Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 230414 geen sprake van rechtsverwerking mbt vernietiging bindend advies

Rb Den Haag 230414 zuustoftekort bij geboorte in 1993; vernietiging bindend advies wegens strijd opdracht, schending wederhoor en gebrekkige motivering;
- geen sprake van rechtsverwerking mbt vernietiging bindend advies

Rechtsverwerking

4.5. D hebben als meest verstrekkend verweer gevoerd dat het ziekenhuis het recht om vernietiging te vorderen van het bindend advies heeft verwerkt. 

4.6. Ter onderbouwing van hun stelling dat sprake is van rechtsverwerking beroepen D zich op de omstandigheid dat gebondenheid aan het bindend advies steeds het uitgangspunt tussen partijen is geweest, hetgeen blijkt uit de opdracht. Daarnaast hebben de verklaringen en gedragingen van het ziekenhuis, in het bijzonder de namens (de verzekeraar van) het ziekenhuis met D gevoerde correspondentie, zowel vóór als na kennisname van het definitieve advies A het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat het ziekenhuis de gebondenheid aan het bindend advies niet alsnog ter discussie zou stellen. Daarbij wijzen D in concreto op het feit dat medisch adviseur Van Duinkerken namens het ziekenhuis d.d. 20 oktober 2009 te kennen heeft gegeven geen commentaar te hebben op het eerste concept-advies van Van Geijn. Ook in de brief die Sijtsma namens het ziekenhuis op 14 juli 2010 aan D stuurde na kennisname van het definitieve advies A is geen voorbehoud ten aanzien van gebondenheid aan het advies gemaakt, aldus D. Uit het enkele feit dat door of namens het ziekenhuis duidelijk is gemaakt dat het ziekenhuis "het er niet mee eens" was, hebben D niet hoeven te begrijpen dat het ziekenhuis zich aan het advies niet gebonden achtte, zo betogen D, te meer daar in de brief van Sijtsma ook te lezen valt dat hij bereid is te erkennen dat mogelijk sprake is geweest van onvoldoende toezicht bij de bevalling. Voorts wijzen D erop dat er uitvoerige schikkingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden na kennisname van advies A en er toen door het ziekenhuis ook een concreet aanbod is gedaan, waaruit D, zo begrijpt de rechtbank, heeft afgeleid dat het bindend advies gestand werd gedaan.

4.7. De rechtbank stelt vast dat partijen overeengekomen zijn, zo blijkt uit de opdracht aan Van Geijn, zich tegenover elkaar aan de uitkomst van diens expertise gebonden te achten. De rechtbank is voorts van oordeel dat aan D kan worden toegegeven dat het ziekenhuis voorafgaand aan de dagvaarding in de onderhavige zaak niet expliciet aan D heeft kenbaar gemaakt op die afspraak terug te komen. Voor zover het ziekenhuis daarmee een 'stilzitten' kan worden verweten, geldt echter dat dat naar vaste rechtspraak op zichzelf onvoldoende is om een beroep op rechtsverwerking te honoreren. Voor een succesvol beroep op rechtsverwerking dient sprake te zijn van verklaringen en gedragingen van of namens (de verzekeraar van) het ziekenhuis die - gegeven de daarmee gewekte verwachtingen - van dien aard zijn dat het ziekenhuis in redelijkheid geen beroep meer kan doen op het recht de vernietiging van het bindend advies te vorderen. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de brief van Van Duinkerken (zie r.o. 2.13) valt niet meer of minder op te maken dan dat er op dat moment geen opmerkingen waren op het conceptadvies A van Van Geijn. De brief van Sijtsma (zie r.o. 2.15) geeft voorts weer dat het ziekenhuis niet meeging in het oordeel van Van Geijn over de causaliteit. Bovendien gaf die brief mede aanleiding tot het stellen van nadere vragen door D zelf aan Van Geijn. Anders gezegd: van een definitief, afgerond advies was nog geen sprake. Toen in antwoord daarop advies B volgde, heeft het ziekenhuis zich daar niet bij neergelegd, integendeel, zij heeft Bruinse verzocht te rapporteren. Dit "tegenrapport" is aan D kenbaar gemaakt. Met het daarop volgend gemotiveerd verzoek van het ziekenhuis om Van Geijn als deskundige te horen, heeft het ziekenhuis vervolgens te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in advies A en B. Advies C ten slotte, dat volgde in reactie op het verzoek tot horen van Van Geijn, vormde voor het ziekenhuis aanleiding om in rechte vernietiging van het samenstel van adviezen te vorderen. D heeft aan de hiervoor weergegeven reacties van het ziekenhuis in redelijkheid niet de verwachting kunnen ontlenen dat het ziekenhuis zich aan het bindend advies gebonden achtte. Het feit dat het ziekenhuis nadat advies A werd afgegeven en ook na totstandkoming van advies B met D heeft onderhandeld, maakt dat niet anders, reeds omdat het ziekenhuis onweersproken heeft gesteld ook voorafgaand aan de adviezen van Van Geijn onderhandeld te hebben. Afgezien daarvan geldt dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, die hier niet zijn gesteld of gebleken, uit de bereidheid van een partij om te onderhandelen geen erkenning van aansprakelijkheid kan worden afgeleid. Het beroep op rechtsverwerking wordt aldus verworpen.

Met dank aan mr. O.L. Nunes, KBS Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2014/rb-den-haag-230414ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBDHA:2014:5254