Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 130121 beet van vechtend paard; beroep op rechtsverwerking en schending klachtplicht slaagt niet

RBNHO 130121 beet van vechtend paard; geen sprake van bedrijfsmatig gebruik, bezitter aansprakelijk; 50% eigen schuld
- beroep op rechtsverwerking en schending klachtplicht slaagt niet

Rechtsverwerking

4.3.
Volgens vaste rechtspraak kan van rechtsverwerking slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van een aan hem toekomend recht. Enkel tijdsverloop dan wel louter stilzitten van de schuldeiser is op zichzelf niet voldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Voor rechtsverwerking is vereist de aanwezigheid van bijkomende bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

4.4.
De stelling van [gedaagde 2] dat [eiseres 1.] na haar aansprakelijkstelling van 9 september 2015 gedurende ruim vier jaar, tot aan de dagvaarding 4 juni 2020, heeft stilgezeten is, gelet op bovenvermelde maatstaf, op zichzelf niet voldoende om rechtsverwerking aan te nemen. De stelling van [gedaagde 2] dat [eiseres 1.] wist van haar slechte financiële situatie, kan niet gelden als een bijkomende bijzondere omstandigheid waaraan [gedaagde 2] gerechtvaardigd het vertrouwen kon ontlenen dat [eiseres 1.] haar schadevordering op haar niet meer te gelde zou maken. Er is niet gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat [eiseres 1.] dat vertrouwen bij [gedaagde 2] heeft gewekt. Daarnaast heeft [gedaagde 2] onvoldoende onderbouwd dat naast het tijdsverloop sprake is van bijkomende bijzondere omstandigheden waardoor haar verhaalsmogelijkheden jegens [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] ernstig zijn beperkt. Dat door het tijdsverloop voor haar niet eerder reden bestond om [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] aansprakelijk te stellen voor de schade die zij mogelijk aan [eiseres 1.] zou moeten vergoeden, betekent niet dat zij na de dagvaarding van 4 juni 2020 geen schadevordering meer tegen [gedaagde 1] / [bedrijfsnaam gedaagde 1] kon instellen. Dat voor haar niet meer te achterhalen is wat op de dag van het ongeval precies is gebeurd en dat zij geen getuigen meer kan benaderen, heeft [gedaagde 2] , mede gezien haar eigen gedetailleerde stellingen in deze procedure over de gebeurtenissen van die dag, onvoldoende toegelicht.

Het beroep van [gedaagde 2] op rechtsverwerking ten aanzien van de vorderingen van [eiseres 1.] , slaagt daarom niet.

Schending klachtplicht

4.5.
Het beroep van [gedaagde 2] op schending van de klachtplicht door Vivaldi zoals bedoeld in artikel 6:89 BW berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste rechtsopvatting. De plicht om binnen bekwame tijd te klagen bestaat uitsluitend wanneer een benadeelde – Vivaldi in dit geval – een beroep doet op een gebrek in een prestatie ter nakoming van een verbintenis. Vivaldi doet echter geen beroep op een gebrekkige prestatie aan de zijde van [gedaagde 2] , maar spreekt [gedaagde 2] aan op de risicoaansprakelijkheid jegens [eiseres 1.] die is neergelegd in artikel 6:179 BW en haar verhaalsrecht als werkgever van [eiseres 1.] op grond van artikel 6:107a BW. In zoverre is door [gedaagde 2] geen prestatie verricht ten gunste van Vivaldi. Artikel 6:89 BW mist in dit geval dus toepassing. Het beroep van [gedaagde 2] op deze bepaling slaagt daarom niet.

ECLI:NL:RBNHO:2021:3978