Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 291119 verkapt appel tzv bgk mr X; afgewezen wegens strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen

RBROT 291119 verkapt appel tzv bgk mr X; afgewezen wegens strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen

in vervolg op: RBMNE-170419-gecedeerde-bgk-in-7-zaken-van-mr-x-tegen-asr-tekortschieten-in-stelplicht-gevorderd-112-748-72-toegewezen-5-657-54-mr-x-wordt-veroordeeld-in-proceskosten

De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.

2.1
Op 16 september 2009 is mw. [naam] (hierna: “ [naam] ”) als voetganger aangereden door een bij ASR verzekerde automobilist.

2.2
Op 19 oktober 2009 heeft [eiseres] , namens [naam] , ASR aansprakelijk gesteld voor het ongeval. Bij brief van 2 maart 2010 heeft ASR de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.

2.3
Bij dagvaarding van 8 december 2017 heeft [eiseres] een bodemprocedure jegens ASR aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland. In die procedure heeft [eiseres] gevorderd ASR te veroordelen tot redelijke bevoorschotting op de buitengerechtelijke incassokosten met betrekking tot (uiteindelijk) zeven cliënten van [eiseres] , waaronder [naam] .

2.4
Op 26 april 2018 heeft [naam] haar vordering op ASR van € 35.149,25 aan buitengerechtelijke incassokosten gecedeerd aan [eiseres] .

2.5
Tussen [naam] (met mr. W. Voorvaart als gemachtigde) en ASR is een deelgeschil aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam ter zake van de hoogte van de door [naam] geleden schade. In die procedure hebben [naam] en ASR op 14 januari 2019 een middels een proces-verbaal vastgelegde vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat ASR aan [naam] een schadevergoeding van € 70.000,00 uitkeert bij wege van slotbetaling – de totale schade van [naam] is daarmee vastgesteld op € 107.500,00 – en dat mr. Voorvaart een bedrag van € 10.000,00 ontvangt aan buitengerechtelijke kosten.

2.6
Op 17 april 2019 heeft de rechtbank Midden-Nederland vonnis gewezen in de bodemprocedure onder 2.3 met zaaknummer C/16/460997 / HA ZA 18-44. In het vonnis is onder meer het volgende bepaald:
( ... )

Het dossier [naam]

( ... ) Tussen [naam] en ASR is een deelgeschil aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Rotterdam, wat leidde tot een schikking van € 107.500,-. De buitengerechtelijke kosten zijn uitdrukkelijk buiten deze regeling gehouden. Die willen [eiseres] en ASR in deze rechtszaak laten vaststellen.

2.57.
Partijen noemen een verschillend bedrag aan onbetaalde declaraties. Volgens ASR is het
€ 39.196,87; volgens [eiseres] is dat € 35.149,25. Het gelijk ligt bij [eiseres] . Uit productie 10h van [eiseres] leidt de rechtbank af dat het gaat om zestien declaraties voor een som van € 51.149,25. Onbetwist is dat ASR € 16.000,- heeft betaald. Dan moet er nog € 35.149,25 openstaan. De declaraties zien op de periode 12 november 2015 tot en met 26 april 2018.

Onderdeel van de schikking tussen [naam] en ASR was de betaling van een kostenbedrag van € 10.000,- door ASR aan de advocaat van [naam] . Waar ASR betoogt in haar laatste akte dat zij na de schikking nog € 4.277,98 betaalde aan buitengerechtelijke kosten, neemt de rechtbank aan dat dit onderdeel was van de genoemde € 10.000,- en dat dit bedrag dus was bestemd voor de advocaat van [naam] . Verder is toen ook nog een bedrag aan medische verschotten voldaan. Dit alles staat los van wat aan [eiseres] als honorarium is betaald.

2.58.
[eiseres] heeft de schikking van € 107.500,- tussen [naam] en ASR overgelegd en daarbij laten weten dat de buitengerechtelijke kosten nog moeten worden vastgesteld, rekening houdend met deze schikking. ASR heeft daarna betoogd dat zij ook in relatie tot dit bedrag voldoende heeft betaald met € 16.000,-. Maar [eiseres] heeft haar eis niet aangepast. Die gaat nog steeds over de begroting door deze rechtbank van een redelijk bedrag aan voorschotten over de periode tot en met 26 april 2018 en veroordeling van ASR tot dat bedrag. In het verlengde daarvan ontbreekt iedere informatie over werkzaamheden na 26 april 2018.

Gegeven de eis van [eiseres] en de inhoud van procesdossier zal de rechtbank daarom volstaan met de bepaling welk voorschot over de periode tot en met april 2018 redelijk is.

( ... )

2.60.
Bij gebrek aan andere aanknopingspunten schat de rechtbank daarom zelf het in redelijkheid te declareren bedrag, waarbij zij geen reden heeft om af te wijken van wat er al betaald is. Dit oordeel ziet niet op wat [eiseres] zou mogen declareren over de periode na 26 april 2018.

2.61.
De vordering van [eiseres] tot veroordeling van ASR van een aanvullend voorschot wordt in het dossier [naam] afgewezen.

( ... )

2.7
Bij dagvaarding van 12 juli 2019 heeft [eiseres] bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 april 2019.

De vordering en de stellingen van partijen

3.1
[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ASR te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag wegens buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van ASR in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.

3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] – kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd.

Aanvankelijk stond een bedrag van afgerond € 35.000,00 aan buitengerechtelijke kosten open. Na de schikking met [naam] in januari 2019 heeft ASR een nabetaling gedaan aan [eiseres] van € 6.432,44. Daarmee heeft ASR in totaal € 21.514,46 aan [eiseres] uitgekeerd als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Dat bedrag is geen redelijke vergoeding zoals bedoeld in artikel 6:96 BW. Thans staat nog een bedrag van afgerond € 28.500,00 aan buitengerechtelijke kosten open. In verband met de absolute competentie van deze rechtbank beperkt [eiseres] haar vordering tot een bedrag van € 25.000,00 inclusief rente en kosten.

3.3
Het verweer van ASR strekt ertoe [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering althans de vordering af te wijzen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [eiseres] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.

Primair voert ASR – kort gezegd – aan dat, vanwege de eerdere procedure bij de rechtbank Midden-Nederland, het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich verzet tegen de berechting van de vordering in de onderhavige procedure.

Subsidiair meent ASR dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW niet doorstaan.

De beoordeling

4.1
In reactie op het primaire verweer van ASR heeft [eiseres] ter zitting verklaard dat, daar waar het in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland nog ging om een bevoorschotting van de buitengerechtelijke kosten – derhalve een voorlopig oordeel – het in de onderhavige zaak – gezien de afhandeling van de schadezaak van [naam] – gaat om een definitief oordeel over de buitengerechtelijke kosten. De grondslag van de vordering is daarmee essentieel anders, zodat er geen sprake is van ‘ne bis in idem’ en [eiseres] wel degelijk ontvankelijk is in haar vordering, aldus [eiseres] .

4.2
Overwogen wordt als volgt.

4.3
Van doorslaggevend belang is dat in deze zaak een vergoeding wordt gevraagd van dezelfde declaraties van [eiseres] als in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland, namelijk de declaraties met betrekking tot de periode van 12 november 2015 tot en met 26 april 2018 (zie randnummer 2.57. van het vonnis van 17 april 2019). Desgevraagd heeft [eiseres] ter zitting nog eens bevestigd dat er geen sprake is van andere declaraties dan die bij de procedure van de rechtbank Midden-Nederland en dat er geen buitengerechtelijke kosten zijn van na 26 april 2018.

4.4
Het standpunt van [eiseres] dat in deze procedure sprake is van een andere grondslag, omdat in tegenstelling tot de eerdere procedure een definitief oordeel over de buitengerechtelijke kosten wordt gevraagd, wordt niet gevolgd. Wanneer een partij in een bodemzaak wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag, al dan niet bij wege van voorschot, levert dat de wederpartij voor dat bedrag een executoriale titel op die ten uitvoer kan worden gelegd op grond van artikel 430 Rv. Het betitelen van een bedrag als voorschot zegt alleen iets over de verwachting dat er eventueel sprake kan zijn van andere (toekomstige) schade, maar vormt op zichzelf geen juridische grondslag. De juridische grondslag in beide procedures is schadevergoeding ex artikel 6:96 BW. Aldus is sprake van een identieke vordering.

4.5
Gelet op de procedure in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, die thans aanhangig is bij het hof Arnhem-Leeuwarden, is het instellen van dezelfde vordering bij een andere rechtbank in feite een verkapt appel, hetgeen in strijd is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. De vordering ligt reeds om die reden voor afwijzing gereed. ECLI:NL:RBROT:2019:9234