Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 181018 BGK voor 50% afgewezen; tijdsbesteding bovenmatig; tijdseenheid van (minimaal) 10 minuten niet redelijk

RBROT 181018 dat schade betaald voorschot (€ 500) significant overstijgt is niet aangetoond, causaal verband staat niet vast;
- BGK voor 50% afgewezen; tijdsbesteding bovenmatig; tijdseenheid van (minimaal) 10 minuten niet redelijk; 

- kosten deelgeschil gevorderd 14 uur x € 235 + 6% + 21%, begroot obv 8 uren

De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:

2.1
Op 23 juli 2017 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij de door [verzoeker] bestuurde auto in botsing is gekomen met een bij ASR WAM-verzekerde en door mevrouw [M.] (hierna: [M.]) bestuurde auto.

2.2
[verzoeker] heeft zich nadien tot Elfi Letselschade Advocaat (hierna: Elfi) gewend ten einde zijn belangen te laten behartigen.

2.3
[verzoeker] heeft ASR aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden.

2.4
ASR heeft de aansprakelijkheid erkend. Door ASR is aan [verzoeker] een bedrag ad € 859,41 ter zake van schade aan het voertuig van [verzoeker] uitgekeerd alsmede een voorschot onder algemene titel ad € 500,- betaald.

2.5
Op 22 mei 2018 heeft een gezamenlijk huisbezoek plaatsgevonden. Ter zake van dit bezoek is een rapportage d.d. 28 mei 2018 opgemaakt.

2.6
Op 23 mei 2018 heeft [verzoeker] aan ASR een nota ad € 3.244,93 ter zake van buitengerechtelijke kosten (inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw) verzonden. Deze nota is door ASR onbetaald gelaten.

2.7
Op 4 juni 2018 heeft ASR een Medisch advies van haar eigen medisch adviseur ontvangen.

2.8
Op 20 juni 2018 heeft ASR, onder toezending van het Medisch advies d.d. 4 juni 2018, een voorstel aan [verzoeker] gedaan om zijn letselschadedossier af te wikkelen tegen een slotbetaling van € 1.000,-. [verzoeker] heeft hier niet mee ingestemd.

2.9
Op 11 juli 2018 heeft [verzoeker] aan ASR en voorlopige schadestaat toegezonden waarbij om een aanvullend voorschot van € 5.000,- is verzocht. ASR heeft hier afwijzend op gereageerd en het door haar eerder gedane voorstel ad € 1.000,- herhaald.

2.10
Door ASR is op 25 juli 2018 (telefonisch) voorgesteld de zaak af te wikkelen tegen betaling van € 3.000,- aan schadevergoeding en € 2.000,- aan buitengerechtelijke kosten. [verzoeker] heeft hier niet mee ingestemd.

2.11
Op 26 juli 2018 heeft [verzoeker] het Medisch advies d.d. 20 juli 2018 van de door hem ingeschakelde medisch adviseur aan ASR verzonden.

Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ASR te veroordelen om binnen twee weken na de datum van de beschikking via de bankrekening van [verzoeker] een bedrag aan hem te betalen van € 5.000,-, ASR te veroordelen om over te gaan tot betaling van de tot op heden gedeclareerde en onbetaald gebleven buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 3.244,93, alsmede begroting van en veroordeling van ASR in de kosten van deze deelgeschilprocedure te weten € 4.219,75 en € 79,- aan griffierechten.

3.2
Aan het verzoek heeft [verzoeker] - kort samengevat en voor zover hierna van belang - het volgende ten grondslag gelegd.

3.3
Na het ongeval heeft [verzoeker] zich tot ASR als aansprakelijke partij gewend, die op haar beurt de aansprakelijkheid heeft erkend. Ten gevolge van het ongeval heeft [verzoeker] diverse klachten en beperkingen ondervonden, bestaande uit nek- en schouderklachten met tintelingen naar zijn armen alsmede psychische klachten. Tevens is [verzoeker] ten gevolge van de klap met zijn gezicht en tanden tegen het stuur gekomen waardoor enkele tanden los zijn komen te zitten. Uit de door [verzoeker] overgelegde medische informatie als ook uit de medische rapportage d.d. 20 juli 2018 van de medisch adviseur volgt dat door de achterop-aanrijding de nekklachten van [verzoeker] zijn ontstaan. Door de MRI-scan aangetoonde veranderingen is daarnaast aannemelijk dat de klachten langer en heviger aanwezig waren. Voornoemde klachten belemmeren [verzoeker] in zijn functioneren in het dagelijks leven. [verzoeker] heeft zich voor deze klachten ook onder behandeling gesteld. [verzoeker] heeft zijn schade binnen zijn mogelijkheden voldoende aannemelijk gemaakt.

3.4
Op 20 juli 2018 heeft [verzoeker] aan ASR een voorlopige schadestaat verzonden met het verzoek om een aanvullend voorschot van € 5.000,- op zijn schade, welk bedrag redelijk is gelet op de tot dan berekende schade. ASR heeft tot op heden echter geweigerd om, naast het reeds betaalde voorschot ad € 500,-, tot betaling van een aanvullend voorschot over te gaan. [verzoeker] beschikt niet over de financiële middelen om adequaat behandeld te worden. Door de weigerachtige houding van ASR ter zake aanvullende bevoorschotting dreigt [verzoeker] in financiële problemen te geraken wat ten koste gaat van zijn herstel. [verzoeker] verzoekt dan ook om ASR te veroordelen een voorschot ad € 5.000,- te betalen als voorschot op de aan hem toekomende schadevergoeding, nader op te maken bij staat.

3.5
ASR heeft tot op heden de door [verzoeker] verzonden nota ter zake van buitengerechtelijke kosten onbetaald gelaten. ASR is aansprakelijk voor het ontstaan van de aanrijding en gehouden tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade, waaronder ook de buitengerechtelijke kosten. Ten aanzien van de tussen partijen lopende causaliteitsdiscussie merkt [verzoeker] op dat voor vergoeding van de buitengerechtelijke kosten niet vereist is dat uiteindelijk komt vast te staan dat schade is geleden. Beslissend is of de kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid van een ander daarvoor in redelijkheid zijn gemaakt. Daarbij geldt dat toewijzing van de volledige buitengerechtelijke kosten redelijk is, ook in geval de schade maar relatief beperkt is.

3.5
De gedeclareerde kosten die zijn gemaakt doorstaan de dubbele redelijkheidstoets. Een uurtarief van € 235,- exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw is voor een advocaat die is gespecialiseerd in personenschade in een zaak als de onderhavige niet onredelijk, hetgeen ook volgt uit de jurisprudentie. De PIV-staffel dient niet als uitgangspunt te worden gehanteerd.

3.6
De onderhavige zaak leent zich voor behandeling als een deelgeschil. Oplossing van dit deelgeschil zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en zeker aan de voortgang in de behandeling van het dossier. Een beslissing over tussentijdse vergoeding van buitengerechtelijke kosten kan een belemmering wegnemen voor de voor een reële vaststellingsovereenkomst noodzakelijke verdere rechtshulpverlening. In de Memorie van toelichting bij de totstandkoming van de Wet deelgeschil is benadrukt dat het toepassingsgebied van de deelgeschilregeling ruim is en in de parlementaire geschiedenis is een geschil over de tussentijdse (aanvullende) bevoorschotting van de buitengerechtelijke kosten uitdrukkelijk als voorbeeld van een mogelijk deelgeschil genoemd. Aannemen dat het bestaan van overige geschilpunten eraan in de weg staan dat een deelgeschilprocedure wordt gestart zou ertoe leiden dat een deelgeschilprocedure op een eenvoudige wijze kan worden gefrustreerd. Na beslechting van een deelgeschil hoeft bovendien niet de weg vrij te zijn naar een vaststellingsovereenkomst. De gedachte van de wetgever is dat partijen over eventuele andere geschilpunten zullen onderhandelen.

3.7
De kosten van het opstellen van het onderhavige verzoek inclusief dossierstudie, studie literatuur en rechtspraak bedragen 14 uur x € 235,- per uur vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% btw, zijnde € 4.219,75 alsmede een bedrag ad € 79,- aan griffierecht. De kosten van de verdere behandeling van dit verzoek dienen nader te worden begroot maar worden vooralsnog geschat op 3 uur.

Het verweer

4.1
ASR verzoekt om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel deze af te wijzen.

4.2
Het verzoek ten aanzien van het voorschot leent zich niet voor behandeling in een deelgeschil, althans dient te worden afgewezen wegens onvoldoende motivering. Daartoe stelt ASR dat hoewel een deelgeschilprocedure zich in beginsel kan lenen voor het verzoeken om een (nader) voorschot op de nog uit te keren schadevergoeding, in een dergelijk geval wel moet vast staan dat de totale schade het verzochte voorschot (significant) overstijgt. Door [verzoeker] is niet gemotiveerd dat en waarom de door hem geleden schade hoger is dan het verzochte voorschot vermeerderd met het reeds uitgekeerde voorschot van € 500,-, zodat dit deel van het verzoek reeds om die reden dient te worden afgewezen.

4.3
ASR betwist dat de door [verzoeker] geleden schade het bedrag van € 5.500,- overstijgt. ASR betwist, onder meer verwijzende naar de medische adviezen, dat [verzoeker] ten gevolge van het ongeval tandletsel heeft opgelopen. Voorgaande is gelet op de ruime buikomvang van [verzoeker] alsmede de omstandigheid dat hij een gordel droeg technisch gezien niet mogelijk. Van enig tandletsel is door [verzoeker] na het ongeval tegenover de politie en [M.], alsmede zijn huisarts die hij de dag na het ongeval heeft bezocht, geen melding gemaakt. Evenmin is door [verzoeker] op het aanrijdingsformulier melding van tandletsel gedaan. Door de politie, [M.] alsmede de huisarts van [verzoeker] is ook geen tandletsel dan wel enige zwelling rondom de mond waargenomen. In een telefoongesprek dat 2 à 3 weken na het ongeval heeft plaatsgevonden tussen [M.] en [verzoeker], is door [verzoeker] eveneens niet gesproken over tandletsel. Uit een door [M.] verzonden e-mail d.d. 13 december 2017 blijkt bovendien dat ook zij vraagtekens bij het door [verzoeker] gestelde tandletsel plaatst. Pas drie maanden na het ongeval is door [verzoeker] voor het eerst melding van tandletsel gedaan. Ondanks dat ASR [verzoeker] meermaals heeft gewezen op de omstandigheid dat het tandletsel niet door het ongeval kon zijn ontstaan, heeft [verzoeker] nooit een verklaring gegeven voor het ontstaan van dit letsel.

Eveneens bestaat discussie tussen partijen over het causaal verband tussen de overige klachten en het ongeval. De medisch adviseur van [verzoeker] merkt op dat na het ongeval sprake was van spierklachten in de nek en dat daarnaast ook verergering van pre-existent lijden plaatsvond. Uit het Medisch advies blijkt weliswaar dat de artrose geen klachten had hoeven te geven, maar niet dat die naar waarschijnlijkheid geen klachten zou hebben gegeven zonder ongeval. Daarnaast wordt een causaal verband tussen de nekklachten en het ongeval ook niet benoemd. Weliswaar overweegt de medisch adviseur dat de nekklachten ná de achterop aanrijding zijn ontstaan, maar niet dat die klachten dóór de achterop aanrijding zijn ontstaan. Ten slotte wordt niet geduid welke klachten nu precies om welke reden langer en heviger aanwezig waren en concludeert de medisch adviseur in ieder geval dat van blijvende beperkingen geen sprake is. Ook de medisch adviseur van ASR concludeert dat van blijvende beperkingen geen sprake is en dat slechts de korte spierpijn na het ongeval als ongevalsgevolg kan worden geduid.

Causaal verband tussen de omschreven psychische klachten en de nekklachten is volgens de medisch adviseur van ASR eveneens niet aangetoond. Gewezen wordt erop dat [verzoeker] reeds een paar maanden voor het ongeval al in behandeling was wegens psychische klachten en/of een depressieve stoornis. Uit het huisartsjournaal blijkt voorts van meerdere reeds voor het ongeval aanwezige klachten.

Nu beide medisch adviseurs concluderen dat sprake was van pre-existente klachten terwijl medisch objectiveerbaar letsel en/of blijvende beperkingen ontbreken, geldt dat slechts de spierpijn na het ongeval als ongevalsgevolg geduid kan worden. De door [verzoeker] geleden schade is door ASR reeds gecompenseerd middels betaling van het bedrag van € 500,-.

4.4
ASR is primair van oordeel dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet (volledig) voor vergoeding in aanmerking komen nu [verzoeker] ten aanzien van het tandletsel onwaar, en derhalve in strijd met artikel 21 Rv, heeft verklaard. Voor de beantwoording van de vraag of de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan is de aard en complexiteit van het letsel relevant. Door het opzettelijk en in strijd met de waarheid vorderen van schade in verband met tandletsel is de omvang van de schade hoger voorgespiegeld dan dat die in realiteit is en is de zaak nodeloos gecompliceerd. Het is niet redelijk om kosten te maken bij het verhalen van een schade die, naar de claimant weet, niet is ontstaan door het ongeval waarvoor aansprakelijkheid is erkend.

4.5
Subsidiair stelt ASR zich op het standpunt dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten, zowel binnen als buiten de onderhavige procedure, de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. De gevorderde kosten zijn in verhouding met de verrichte werkzaamheden en de aard en omvang van de schade buitenproportioneel. De schade aan de zijde van [verzoeker] is gering en de complexiteit van de zaak is, nu onder meer de aansprakelijkheid door ASR direct is erkend, beperkt. Voorafgaande aan de ter zake van de buitengerechtelijke kosten verzonden declaratie d.d. 23 mei 2018 is er vanuit [verzoeker] niet veel gedaan, anders dan verzending van een beknopte aansprakelijkheidsteling en het aandringen op een huisbezoek. Het inwinnen van medisch advies, het opstellen van een schadestaat en het voeren van beknopte onderhandelingen werden pas na voornoemde declaratie verricht en dienen dan ook buiten beschouwing te worden gelaten. Juist van een gespecialiseerd letselschadeadvocaat mag verwacht worden dat de kosten niet onnodig oplopen. Ten aanzien van de declaratie stelt ASR voorts dat meermaals met derden is gecorrespondeerd. Onduidelijk is waarom en met welke derden deze correspondentie heeft plaatsgevonden. Daarnaast hebben 21 contactmomenten plaatsgevonden met [verzoeker], waarvan sommige zelfs op dezelfde dag, terwijl zich tot en met 23 mei 2018 niet bijzonder veel ontwikkelingen hebben voorgedaan. Van een clustering van contactmomenten is geen sprake geweest en evenmin is inzichtelijk gemaakt waarom een dergelijke hoeveelheid contactmomenten noodzakelijk is geweest. Ten aanzien van de met ASR gevoerde correspondentie kan ASR de contactmomenten van 5 en 12 december 2017 en 2, 6, 16 en 21 maart 2018 niet plaatsen en lijkt de contactmomenten op 8 en 22 februari 2018, 22 maart 2018 en 7 mei 2018 dubbel genoteerd te zijn (in totaal 100 minuten ad € 502,35). Ten slotte valt op dat door Elfi een tijdseenheid van 10 (soms 8) minuten gehanteerd wordt, daar waar in de branche een tijdseenheid van 5 tot 6 minuten gebruikelijk is.

4.6
[verzoeker] stelt 14 uren aan het opstellen van het verzoekschrift te hebben besteed, hetgeen hoog is. Dit geldt te meer nu door Elfi de afgelopen tijd meerdere verzoekschriften zijn ingediend waarvan de inhoud nagenoeg gelijk is. Het gebrek aan een nadere onderbouwing van het causaal verband en de schade maakt voorts dat het verzoek onnodig en ten onrechte is ingesteld. Gelet op de aard van het verzoek is hantering van een specialistentarief voorts niet gerechtvaardigd.

De beoordeling

5.1
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w-1019cc). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.

5.2
Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

5.3
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk gemaakt dat een beslissing over het verzochte voorschot alsmede de buitengerechtelijke kosten mede kan bijdragen aan het treffen van een eventuele minnelijke regeling van de onderhavige kwestie, zodat geconcludeerd wordt dat deze kwestie onder het bereik van het onderhavige deelgeschil valt. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Daarna zijn de onderhandelingen over een regeling op gang gekomen. Er is ook gesproken en onderhandeld over een totaalbedrag binnen een (finale) regeling. Tussen partijen is een impasse ontstaan nu het onderhandelingstraject tussen hen is gestaakt als gevolg van de discussie over het door [verzoeker] verzochte voorschotbedrag alsmede de buitengerechtelijke kosten. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat partijen die impasse zelf kunnen doorbreken terwijl dat wel noodzakelijk is om het verdere schaderegelingstraject weer op gang te brengen. Een beslissing op het verzoek kan in het onderhavige geval dus bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

5.4
Ten aanzien van het door [verzoeker] verzochte voorschot van € 5.000,- overweegt de kantonrechter als volgt. In het kader van een deelgeschilprocedure kan een verzoek tot het bepalen van een voorschot worden gedaan. Uit de Parlementaire Geschiedenis van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 14 en 19 alsmede Kamerstukken II, 2008-2009, 31 518, nr. 8, p. 2) volgt dat het verzoek kan zien op vaststellingen over de materiële rechtsverhouding tussen partijen, terwijl het ook gericht kan zijn op het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de wijze waarop partijen zich bij het regelen van de schade dienen te gedragen. Onder deze laatste categorie, aspecten van het schaderegelingsproces, valt een beslissing over de toekenning van een (aanvullend) voorschot. De aard van de deelgeschilprocedure brengt evenwel met zich mee dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit stelt dus andere eisen aan de beoordeling van een verzoek over een (aanvullend) voorschot dan indien een voorschot in kort geding of provisionele eis in een bodemprocedure zou worden gevorderd (waarin alsdan voorlopige oordelen worden geformuleerd). Dit betekent dat op basis van de thans in het geding gebrachte stukken vastgesteld moet kunnen worden dat verzoeker een aanspraak heeft op schadevergoeding ter zake van verschenen schade die het reeds door ASR betaalde voorschot (significant) overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure immers in beginsel geen plaats.

5.5
ASR heeft betwist dat de door [verzoeker] geleden schade het bedrag van € 500,- overstijgt. ASR heeft daarbij het causaal verband tussen het verkeersongeval en de door [verzoeker] genoemde klachten betwist alsook de door [verzoeker] gestelde schade. Nu [verzoeker] zich op de rechtsgevolgen van zijn stellingen beroept en deze stellingen door ASR gemotiveerd is betwist, ligt het in beginsel op zijn weg om deze stellingen nader te concretiseren en onderbouwen.

5.6
Naar het oordeel van de kantonrechter is op grond van de overgelegde stukken alsmede hetgeen door [verzoeker] naar voren is gebracht onvoldoende komen vast te staan dat [verzoeker] aanspraak heeft op een schadevergoeding waarvan de hoogte het reeds betaalde bedrag van € 500,- significant overstijgt. Daarbij is van belang dat naar het oordeel van de kantonrechter op basis van de overgelegde medische adviezen weliswaar voldoende is komen vast te staan dat ten gevolge van het verkeersongeval spierpijn in de nek van [verzoeker] is ontstaan, doch een causaal verband tussen het verkeersongeval en de overige door [verzoeker] gestelde klachten daarmee niet, althans onvoldoende, is aangetoond.

Zo volgt ten aanzien van het tandletsel uit de rapportage d.d. 28 mei 2018 naar aanleiding van het gezamenlijk huisbezoek alsmede het medisch advies d.d. 4 juni 2018 (expliciet) dat niet is aangetoond en aannemelijk geworden dat er tandletsel ten gevolge van het ongeval is ontstaan en wordt in de conclusie van het medisch advies d.d. 20 juli 2018 in het geheel niet gesproken over tandletsel. Vaststaat daarnaast dat [verzoeker] vlak na het plaatsvinden van het ongeval, alsmede de daaropvolgende dag tegenover zijn huisarts, geen melding van tandletsel heeft gedaan. De stelling van [verzoeker], inhoudende dat ten gevolge van het verkeersongeval tandletsel is ontstaan, vindt dan ook geen steun in de overgelegde stukken.

Naar het oordeel van de kantonrechter is op grond van de overgelegde stukken weliswaar komen vast te staan dat [verzoeker] kampt(e) met psychische klachten, doch dat deze een gevolg zijn van het verkeersongeval is evenmin aangetoond. Zo volgt uit de medische adviezen dat [verzoeker] reeds voor het verkeersongeval kampte met psychische problemen, waaronder een depressieve stoornis wegens problemen met de verblijfvergunning, alsmede dat hij daarvoor ook sinds februari 2017 in behandeling is. Daarnaast zou [verzoeker] in de periode van 2016 tot januari 2018 in behandeling zijn geweest bij Stichting Sarya in verband met stressproblemen. Tevens wordt melding gemaakt dat de direct na het ongeval bij [verzoeker] aanwezige angst om weer in de auto te stappen inmiddels verdwenen is alsmede dat de depressieve klachten, na het verkrijgen van de verblijfsvergunning, voor een groot deel eveneens in remissie zijn. Geconcludeerd wordt daarbij in het medisch advies d.d. 4 juni 2018 dat de psychische klachten reeds voorafgaande aan het verkeersongeval aanwezig waren en dat deze zijn afgenomen nadat [verzoeker] een verblijfsvergunning heeft gekregen.

In de medische adviezen staat voorts vermeld dat een medisch causaal verband tussen het verkeersongeval en de bij [verzoeker] geconstateerde nekhernia niet is aangetoond en dat er geen aanwijzingen zijn voor objectiveerbaar traumatisch letsel. Van de nekklachten waarmee [verzoeker] in oktober 2017 bij zijn huisarts is gezien is niet aangetoond dat deze zijn te herleiden naar het verkeersongeval. In zowel het medisch advies van 4 juni 2018 als 20 juli 2018 wordt voorts geconcludeerd dat er geen blijvende beperkingen zijn geconstateerd. Er wordt dan ook geen blijvende schade uitgedrukt in een percentage BI gegeven.

Nu enkel is komen vast te staan dat ten gevolge van het verkeersongeval spierklachten aan de nek van [verzoeker] zijn ontstaan en geen blijvende beperkingen zijn geconstateerd, is niet aannemelijk geworden dat de schade ten gevolge van het verkeersongeval hoger is dan het door ASR reeds betaalde voorschotbedrag van € 500,-. Voorgaande leidt ertoe dat het verzochte voorschotbedrag van € 5.000,- wordt afgewezen.

5.7
Niet weersproken is dat er door [verzoeker] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, zodat in het hiernavolgende van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.

5.8
Vervolgens moet beoordeeld worden of de gevorderde buitengerechtelijke kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. In dat kader is onder meer van belang de aard en omvang van de schade en de complexiteit van de zaak. Daarnaast komt betekenis toe aan de verhouding tussen de schade en de kosten, met dien verstande dat ook indien uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden aanspraak op vergoeding van deze kosten kan bestaan (HR 11 juli 2003, JN 2005/50). De verhouding die verzekeraars als zijnde redelijk hanteren, de zogenoemde PIV-staffel, vormt bij de beoordeling niet het uitgangspunt, maar wel één van de factoren. Ook de opstelling van partijen kan van invloed zijn op de redelijkheid van het maken van kosten en de omvang ervan. Voorts wordt overwogen dat ook in relatief eenvoudige zaken of zaken met een relatief gering procesbelang, de belangen van de benadeelde adequaat behartigd moeten worden. Dat mag er evenwel niet toe leiden dat die belangenbehartiger dit uitgangspunt aangrijpt om de professionele wederpartij op kosten te jagen door, kort gezegd, onnodig veel correspondentie te voeren. Een efficiënte tijdsbesteding die leidt tot een redelijke verhouding tussen de schadeomvang en de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten, moet voor ogen worden gehouden.

5.9
ASR heeft ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten primair aangevoerd dat deze kosten wegens strijd met artikel 21 Rv niet (volledig) voor vergoeding in aanmerking komen en subsidiair dat de buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan.

5.10
Ten aanzien van het primaire verweer is de kantonrechter van oordeel dat hoewel de door [verzoeker] ingenomen stelling, inhoudende dat ten gevolge van het verkeersongeval tandletsel is ontstaan, in rechte niet is komen vast te staan, dit nog niet tot de gevolgtrekking leidt dat [verzoeker] in strijd met de waarheid heeft verklaard. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om hier in het onderhavige geval gevolgen aan te verbinden.

5.11
Ten aanzien van de verrichte werkzaamheden wordt vooropgesteld dat een uurtarief van € 235,- exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw voor een advocaat gespecialiseerd op het gebied van letselschade op zichzelf genomen niet als buitensporig wordt beschouwd en door de kantonrechter redelijk wordt geacht. Wel mag bij hantering van een dergelijk tarief, te meer nu in het onderhavige geval ten aanzien daarvan meerdere verweren zijn gevoerd, (kritisch) gekeken worden naar de verrichte werkzaamheden en de daarvoor geschreven tijdsbesteding. Ten aanzien van de gehanteerde tijdseenheid heeft ASR aangevoerd dat een tijdseenheid van 5 tot 6 minuten in de branche gebruikelijk is. Met ASR is de kantonrechter van oordeel dat de door [verzoeker] (ten aanzien van overgroot deel van de werkzaamheden) gehanteerde tijdseenheid van (minimaal) 10 minuten niet redelijk is, nu daarmee onvoldoende inzichtelijk wordt wat de daadwerkelijk bestede tijd is. Een gehanteerde tijdseenheid van 6 minuten, zoals in de juridische dienstverlening te doen gebruikelijk is, wordt meer redelijk geacht.

5.12
De kantonrechter is voorts van oordeel dat de door [verzoeker] opgevoerde tijdsbesteding bovenmatig is, rekening houdend met het in rekening gebrachte specialistentarief alsmede de omstandigheid dat geen sprake is van een complexe zaak. Daarbij is van belang dat de aansprakelijkheid door ASR is erkend, zodat dit geen punt van discussie meer is tussen partijen. Terecht wordt door ASR bovendien opgemerkt dat in de periode waarop de declaratie van buitengerechtelijke kosten ziet, zijnde tot en met de dag waarop het huisbezoek heeft plaatsgevonden, vanuit [verzoeker] niet veel meer (onderbouwde) handelingen zijn verricht dan het verzenden van een (beknopte) aansprakelijkheidsstelling en het aandringen op een huisbezoek. Zo staat in ieder geval vast dat het inwinnen van medisch advies, het opstellen van een schadestaat en het voeren van onderhandelingen pas na de datum van de declaratie hebben plaatsgevonden.

5.13
Door [verzoeker] is niet, ook niet na het door ASR gevoerde verweer, onderbouwd en inzichtelijk gemaakt waarom de opgevoerde tijdsbesteding voor telefonische en schriftelijke contactmomenten noodzakelijk is geweest. Uit de declaraties blijkt dat er, naast diverse besprekingen, 18 telefonische en schriftelijke contactmomenten hebben plaatsgevonden met [verzoeker], soms op dezelfde dag of enkele dagen kort achter elkaar. Een toelichting daarop en onderbouwing daarvan van de zijde van [verzoeker] ontbreekt. Voor ASR is dan ook niet inzichtelijk gemaakt en na te gaan of de gedeclareerde werkzaamheden noodzakelijk waren en bijvoorbeeld mogelijkerwijs geclusterd hadden kunnen worden. Voorgaande had, nu [verzoeker] zich op de rechtsgevolgen van haar stelling beroept en deze stelling gemotiveerd is betwist, wel op haar weg gelegen.

5.14
Door ASR is voorts naar voren gebracht dat zij betwist dat er 17 contactmomenten met een voor haar onbekend gebleven derden zouden hebben plaatsgevonden waarvoor in totaal 146 minuten zijn geschreven. Ook ten aanzien van deze stelling heeft [verzoeker] nagelaten de door haar gedeclareerde kosten nader toe te lichten of te onderbouwen. Onduidelijk is dan ook gebleven wat de identiteit van deze “derden” is en ter zake waarvan contact heeft plaatsgevonden.

5.15
Ook op de door ASR ingenomen stelling, inhoudende dat zij een aantal van de door [verzoeker] gedeclareerde contactmomenten met ASR niet kan plaatsen alsmede dat een deel van de contactmomenten dubbel genoteerd lijken te staan, is door [verzoeker] in het geheel niet meer gereageerd terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.

5.16
Rekening houdend met alle hiervoor opgesomde omstandigheden die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de tijdsbesteding en uitgaande van het uurtarief van € 235,- vermeerderd met 6% kantoorkosten en btw) is in totaal toewijsbaar 50% van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, hetgeen neerkomt op € 1.622,46. ASR zal worden veroordeeld tot betaling daarvan.

5.17
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 4.219,75 te vermeerderen met het griffierecht. Anders dan ASR is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek. Voor het oordeel dat de gemaakte kosten niet voor begroting in aanmerking komen moet sprake zijn van misbruik van het processuele middel van een verzoekschrift ex artikel 1019w Rv. Een dergelijk misbruik acht de kantonrechter niet aanwezig. ASR voert aan dat het aantal bestede uren onredelijk is, terwijl zij met betrekking tot het uurtarief aanvoert dat het bovenmatig is.

Deze zaak betreft naar het oordeel van de kantonrechter een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de kantonrechter niet in overeenstemming, nu van gespecialiseerde letselschadeadvocaat die vaker gelijksoortige zaken behandeld mag verwacht worden dat deze minder tijd dan gemiddeld nodig heeft voor een dergelijke zaak. Dit geldt te meer nu, zoals door ASR al terecht wordt opgemerkt, het verzoekschrift niet geheel is toegespitst op de onderhavige zaak en grotendeels gelijkenis vertoond met eerdere soortgelijke door Elfi ingediende verzoekschriften.

De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter dan ook worden begroot op 8 uren x € 235,- exclusief BTW en kantoorkosten, derhalve op € 2.411,28 inclusief BTW en kantoorkosten, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 79,-. ASR zal tot betaling daarvan aan [verzoeker] worden veroordeeld.

5.18
Omdat tegen een beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening open staat, zal de kantonrechter het verzoek de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, afwijzen. ECLI:NL:RBROT:2018:8629