Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 241110 uitlenende werkgever handelt niet bewust roekeloos

Rb Den Haag 241110 uitlenende werkgever handelt niet bewust roekeloos
2.1. Op 31 oktober 2005 is A. [benadeelde] (hierna: "[benadeelde]") een ongeval overkomen tijdens het verrichten van schilderswerkzaamheden ten behoeve van Schildersbedrijf [K.] (hierna: "[K.]"). [benadeelde] heeft als gevolg daarvan letsel opgelopen.

2.2. Ten tijde van het ongevat was [benadeelde] in dienst van [Uitzendbureau]en met het oog op de voormelde schilderswerkzaamheden als uitzendkracht aan [K.] uitgeleend.

2.3. Naar aanleiding van het ongeval is door de Arbeidsinspectie op 31 oktober 2005 een ongevallenboeterapport opgemaakt. Daarin is - voor zover hier relevant - het navolgende opgenomen:
"Bevindingen
Er zijn door het slachtoffer staande op de luifel werkzaamheden aan de onderzijde van de kozijnen verricht.
Er zijn vanaf de, op de luifel opgestelde zogenaamde, schaar trap werkzaamheden aan de bovenzijde van de kozijnen verricht.
En er zijn vanaf het schuine dakvlak werkzaamheden aan de dakkapel verricht.
Bij al deze werkzaamheden was het valgevaar aanwezig om meer dan 2,50 meter naar heneden te kunnen vallen.

Uiteindelijk heeft het slachtoffer tijdens werkzaamheden vanaf de luifel, tijdens het zich verplaatsen op de luifel, om onbekende oorzaak zijn evenwicht verloren en is daarbij van de luifel gevallen.

(...) ter plaatse van voornoemde arbeidsplaatsen en met name de luifel [was] geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer (...) aangebracht en (...) het valgevaar ter plaatse [was] eveneens niet (...) tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen (...). Ter voorkoming van het valgevaar [werd] geen gebruik gemaakt van doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte, dan wel andere technische middelen en (...) geen van deze voorzieningen [was] op het bouwwerk voorhanden (...).

Aldus zijnde een overtreding van artikel 16, l(f lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 juncto artikel 3.1.6, lc dn 3' lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit (...). "

2.4. Ten tijde van het ongeval was [benadeelde] tegen ziektekosten verzekerd bij VGZ. Laatstgenoemde heeft uit dien hoofde de kosten gedragen van de medische behandelingen ter zake van het letsel dat [benadeelde] als gevolg van het ongeval heeft opgelopen.

2.5. VGZ heeft in dit verband aan [benadeelde] uitkeringen gedaan van in totaal € 9.700,22 aan medische kosten en € 77,58 aan administratiekosten.

Voorts heeft VGZ buitengerechtelijke kosten gemaakt ten bedrage van € 2.037,24.

2.6. VGZ heeft [Uitzendbureau]verzocht deze kosten aan haar te voldoen. [Uitzendbureau] heeft hieraan niet voldaan.

3. Het geschil

3.1. VGZ vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [Uitzendbureau]hoofdetijk aansprakelijk is voor atle ais gevolg van het ongeval van 31 oktober 2005 door VGZ geleden en te lijden schade. Voorts vordert VGZ [Uitzendbureau]te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.777,80 (ter zake van kosten van medische behandelingen), een bedrag van € 2.037,24 (ter zake van buitengerechtelijke kosten) en een hoofdelijke veroordeling van [Uitzendbureau]tot betaling van de proceskosten, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente over de voormelde bedragen.

3.2. Aan deze vorderingen legt VGZ - kort en zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [Uitzendbureau] in haar hoedanigheid van formeel werkgever op grond van artikel 83b en 83c lid 1 Ziekenfondswet gehouden is de door VGZ in haar hoedanigheid van ziektekostenverzekeraar gemaakte kosten te vergoeden, nu deze kosten het gevolg zijn van een arbeidsongeval dat te wijten is aan bewuste roekeloosheid aan de zijde van A-Department. Deze kosten bestaan uit de kosten van medische behandelingen, alsmede uit de daarmee gemoeide (adminstratieve) kosten, rente en uit de buitengerechtelijke kosten die [Uitzendbureau]ter incassering van haar vordering heeft moeten maken.

3.3. [Uitzendbureau]voert gemotiveerd verweer.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. Partijen verschillen van mening over de vraag of VGZ op grond van artikel 83b jo 83c Ziekenfondswet jegens [Uitzendbureau]aanspraak kan maken op de in onderdeel 3.2. vermelde kosten en rente. Partijen nemen daarbij - terecht - als uitgangspunt dat daarvan alleen sprake kan zijn indien het ongeval van [benadeelde] is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van A-Department. Partijen hebben deze discussie toegespitst op de vraag of bij [Uitzendbureau]sprake was van bewuste roekeloosheid.

4.2. VGZ heeft in dit kader allereerst aangevoerd dat [K.] als materiële werkgever bewust roekeloos heeft gehandeld en dat [Uitzendbureau]als formele werkgever daardoor zelf is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht, zodat het ervoor moet worden gehouden dat [Uitzendbureau]zelfbewust roekeloos heeft gehandeld. Daarbij beroept VGZ zich op het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 1990 (NJ 1990, 716) en op het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

4.3. Hoewel in het voormelde arrest tot uitdrukking is gebracht dat in voorkomende gevallen een zorgplichtschending aan de zijde van de Inlenende' werkgever een zorgplichtschending aan de zijde van de 'uitlenende' werkgever ten opzichte van een werknemer meebrengt, volgt daaruit niet dat hetzelfde geldt in relatie tot de regresnemende ziektenkostenverzekeraar. De Hoge Raad heeft in het bewuste arrest - voor zover relevant - immers uitsluitend overwogen dat, in de bijzondere relatie tussen werkgever en werknemer, de uitlenende werkgever als voor eigen "tekortschieten " aansprakelijk kan worden gehouden en niet dat (bewust roekeloze) gedragingen van de inlenende werkgever als zodanig als gedragingen van de uitlenende werkgever moeten worden beschouwd, of dat deze als zodanig aan de uitlenende werkgever kunnen worden toegerekend.
Voor de door VGZ voorgestane uitleg kunnen ook geen aanknopingspunten worden gevonden in de artikelen 83b en 83c Ziekenfondswet of in hun wetsgeschiedenis, noch in artikel 7:658 lid 4 BW, welk artikel uitsluitend ziet op de aansprakelijkheid van de werkgever waar de werknemer is tewerkgesteld. Een dergelijke uitleg verhoudt zich bovendien niet met het door [Uitzendbureau]terecht naar voren gebrachte uitgangspunt in de onderhavige zaak, dat opzet of bewuste roekeloosheid van de werkgever in de zin van artikel 83c Ziekenfondswet niet spoedig zal mogen worden aangenomen, dit gelet op het uitzonderingskarakter van het verhaalsrecht van de regreszoekende verzekeraar (HR 27 november 2009, LJN: BJ7832). Voor zover VGZ heeft gesteld dat het bewust roekeloze handelen van [K.] als dat van [Uitzendbureau]moet worden beschouwd en/of dat dit aan [Uitzendbureau]moet worden toegerekend, zullen haar stellingen dan ook worden gepasseerd.

4.4. VGZ heeft voorts aangevoerd dat [Uitzendbureau]bovendien (zelf) bewust roekeloos heeft gehandeld door de relatief jonge en onervaren [benadeelde] aan [K.] uit te zenden zonder zich te vergewissen of alle veiligheidsmaatregelen voor het desbetreffende project waren genomen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

4.5. Voor het oordeel dat in dit geval sprake is van bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 83c Ziekenfondswet moeten voldoende feiten en omstandigheden vast komen te staan waaruit in ieder geval kan worden afgeleid dat [Uitzendbureau] zich voorafgaand aan het ongeval ervan bewust was dat de werkwijze van [benadeelde], zoals die volgt uit het door beide partijen tot uitgangspunt genomen rapport van de Arbeidsinspectie (zie onderdeel 2.3.), gevaar met zich bracht. De rechtbank is van oordeel dat van dergelijke feiten en omstandigheden geen sprake is. Immers, uit de omstandigheid dat [Uitzendbureau] zich er onvoldoende van heeft verzekerd dat [K.] alle nodige veiligheidsmaatregelen voor het bewuste project had getroffen, volgt niet zonder meer dat zij zich voorafgaand aan het ongeval van de werkwijze van [benadeelde] daadwerkelijk bewust was, zodat zij ook niet kan worden geacht bewust te zijn geweest van het gevaar van die werkwijze. Dat [benadeelde] relatief jong en onervaren was, welke stelling bovendien door [Uitzendbureau]is betwist, kan daaraan niet afdoen, omdat ook in die situatie van daadwerkelijke bewustheid geen sprake is. Nu (ook anderszins) niet is gesteld of gebleken dat [uitzendbureau] zich voorafgaand aan het ongeval bewust was van het gevaar van de werkwijze van [benadeelde], zal de stelling van VGZ dat [Uitzendbureau] bewust roekeloos heeft gehandeld als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.

4.6. Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van VGZ zuilen worden afgewezen. Piv-site