuist dat de Geschillencommissie met name dit aspect uitlicht voor haar eerdergenoemde oordeel. Ten tweede, en belangrijker, heeft de Geschillencommissie niet gemotiveerd welk gedeclareerd bedrag aan confraterneel overleg excessief is geweest. De kantonrechter overweegt dat het wel op de weg van de Geschillencommissie had gelegen dit bovenmatige bedrag te kwantificeren, omdat tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat uit de bij de Geschillencommissie overgelegde declaraties slechts volgt dat op 4 juli 2016 voor 2,1 uur aan confraterneel overleg voor € 477,00 aan [gedaagde] is doorbelast. Dit bedrag betreft een onbetekenend deel van het geheel. Zonder nadere motivering begrijpt de kantonrechter niet waarom de Geschillencommissie heeft geoordeeld dat het gedeclareerde bedrag aan confraterneel overleg bovenmatig is geweest.
4.5.
In het verlengde hiervan heeft de Geschillencommissie geoordeeld dat mr. [A] bovenmatig en buitensporig heeft gedeclareerd. Gelet op de door mr. [A] verrichte werkzaamheden acht de Geschillencommissie een bedrag van € 22.500,00 passend. De kantonrechter overweegt dat de Geschillencommissie hiermee tegemoet is gekomen aan het verzoek van [gedaagde] om in redelijkheid en billijkheid een vergoeding vast te stellen. Vanwege een gebrek aan motivering van het door de Geschillencommissie vastgestelde honorarium, volgt de kantonrechter dit oordeel echter evenmin. Naar de eigen stelling van de Geschillencommissie heeft zij voor de totstandkoming van het bindend advies beschikt over 16 van de 21 declaraties. Hieruit volgt dat de commissie geen volledig inzicht heeft gehad in de werkzaamheden die mr. [A] voor [gedaagde] heeft verricht. Belangrijker nog is dat de Geschillencommissie heeft nagelaten te motiveren waarom een bedrag van € 22.500,00 passend is voor de door mr. [A] verrichte werkzaamheden, waarop de commissie, vanwege het ontbreken van declaraties, dus slechts deels zicht heeft gehad. De kantonrechter overweegt dat de beslissing van de Geschillencommissie lijkt op een rechterlijke beslissing. De beslissing heeft namelijk een condemnatoir karakter: de commissie bepaalt dat mr. [A] € 9.822,57 aan [gedaagde] moet terugbetalen. In dat geval behoeft de beslissing een deugdelijke motivering (vgl. GS Bijzondere overeenkomsten, art. 7:904 BW, aant. 2). Omdat het vastgestelde honorarium van € 22.500,00 niet deugdelijk is gemotiveerd, kan de kantonrechter niet anders concluderen dan dat het bedrag uit de lucht is gegrepen. Vanwege strijdigheid van de totstandkoming van het bindend advies met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, dient de beslissing te worden vernietigd.
Terugbetalingsverplichting
4.6.
Ingevolge artikel 7:904 lid 2 BW kan de rechter in een geval als het onderhavige, waarin een bindend advies is vernietigd, een beslissing geven, tenzij uit de overeenkomst of de aard van dat advies voortvloeit dat de beslissing van de bindend adviseur op andere wijze moet worden vervangen. Niet gesteld of gebleken is dat de beslissing vervat in het bindend advies op andere wijze dan door middel van een beslissing van de rechter moet worden vervangen. Hoewel de beslissing van de Geschillencommissie moet worden vernietigd omdat zij bij de totstandkoming hiervan haar motiveringsplicht heeft verzaakt. De kantonrechter zal daarom opnieuw een honorarium vaststellen dat haar redelijk voorkomt.
4.7.
In de conclusie van antwoord formuleert [gedaagde] drie concrete verweren tegen de hoogte van het in rekening gebrachte honorarium. Ten eerste stelt [gedaagde] dat het gedeclareerde bedrag van € 9.227,23 voor het aanpassen van de dagvaarding buitensporig is omdat de conceptdagvaarding al op 25 november 2016 was afgerond. De kantonrechter overweegt dat mr. [A] deze stelling voldoende gemotiveerd heeft weersproken door aan te voeren dat de dagvaarding moest worden uitgebreid vanwege het uitvoerige verweer dat door de wederpartij is gevoerd. Ten tweede betoogt [gedaagde] dat het totaal bedrag van € 4.928,39 buitensporig is voor het gevoerde confraterneel overleg door mr. [A] . Ook deze stelling heeft mr. [A] voldoende weersproken door ter zitting te verklaren dat [gedaagde] akkoord was met het voeren van confraterneel overleg en zij hebben afgesproken dat de omvang en inhoud van dit confraterneel overleg niet met [gedaagde] zou worden gedeeld. Deze stelling heeft [gedaagde] niet betwist. Hieruit volgt dat [gedaagde] geen zicht heeft gehad op de omvang en inhoud van dit confraterneel overleg en zodoende niet kan betogen dat het bedrag niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden.
4.8.
Ten derde stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat in de periode van maart – mei 2017 buitenproportioneel is gedeclareerd door € 4.927,18 aan haar door te belasten, nu volgens haar in die periode geen andere werkzaamheden zijn verricht dan het bepalen van een datum voor de mondelinge behandeling. [gedaagde] heeft dit klachtonderdeel al in haar e-mail van 9 maart 2018 geformuleerd (vgl. randnummer 2.5). Op deze stelling heeft mr. [A] gereageerd bij brief van 15 juni 2021. Hierin heeft hij aangegeven dat het bedrag dat in de zomerperiode is gedeclareerd veel lager is dan het bedrag dat door [gedaagde] wordt genoemd en de facturen en de urenspecificaties zijn overlegd waaruit [gedaagde] kan destilleren welke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter overweegt dat mr. [A] het standpunt van [gedaagde] onvoldoende heeft weersproken. Duidelijk mag zijn dat bij haar onbegrip bestaat over de specifieke werkzaamheden die in die periode zijn verricht. Het ligt op de weg van mr. [A] om hierover openheid van zaken te geven. Het verstrekken van urenspecificaties is daartoe niet afdoende omdat daarin alleen algemene termen worden gehanteerd. Mr. [A] heeft ter zitting aangevoerd dat [gedaagde] wel degelijk bekend was met de inhoud van de verrichte werkzaamheden omdat hij haar hiervan voortdurend op de hoogte heeft gehouden middels e-mails. Ter onderbouwing verwijst hij naar urenspecificaties waarin de term ‘e-mail uit cliënt’ is opgenomen. [gedaagde] heeft ter zitting echter betwist dat zij al deze e-mails heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande, acht de kantonrechter het gedeclareerde bedrag van € 4.927,18 onvoldoende onderbouwd. Derhalve strekt dit bedrag in mindering op het honorarium van mr. [A] en wordt het honorarium in redelijkheid vastgesteld op € 27.395,39 (€ 32.322,57 - € 4.927,18).
4.9.
De vaststelling van het honorarium is van invloed op de omvang van de terugbetalingsverplichting van [gedaagde] aan mr. [A] . In plaats van het gevorderde bedrag van € 9.822,57 dient zij € 4.895,39 aan mr. [A] terug te betalen, zodat zij hiertoe zal worden veroordeeld.
4.10.
Mr. [A] maakt ook aanspraak op vergoeding van € 52,50 aan Klachtengeld die hij aan [gedaagde] heeft betaald. De kantonrechter zal deze vordering afwijzen omdat [gedaagde] terecht heeft geklaagd over de hoogte van het honorarium en het haar niet kan worden aangerekend dat de Geschillencommissie beginselen van het procesrecht heeft veronachtzaamd.
4.11.
De wettelijke rente wordt als onweersproken toegewezen, met dien verstande dat voor de ingangsdatum, ‘de dag der voldoening’, wordt aangeknoopt bij de datum waarop mr. [A] het bedrag van € 9.822,57 aan [gedaagde] heeft voldaan.
4.12.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBMNE:2022:2271